In de ban van mildheid en robuuste kracht
Teus den Toom: „Ik haalde nooit mijn handen aan splinters van een Witte-orgel open”
Ruim vijftien jaar onderzoek zit erop. De resultaten heeft hij in zijn Hilversumse werkkamer keurig in acht meter aan ordners en in dezelfde lengte aan foto’s en tekeningen gerangschikt. Econoom Teus den Toom kan zijn liefde voor de negentiende-eeuwse orgelmakers Witte niet langer verbergen. Orgelminnend Nederland ziet al jaren naar zijn studie uit. Op 6 juni hoopt hij in Utrecht op ”De orgelmakers Witte” te promoveren. De onderzoeksresultaten zijn samengepakt in 1540 bladzijden, verdeeld over twee boeken. Een gesprek met de promovendus en zijn passie voor Witte.
Het orgel is niet aan de jonge Teus den Toom besteed geweest. Zelfs muzieklessen op de middelbare school van de door hem later sterk bewonderde Utrechtse Domorganist Stoffel van Viegen raakten bij hem nauwelijks enige snaar. Pas op zijn vijftiende, toen een schoolvriend hem meenam naar een orgelconcert in de Grote Kerk van Gorinchem, de plaats waar hij opgroeide, werd hij door het orgel geraakt. „Ik kreeg daar de liefde voor dat orgel te pakken”, zegt hij. „’s Zondags ervaar je het orgelspel als iets vanzelfsprekends. Totdat het je echt iets gaat doen”.
Het was menens. Samen met orgelvrienden gaf Den Toom in de jaren zeventig gestalte aan het Gorcumse concertgebeuren en leverde hij financiële impulsen voor de restauratie van het instrument. In 1978 had hij een grote vinger in de pap bij de expositie rond het 125-jarig jubileum van het door Christian Gottlieb Friedrich Witte gebouwde orgel in de Grote Kerk. In de bij die gelegenheid uitgegeven brochure schreef hij een omvangrijk artikel over de orgels in de vroegere en de tegenwoordige Grote Kerk. „Het materiaal dat ik bij dat onderzoek vond, boeide me zo, dat toen het plan ontstaan is om alles over vader en zoon Witte bloot te leggen”, zegt hij. „Je hebt er lang over gedaan, maar het had je liefde”, zei een van zijn vrienden.
Waardering
Sinds zijn studie economie werkt Teus den Toom (53) bij de bank die tegenwoordig ABN Amro heet. Hij houdt zich bezig met arbeidsvoorwaarden. De orgelliefhebberij is voor hem louter vrijetijdsbesteding. Zijn liefde voor Witte vindt haar oorzaak voornamelijk in de klank van deze instrumenten. Den Toom realiseert zich ook dat de negentiende-eeuwse orgelklank door anderen wordt verguisd of vertrapt. Nog altijd zijn er orgellief-hebbers die voor Witte-orgels hun neus ophalen. „Ik heb nooit op de klank van deze instrumenten willen afgeven”, zegt hij. „Die verzadigde klank heb ik altijd schitterend gevonden.
In mijn studententijd maakte ik in Rotterdam een andere pool mee. Ik hoorde daar, naast het Steenkuyl-orgel in de Wilhelminakerk, vrij frequent de Marcussen-orgels van de Laurcnskerk. Ik heb echt mijn best ge laan om de klank van die instrumenten te waarderen. Dat is me nooit gelukt. Wel heb ik mezelf vaak afgevraagd hoe dat kwam. Ik weet het niet. Waarschijnlijk ben ik in Gorinchem met het Witte-sop overgoten. Nog altijd ben ik onder de indruk van de mildheid en robuuste kracht van deze instrumenten.
Anderen hebben die waardering niet. Dat komt, denk ik, omdat je op een orgel nu eenmaal niet alles kunt spelen. Ik ben een liefhebber van negentiende-eeuwse muziek en die doet het op een Witte-orgel voortreffelijk. Hoor je graag Bach, dan kun je misschien uit puristische overwegineen beter voor een ander type orgel kiezen”.
