Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tuinpad

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tuinpad

4 minuten leestijd

Als je op 10 maart 1997 op je beschutte terras op het zuiden zit en net kwik stijgt boven de 30 graden Celsius, is het nauwelijks in te denken dat het officieel nog winter is. Volgens de kalender althans. Voor de klimatologen begint het voorjaar op de eerste maart. Dat past beter bij de lenteachtige dagen in het begin van de derde maand. De middagtemperaturen gaan verder stijgen en de zon laat zich meer zien dan in de afgelopen vier maanden.

Maart is echter een woelige maand, vol tegenstellingen. De winter heeft nog geen zin om te vertrekken en geeft af en toe nog,een frisse nacht met temperaturen rond het vriespunt. Aan de andere kant wil de lente beginnen met opknappen en herinrichten. Bolgewassen zoals krokussen richten hun geopende kopjes met de saffraangele stampers naar de koesterende zon. Narcissen- en tulpenblad spruit uit de opgewarmde aarde omhoog en witte druifjes steken hun kopjes boven de grond. Hun blauwe broertjes volgen iets later. Hoe heerlijk voorjaarsachtig zijn de katjes die de hangwilgjes zo fraai aankleden. De donzige bolletjes zetten bij het mooie weer snel uit en weldra verschijnen rondom de vele, gele stampertjes, die de grijze katjes met een gele gloed omfloersen. Zodra ze uitgebloeid zijn, gaat de snoeischaar in de twijgen en worden de pruiken drastisch gekortwiekt. De stompjes zullen daarna weer helemaal opnieuw uitlopen en getooid worden met een fris bladerkleed. Het volgend jaar kunnen dan op het nieuwe hout weer katjes groeien. Ook het polletje maartse viooltjes, dat elk jaar een groter stukje tuin in beslag neemt, levert een onmisbare bijdrage aan het lentegevoel. Het is een zorgeloze groeier op elk plekje buiten de volle zon. Overal duikt het op. Het breidt zich uit via bovengrondse wortelstokken en verder helpen mieren mee door het zaad te verslepen. Het groeit echter niet agressief. Het moet zelfs tegen ander kruipend groen beschermd worden. Aan een enkel bloempje valt niet zoveel te ruiken, maar een veldje verspreidt een milde geur. De gewone violen zaaien zich ook goed uit. Vaak staan de nieuwe plantjes tegen grotere planten aangeelund, omdat daar het zaad tegenaan geketst is. Zo staat er een heel clubje violen tegen een bos verdroogd lampenpoetsersgras.

Niet alleen al onze dierbare vroege bloemen brengen ons in lentestemming. Ook het vogelvolk doet daar volop aan mee. Het zijn vooral de merels die afgelopen weken de aandacht hadden. Begin maart waren het gedurende ongeveer een week alleen de vrouwtjes die de hele dag op het gazon aanwezig waren. Ze schoten van links naar rechts, boom in boom uit. Als ze landden, ging dat met gracieuze bewegingen gepaard. De staart wuifde elegant omhoog. Soms trippelend, dan weer met twee pootjes naast elkaar grote hippen makend. Waarschijnlijk allemaal om de mannen, die toch wel in de buurt waren, te paaien. Later waren het juist de mannetjes die zich met hun opvallende baltsgedrag enorm uitsloofden. Met opgezette stuitveren, uitgespreide staart en hangende vleugels renden ze rond. Na al dit vertoon werd het werken geblazen. Tijd om aan de bouw van het nest te beginnen. Bij de ene vogelsoort maakt het vrouwtje het nest, bij de andere het mannetje en vaak werken ze samen aan de kraamkamer. Bij de merels komt dit werk grotendeels voor háár rekening. Op voor ons niet direct zichtbare plaatsen worden van gras, wortels, takjes en mos de nestjes in elkaar gezet. Met modder en gras worden ze van binnen gevoerd. Er worden drie tot vijf blauwgroene, gespikkelde eieren gelegd, die gedurende veertien dagen worden bebroed. Een oud gezegde is: „Fluit de merel op de drieëntwintigste goed, dan zit zijn vrouwtje op het broed”. En inderdaad klinkt ’s avonds hoog vanuit de eikenboom of vanaf een schoorsteen het schitterende lied van de merelman. Tegen de schemering vangt zijn gezang aan. Als het al echt donker is, buitelen nog de prachtigste fluittonen en trillers de avond in. Ademloos luisteren we, als het even kan, toe. Als de zwarte zanger ons bemerkt, blaast hij luidkeels de aftocht met zijn kenmerkende schelle fluittonen.

Zowaar was een echtpaartje roodborstjes gezamenlijk actief Dat is beslist niet vaak te zien, want ze treden eigenlijk altijd alleen op. Maar met het oog op het nageslacht vertoeven ze toch enkele weken per jaar in elkaars gezelschap.

Je ziet alle soorten vogels af en aan vliegen met snavels vol nestmateriaal. Een stel staartmezen is ook druk in de weer. Intussen produceren ze kneuterige voorjaarsgeluidjes.

De planten met hun bloemen en de vogels met de voorbereidingen voor hun nest hebben onmiskenbaar de lente ingeluid.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 maart 1997

Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's

Tuinpad

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 maart 1997

Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's