Sympathie voor literaire geschiedschrijving
Groningse historicus Jo Tollebeek publiceert nieuwe opstellenbundel, ”De ekster en de kooi”
De theoretische geschiedenis en de geschiedschrijving hebben waarschijnlijk nooit eerder zo in de belangstelling gestaan en zijn ook nooit zo tegen elkaar uitgespeeld als in het laatste decennium. Een van de laatste publicaties in deze discussie is van de hand van de Groningse historicus Jo Tollebeek. Na eerder gepubliceerde werken als ”De toga van Fruin” en ”De IJkmeesters” is nu onder de titel ”De ekster en de kooi” van zijn hand een nieuwe bundel opstellen over geschiedschrijving verschenen.
Naast een uiteenzetting over het succes van de theoretische geschiedenis in Nederland schrijft Tollebeek over geschiedenis als cultuurelement, over beelden, metaforen en symbolen, over ”ijkmeesters” als Blok, Huizinga, Pirenne en Romein. Het is onmogelijk in het kader van dit artikel volledig recht te doen aan dit werk van Tollebeek. Slechts enkele zaken wil ik eruit lichten.
Kunst
De metafoor in de titel van het werk van Tollebeek verraadt sympathie voor de beschrijvende, literaire geschiedschrijving. Deze methode van geschiedschrijving is niet nieuw. Voor de geschiedtheorie en geschiedschrijving geldt immers hetzelfde als voor de geschiedenis: er is niets nieuws onder de zon.
De aandacht voor de historicus Huizinga op dit moment laat iets zien van deze voortdurende ”Werdegang” (ontwikkelingsgang). Niet 1 uig geleden sprak Huizinga immers allerminst voor zichzelf. In de jaren ’70 en een deel van de jaren ’80 gooide de geschiedfilosofie, die de historische praktijk wilde verweven met die van de sociale wetenschappen, hoge ogen. De historicus wilde toen vooral verifieerbaar bezig zijn „met het pistool van het goede argument op de borst”.
Nu lijkt de overheersende visie meer de geschiedbeoefening tot het terrein van de letteren te rekenen. Geschiedenis dus als kunst, als een metafoor, zoals ook blijkt in de titel van het meesterwerk van Huizinga ”De herfsttij der Middeleeuwen”. De ruwheid van de modernist wordt gemeden, aldus Tollebeek. Het gaat meer om de beschaafde tonen van de connaisseur, om de virtuoze taalkunstenaar, de verteller, de aandacht voor het detail, het ”interessante”.
De hiervoor geschetste tegenstelling bergt een zekere simplificatie in zich, maar geeft wel in hoofdlijnen de ontwikkelingen weer. De knuppel werd in het hoenderhok gegooid tijdens het in 1986 groots opgezette congres ”Balans en perspectief. Over aard en functie van de kennis van het verleden”.
Een van de geschiedtheoretici die op dit congres de toon zetten, was F. R. Ankersmit. Volgens hem was het verleden verdwenen onder een ”interpretatiekorst”. De door hem ingezette koers van de beschrijvende, narratieve benadering van de geschiedenis riep uiteraard reacties op. De Leidse theoreticus De Vries veegde de vloer aan met Ankersmits visie in zijn publicatie ”Vertellers op drift”.
Toch lijkt het wapengekletter van De Vries een achterhoedegevecht. De belangstelling voor het werk van bijvoorbeeld Simon Schama en de recente bekroning van het werk van Frits van Oostrom over Jacob van Maerlant zijn mijns inziens meer dan symptomen. Van Oostrom bevindt zich met zijn boek op het snijpunt van neerlandistiek en geschiedschrijving, op het snijpunt ook van wetenschappelijk onderzoek op hoog niveau en geschiedschrijving in alleszins begrijpelijke taal.