Transformatie
Den Toom maakt er geen geheim van het te betreuren dat het Witte-orgel van de Grote Kerk in Den Haag is verdwenen. „Adriaan Engels stond een heel ander type orgel voor. In de kranteninterviews met Engels uit het begin van de jaren veertig komt dit goed naar voren. Ook de correspondentie uit die tijd laat daarover geen enkel misverstand bestaan. Engels wilde het Haagse instrument transformeren naar een orgel waarop je muziek uit de Barok kon spelen. Die tijd had volgens hem de grootste componisten voortgebracht.
Om begrijpelijke redenen is de transformatie van dat orgel niet gelukt: je transformeert nu eenmaal geen romantisch orgel naar een barokinstrument door uitsluitend dispositiewijzigingen. Toen deugde het hele instrument niet meer. Er werd nauwelijks meer onderhoud aan gepleegd, waarna het uiteindelijk werd gesloopt. Zelf heb ik het orgel nooit gehoord, maar het kan nauwelijks afgeweken hebben van dat in de Buurkerk te Utrecht. Het Buurkerk-orgel (1883) is in ongeveer dezelfde tijd gebouwd. Het is als het ware een verkleinde uitgave van Den Haag.
J.F. Witte zelf noemde het Haagse orgel het meest complete instrument dat hij zich kon indenken. Het was een orgel dat voor die tijd, zowel voor Witte als voor de Nederlandse orgelbouw, tamelijk revolutionair was. Alleen om die reden al zou ik moeite hebben om zoiets af te breken, ook al zou ik het met de klank niet eens zijn geweest. Het is daarom jammer dat als gevolg van een bepaalde visie van een organist, die daarin wordt gesteund door beleidsmakers, zoiets wordt weggegooid”.
Gemeentezang
„Vader en zoon Witte waren geen krullenjongens”, constateert Den Toom. „Ze waren zowel theoretisch als praktisch intensief met hun vak bezig. Ze bouwden solide instrumenten. Dat valt niet alleen uit de orgels zelf, maar ook uit hun brieven en bestekken op te maken. Hun instrumenten waren planmatig opgezet. Daarnaast is het materiaal dat zij gebruikten bijzonder zorgvuldig gekozen. Ik heb nooit mijn handen aan splinters opengehaald wanneer ik de ingewanden van een Witte-orgel bekeek”.
De vraag of de orgels van Witte uitsluitend aansloten op de muzikale smaak van die tijd, wil Den Toom niet zonder meer met ja beantwoorden. „De orgels van vader en zoon Witte zijn in de eerste plaats, de meeste zelfs uitsluitend, gebouwd voor de gemeentezang. De praktijk van de gemeentezang moet in de eerste helft van de negentiende eeuw bijzonder slecht geweest zijn. Iemand als dr. F. C. Kist fulmineerde daar heftig tegen. Kist blijkt een huisvriend van de familie Witte geweest te zijn. Het ligt voor de hand, zonder dat ik daar concrete aanwijzingen voor heb, dat beide heren regelmatig met elkaar over de kwaliteiten van de gemeentezang hebben gesproken. Naast het opwekken van passende godsdienstige gevoelens had de organist ook als taak de gemeentezang in goede banen te leiden. In verslagen die Kist over de ingebruikneming van orgels schrijft, geeft hij eerst een opsomming van de eisen waaraan het orgel voldoet. Dat loopt dan parallel met de eisen die hij eerder geformuleerd heeft. Witte-orgels waren dus een kolfje naar de hand van Kist”.
Kleurregisters
Den Toom trekt de conclusie dat Witte-orgels specifieke kenmerken hebben die zijn toegesneden op de gemeentezang. „Witte vond dat een orgel aan bepaalde criteria moest voldoen. Het moest krachtig, waardig en liefelijk zijn. Daarnaast diende het de nodige mogelijkheden tot afwisseling bieden. Hoe ze dat gerealiseerd hebben, hoe adviseurs daarover dachten en hoe dat in rapporten is verwoord, heb ik verder uitgewerkt in mijn boek”.
Dat de grotere orgels van Witte meer toegesneden zouden zijn op de concertpraktijk, ontkent de promovendus. „Dat aspect is nauwelijks ter sprake geweest. Witte komt meestal met de volgende benadering: Voor dat geld kan ik dit orgel leveren. Het is goed genoeg om er de gemeentezang mee te begeleiden. Wil de organist, zeker in deze tijd, nog wat extra mogelijkheden hebben, dan adviseer ik nog wat kleurregisters bij te voegen. Geen woord dus over de concertpraktijk. Bovendien werden er toch nauwelijks concerten gegeven, behalve in de allergrootste stadskerken”. Een Witte-orgel is dus een echt gemeentezangorgel? Overtuigend: „Ze zijn daar voor dié tijd gegarandeerd voor gemaakt”.
