Toch witte steenkool In de lage landen
Elektriciteitskabel koppelt vanaf 2001 Noorwegen en Nederland aan elkaar
Nederland en Noorwegen hebben wat met elkaar. Wat de een tekortkomt, vult de ander aan. Sinds eind vorig jaar loopt er een ‘lijntje’ voor een kabel die het overschot aan witte stroom uit Noorwegen ruilt tegen elektriciteit uit de Groningse Eemscentrale.
De schoonste vorm van grootschalige elektriciteitsproductie is waterkracht. Vanaf 2001 kan Nederland met deze schone energie circa 3 procent van zijn elektriciteitsbehoefte dekken. Een gelijkstroomverbinding tussen Noorwegen en Nederland maakt dit mogelijk. Eind vorig jaar werden de handtekeningen gezet voor de productie van de zogeheten NorNed-kabel.
De elektriciteitsbehoefte in de West-Europese landen stijgt niet meer zo sterk als vroeger, maar neemt nog steeds toe. Om aan de stijgende vraag te kunnen blijven voldoen, zijn in principe drie maatregelen te bedenken: nieuwe centrales bouwen, bestaande centrales uitbreiden of meer elektriciteit vanuit het buitenland importeren.
De huidige centrales in Nederland gebruiken voor de productie van elektriciteit kolen, gas, olie of uranium. De Sep (Samenwerkende elektriciteits- productiebedrijven), die onder meer tot taak heeft de grootschalige elektriciteitsproductie te coördineren, streeft ernaar het gebruik van deze brandstoffen evenwichtig te verdelen. Dat doet de Sep om niet te sterk afhankelijk te zijn van een bepaald type brandstof. Die es is onder meer geleerd van de oliecrisis in 1973.
De prijs van olie is aan flinke schommelingen onderhevig. De prijs van het door de Gasunie geleverde gas is aan die van olie gekoppeld en verandert dus met de olieprijs mee. De prijs van kolen is daarentegen min of meer stabiel, vanwege de enorme wereldvoorraden en de spreiding daarvan.
In 1988 sloot de Sep met het Noorse bedrijf Statoil een contract voor de levering van aardgas. Het bijzondere van dit contract is dat de gasprijs gekoppeld is aan de prijs van kolen, in plaats van olie. Dit contract is afgesloten voor een periode van 25 jaar, beginnend in 1995.
Schone productie
Door gebruik te maken van geavanceerde technologieën behoren de Nederlandse centrales tot de goedkoopste en schoonste van Europa. De elektriciteitsproductie zou echter nog schoner kunnen met de inzet van waterkracht. Maar dat is in een vlak land als Nederland nauwelijks mogelijk.
Landen met veel bergen, zoals de Scandinavische, bezitten daarentegen wel mogelijkheden om elektriciteit op te wekken met behulp van waterkracht. Noorwegen wekt zelfs meer dan 95 procent van de gevraagde elektriciteit ermee op. Hiervóór vangen de Noren het regen- en smeltwater op in spaarbekkens of stuwmeren. Deze vorm van elektriciteitsproductie is uiterst schoon en duurzaam, want de watervoorraad wordt op natuurlijke wijze op peil gehouden.
De randvoorwaarde is echter een min of meer constante wateraanvoer. In Noorwegen is de wateraanvoer juist behoorlijk onregelmatig. Als de toevoer gedurende langere tijd kleiner is dan de afvoer, ontstaat er een schaarste aan water en dus aan elektriciteit. Daarom zijn er, voor de tijden van watertekort, toch extra centrales nodig, die niet op waterkracht draaien.
De oplossing voor de licht stijgende Nederlandse en Noorse elektriciteitsbehoefte ligt voor de hand. Nederland bouwt een extra centrale om aan de vraag in de beide landen te kunnen blijven voldoen, en beide landen gebruiken de daarmee opgewekte elektriciteit. Zo hoeven de landen niet twee nieuwe elektriciteitscentrales te bekostigen maar slechts één.
De centrale die voor dit doel is uitgebreid, is de Eemscentrale in Groningen, die deze maand officieel door prins Claus in gebruik werd gesteld. Vijf nieuwe productie-eenheden wekken elektriciteit op met Noors gas dat via leidingen op de zeebodem naar ons land wordt getransporteerd.