Hartenkreet
Ook voor de lespraktijk is deze ontwikkeling wellicht niet zonder gevolgen. In een interview in ”Kleio”, een blad voor geschiedenisdocenten, brak Van Oostrom een lans voor concrete invulling van de lessen geschiedenis op de middelbare school: „En natuurlijk moet je de kathedralen opvoeren. Wat is er mis met een paar mooie lessen over kathedralen? Je kan er zoveel in kwijt: de samenwerking tussen kerk en staat, de ontwikkeling van de techniek. Geef maar enkele goedgekozen exempelen. Zou het niet zo zijn dat dat soort concrete verhalen bij leerlingen heel wat beter blijven hangen dan allerlei ingewikkelde verhalen over hele complexe processen? Dan kan de plaat van Isings zo weer aan de wand en kan de moord op Floris V toch weer behandeld worden”.
Elders in het interview zegt dezelfde Van Oostrom: „Laat ik eerst bekennen dat ik van mijn leven nog geen seconde voor een middelbare schoolklas heb gestaan. Ik bijt liever mijn tong af dan dat ik zeg: een leraar zou dit of dat moeten doen”. Het tweede citaat lijkt op z’n minst in tegenspraak met het eerste, maar toch, deze hartenkreet zal door de verteller-docent met plezier genoteerd worden.
Ivoren kooi
En nu de metafoor van Jo Tollebeek: ”De ekster en de kooi”. Tollebeek haalt zijn verhaal uit het ”Journal” van de gebroeders De Goncourt. Hun collega-romancier Ernest Feydeau had in het midden van de vorige eeuw een bezoek gebracht aan het in Romeinse stijl gebouwde huis van prins Napoleon. Deze schrijver had opgemerkt dat er in de met Renaissance meubilair ingerichte antichambre nog een ivoren trap en kooi nodig waren. Toen hij er de volgende keer kwam, vond hij er een ivoren kooi.
Hij schreef het jammer te vinden dat er geen ekster in zat, zoals dat in Rome de gewoonte was. Toen hij de volgende keer kwam, zat er een ekster in de kooi, maar helaas zonder staart. In het bezoekersboek schreef Feydeau dat hij het jammer vond dat de ekster geen staart had. De volgende keer trof hij een ekster aan met staart! Deze ekster had echter ook weer een handicap: hij praatte niet. De prins kwam hem nu tegen: „U verveelt me met alles wat u me vraagt! Ik heb u een kooi gegeven, een ekster, een staart!…”. Voorlopig moest Feydeau het hiermee stellen.
Kloof
Dit eksterverhaal gebruikt Tollebeek in het inleidende hoofdstuk als beeld voor de enorme publiciteit rondom de theoretische geschiedenis. De ene publicatie roept de andere op. Tollebeek verwerkt het beeld consequent. Op een gegeven moment gaat de ekster zelfs kletsen. „Vuile slet!”, riep hij op een dag toen de prins gearmd met zijn maitresse was thuisgekomen. Deze reactie plaatst Tollebeek in de lijn van het fulmineren van Ankersmit op de modernistische geschiedbeoefening. „De kloof tussen de geschiedtheorie en de historische praktijk leek de historici groter dan ooit”.
Soms lijkt de metafoor enige kramp te vertonen. Zo kan ik weinig met de ‘vergeestelijking‘ van de reactie van de maïtresse op de aantijging van de ekster: ze ging er vandoor. Tollebeek plaatst deze reactie in de lijn van historici die door theoretici van hun meest intieme zekerheden worden beroofd. Zie ik het verkeerd dat Ankersmit in de metafoor van Tollebeek zowel ekster als ”maïtresse” is? Het is als met veel metaforen: bij nadere bestudering gaan ze nogal eens mank. Dat neemt niet weg dat Tollebeek (weer) een verdienstelijke poging gedaan heeft om de recente ontwikkelingen op het gebied van de geschiedtheorie te beschrijven. Het is, om Tollebeeks beeldspraak maar eens te volgen, het beste om het werk van de theoretici en de historici te laten samensmelten in een bonte ekster, liefst mét staart en zonder kooi.
N.a.v. ‘De ekster en de kooi. Nieuwe opstellen over de geschiedschrijving“, door Jo Tollebeek, uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 1996; ISBN 90 35117816; 323 blz.; ƒ 39,90.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1997
Reformatorisch Dagblad | 36 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1997
Reformatorisch Dagblad | 36 Pagina's