Roman moet appelleren aan geweten
„Hoe geef je als christenauteur inhoud aan een roman? Door het geweten centraal te stellen. De zeven hoofdzonden en hun zeven tegenhangers leveren alle thema’s op Se een romanschrijver nodig heeft”. Dr. Robert Lemm, hispanist, historicus, essayist en vertaler, sprak zaterdag in het Amersfoortse Corderius Lyceum over de mogelijkheden van de christelijke roman.
In het kader van de Boekenweek belegde het Christelijk Literair Overleg een themadag over geloof en literaire verbeelding. Voor een beperkt maar -volgens CLO-voorzitter Frank Dijkstra- select gezelschap schetste Robert Lemm de ontwikkelingen in de westerse mentaliteit en literatuur. „In een postmodern klimaat wordt geloven in de waarheid als aanmatigend beschouwd. Ieder mens is zijn eigen waarheid. Sinds de achttiende eeuw opereren wetenschap en geloof gescheiden. Verstand, wil en geweten zijn uit elkaar gegroeid, en dat is funest voor de kunst”.
Mét de fatsoensnormen hebben kunstenaars ook het veel diepergaande ethisch besef overboord gegooid. Het lezerspubliek is hen daarin gevolgd. „Je kunt nu geen interessante ketterijen meer bedenken. De hedendaagse atheïst is een flauwe naprater van zijn 18e-eeuwse voorganger. De kunstenaar die het opnieuw voor God wil opnemen, verkeert tegenwoordig juist in een heldhaftige positie”.
De hoofdzonden en hoofddeugden van de biecht -trots tegenover ootmoed, gulzigheid tegenover matigheid, wellust tegenover kuisheid, afgunst tegenover mededogen, gierigheid tegenover vrijgevigheid, luiheid tegenover ijver en gramschap tegenover verdraagzaamheid- bieden de romanschrijver stof te over. Wie denkt dat die oude voorstellingen niet meer gelden, bedriegt zichzelf. Wil de auteur echter een beroep doen op het geweten van de lezer, dan dient hij omzichtig te werk te gaan.
Ethische watervrees
„De lezer accepteert geen onverbloemde bedoelingen. Een kunstenaar die pleit voor zachtmoedigheid, matigheid, kuisheid, nederigheid, loopt de kans belachelijk gemaakt te worden. Als je in dit land populair wilt zijn, kun je immers beter komiek worden”. Voor Lemm is echter desondanks de taak van de kunstenaar: door de eigentijdse maskers van de oude ondeugden heen prikken en nieuwe uitingen van de oude deugden herkennen.
Hans Ester, literatuurwetenschapper en criticus, acht de tijd rijp voor een beroep op het geweten. „De ethische watervrees is aan het minderen”, zei hij in zijn lezing over literatuur en geloof Letterkunde is volgens hem onmisbaar voor de mens die zijn weg door de wereld zoekt: „De grote probleemvelden van het menselijk bestaan -de eindigheid van het leven, de complexiteit van eros, liefde en seksualiteit, de verantwoordelijkheid voor de medeschepselen, schuld en verzoening- eisen reflectie”.
r ging echter uiteindelijk niet verder dan de democratische stelling dat een door het geloof geïnspireerde visie evenveel recht op burgerschap heeft als andere vormen van zingeving. Literatuur waaruit een christelijke visie spreekt, is volgens hem potentieel mogelijk, maar moet de kans krijgen zich te ontwikkelen.
Lieddichters
De Belgische pater Dirk Hanssens ondernam de reis naar Amersfoort om zijn publiek duidelijk te maken dat de grootste zeggingskracht het zwijgen dicht benadert. „Als men iets over het goddelijke meedeelt, is dat altijd ondanks de taal. De woorden breken. Pas dan, bevrijd uit het menselijke taalsysteem, krijgt men zicht op wat daarbuiten ligt. Na de spanning van de dichter, waarin woorden tot symbolen worden, volgt de ontspanning, waarin de lezer zich geroerd weet door een God die aan elke definitie, elk beeld ontsnapt”.
Zijn theorie verleidde Hanssens tot een wat merkwaardige uitleg van het begrip christelijke vrijheid, die meer te maken heeft met de receptieesthetica dan met de theologie. „Laat een gedicht maar ambigu zijn, net als Gods Woord. De lezer moet zelf zijn keus kunnen maken - daarin uit zich zijn christelijke vrijheid. Pas in de context van de lezer krijgt het kunstwerk zijn waarde”. Of dat laatste ook voor de Bijbel geldt, liet Hanssens wijselijk in het midden. Tijdens het middagprogramma konden de deelnemers aan de themadag kiezen uit twee workshops, waarin respectievelijk het kerklied en de poëzie centraal stonden. Dirk Zwart sprak met drie lieddichters over de functie van het kerklied. Dichten voor de gemeente betekent rekening houden met het publiek. Johan Klein pleitte voor eenvoudig, sober taalgebruik. René van Loenen wil echter juist voorkomen dat een lied zo laagdrempelig is dat de mensen er snel op uitgekeken zijn: „Een goed kerklied geeft niet direct al zijn geheimen prijs”. Ria Borkent neemt een tussenpositie in: zij vindt dat een kerklied niet te moeilijk mag zijn, maar zij zou wel graag zien dat de gemeente langzaam naar een hoger (literair) niveau werd opgevoerd.
Beelden
Is Huub Oosterhuis het grote voorbeeld? De drie lieddichters waarderen zijn werk, maar aarzelen bij de gedachte aan gebruik in de gemeente. Johan Klein is het stelligst in zijn afwijzing: „Ik zou in een reformatorisch liedboek geen teksten van Oosterhuis opnemen. ”Uit staat en stand” vind ik een prachtige uiting van algemeen religieus gevoelen, maar een boeddhist kan het best meezingen. Je kunt het wel christelijk uitleggen, maar daar wordt het nog geen christelijk lied van!”
Onder leiding van de neerlandicus drs. Tj. de Reus voerden vier dichters een gesprek over het beeld van God in hun gedichten. „Je schrijft over God en je schrikt er zelf van”, zei Hilbrand Rozema. „Hij is zo heilig. Hij heeft mijn gedicht niet nodig om te bestaan”. Henk Knol vindt het de taak Van de dichter nieuwe woorden te vinden om God te prijzen. Maar mag je ieder beeld dat zich aan je opdringt, ook gebruiken? Onvermijdelijk kwam het gedicht ”Gods element” ter sprake, waarin Koos Geerds het beeld van een ”ouwe zeepiraat” gebruikt. De dichter zelf gaf een toelichting: „Ik bedoel alleen het overrompelende van God aan te geven. Wij kunnen God zo makkelijk in onze eigen kaders plaatsen, maar Hij onttrekt Zich daaraan. In de Bijbel staan overigens genoeg beelden. God wordt vergeleken met roofdieren: een leeuw, een beer, een arend. Hoe lezen mensen dat dan?”
„Het spreekt mij niet aan, om te proberen allerlei nieuwe uitdrukkingen en beelden te vinden”, zei de dichter Harmen Wind. „Laten we niet proberen God te benoemen, laten we Hem hooguit aanroepen. Namen schieten altijd tekort. Dat is frustrerend, maar ook hoopgevend. Het laatste woord is nooit gezegd - dat is wat dichters gaande houdt”.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 17 maart 1997
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 17 maart 1997
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's