Gelijkstroomkabel
Voor deze oplossing is echter een transportkanaal tussen de twee landen nodig. De elektriciteitsnetten van de Sep en de Noorse partner Statnett gebruiken wisselspanning om elektriciteit te transporteren. Omdat een wisselstroomverbinding tussen de beide netten technisch onmogelijk is, zijn de partners aangewezen op een gelijkstroomkabel.
Voor zo’n gelijkstroomverbinding moeten beide landen conversiestations bouwen, waarin wisselspanning wordt omgezet in gelijkspanning en andersom. Voor Nederland is dit uniek, maar wereldwijd heeft men al zo’n veertig jaar ervaring met het grootschalig transporteren van elektriciteit via gelijkspanning.
De gelijkstroomkabel, die op de zeebodem gelegd zal worden, moet 600 megawatt kunnen transporteren. Dit komt overeen met de elektriciteitsbehoefte van de gehele stad Amsterdam, ofwel circa 6 procent van -de totale Nederlandse elektriciteitsvraag. De lengte van het kabeltracé is ongeveer 540 kilometer. Dit is ruim tweemaal langer dan de huidige recordhouder, de Baltic Cable, die Zweden en Duitsland in 1994 in gebruik namen. Laatstgenoemde verbinding is circa 250 kilometer lang. De diameter van dergelijke kabels bedraagt 15 tot 20 centimeter. De prijs van zo’n kabel ligt in de orde van 800.000 gulden per kilometer.
Het is gebruikelijk om de kabels over het gehele tracé in te graven. In die gebieden waar er kans is op beschadiging door bijvoorbeeld scheepsankers, wordt de kabel dieper ingegraven. Het tracé loopt door de Noordzee en de Waddenzee, van de zuidelijkste punt van Noorwegen naar de waddenkust van Groningen, nabij de Eemscentrale. Als alles volgens de planning verloopt, wordt de kabel in 2001 in bedrijf genomen.
De NorNed-kabel is een zogenaamde monopolaire gelijkstroomverbinding. Dat betekent dat de retourstroom via de aarde en de zee loopt. Bestaande gelijkstroomverbindingen hebben bewezen dat de zeebodem een goede geleider is, zodat er geen kabel voor de retourstroom nodig is.
Men behoeft aan weerszijden van de kabel slechts een elektrode in de zeebodem aan te leggen en de aarde en het zeewater zorgen voor de rest. Elektrodes zijn eigenlijk niets anders dan grote metalen vlechtwerken die door hun grote oppervlak zorgen voor een goed contact met de zeebodem. Korte stukken kabel verbinden de vlechtwerken met de conversiestations. Dat beperkt de niet te voorkomen transportverliezen tof minder dan 4 procent.
Optimale inzet
Naast het delen van de benodigde investeringen in een centrale, biedt het Noors-Nederlandse contract nog andere voordelen. De kosten van het opwekken van elektriciteit bijvoorbeeld gaan omlaag, omdat pieken in het Nederlandse verbruik -in de winter en op werkdagen- op te vangen zijn met de import van Noorse elektriciteit. Hierdoor hoeven er minder zogenaamde piekeenheden, die over het algemeen hoge opwekkosten hebben, te draaien. Bovendien zijn er dan geen fossiele brandstoffen nodig, waardoor er een geringere toename is in de C02-uitstoot.
Op zijn beurt kan Nederland bijspringen als Noorwegen te kampen heeft met schaarste aan water in de spaarbekkens. Dit treedt normaliter in de zomer op. De Noren kennen een wisselende elektriciteitsprijs, die gekoppeld is aan de voorraad in de stuwmeren. Door het contract wordt de Noorse elektriciteitsprijs dus stabieler en gemiddeld lager.
De Noorse elektriciteit is ook in te zetten als buffer bij de schommelingen die een grootschalige inzet van zogenaamde warmtekrachtcentrales kan veroorzaken. Een belangrijke eigenschap van waterkrachtcentrales is namelijk dat ze snel kunnen worden op- en afgeregeld. Ze kunnen dus zeer vlug op veranderingen in het gevraagde vermogen reageren, zodat ze precies de juiste hoeveelheid elektriciteit op het juiste moment leveren.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 15 april 1997
Reformatorisch Dagblad | 18 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 15 april 1997
Reformatorisch Dagblad | 18 Pagina's