Gelegenheidsredeneringen
„Van hun roem en vermaardheid (Witte), die hun werk in hun dagen ten deel viel, is in onze tijd niet veel meer overgebleven”, schreef Jan Jongepier in 1978 in de brochure ter gelegenheid van het jubileum van het Gorcumse Witte-orgel. Volgens Teus den Toom is dat toe te schrijven aan de neobarokke stroming die daaroverheen is gegaan. „Lambert Erné bijvoorbeeld, iemand die grote verdiensten heeft gehad voor de orgelcultuur, was bepaald geen liefhebber van de Witteklank. Hij was die liever kwijt dan rijk. Als Erné zijn aversie afzet tegen het klankbeeld dat vanaf 1910 tot 1940 gangbaar was, lijkt die afkeer heel terecht. Maar dat hij daarin zo ver is doorgeschoten dat ook negentiende-eeuwse instrumenten het veld moesten ruimen, vind ik niet zijn sterkste punt.
Men had in de jaren vijftig en zestig weinig moeite met het opzetten van gelegenheidsredeneringen. Er zijn er genoeg en ze lijken verdraaid echt. Soms nebben ze ook iets weg van geschiedvervalsing. Zo zou ook Witte het derde klavier in de Utrechtse Buurkerk gewild hebben. Dat is een fabel. Er was absoluut geen ruimte voor. Als hij het gedaan zou hebben, zou hij het heel anders uitgewerkt hebben dan nu is gerealiseerd”, zegt Den Toom.
Toch noemt Jongepier in de eerder genoemde brochure de instrumenten van Witte: „De eindfase van het ambachtelijk orgelmaken; ver en krachtig verwijderd van de klassieke orgelmakerskunst, zowel wat stilistiek als wat klankconcept betreft”. Den Toom wil dat niet ontkennen. „Tegen het einde van de negentiende eeuw kwamen ook in Nederland nieuwe tractuursystemen in zwang. De jonge Witte heeft zich daarop georiënteerd, maar nam het systeem niet over”.
Tekeningen
Het archief van de orgelmakers Witte bevindt zich in het Instituut voor Muziekwetenschap te Utrecht. „Toen Johan Frederik Witte in 1902 overleed, schijnt hij bepaald te hebben dat zijn archief vernietigd moest worden. Dat schrijft Joh. Enschedé in het Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek. Dat is gelukkig niet gebeurd. Er bleef een fantastische collectie tekeningen bewaard. Die is uniek in Nederland. Verder zijn alle bestekken uit de periode dat Johan Frederik chef van de firma is geweest, behouden. Daarnaast zijn er nog een aantal mensuurgegevens, helaas niet JU te veel, technische berekeningen van windbehoeften, mechanieken en dergelijke. Jammer genoeg ging de boekhouding verloren. Daar had ik als econoom natuurlijk grote belangstelling voor. Wel kan ik vaststellen dat de orgels van Witte relatief duur waren”.
Dochter Clara, die in 1940 kinderloos overleed, heeft altijd het Witte-archief in beheer gehouden. Na haar dood is het bij een neef van haar terechtgekomen. Die neef kreeg op een gegeven moment een boekje van mr. A. Bouman onder ogen en kwam toen op het idee dat de schrijver wel eens belangstelling voor het Witte-archief zou kunnen hebben. Dat hád Bouman! Hij heeft het altijd goed bewaard. Totdat prof dr. M. A. Vente beheerder van het Instituut voor Muziekwetenschap werd. Die kocht het archief voor een deel aan. Ongeveer honderd tekeningen op calquepapier bleven door Bouman behouden. Die heb ik nu verworven. Ik streef ernaar om ze bij het Gemeentearchief Utrecht onder te brengen. Ook heb ik enkele dagboeken van Witte uit de verzameling van de Duitse tak van de familie achterhaald. Bij zo’n ontdekking spring je een gat in de lucht”.
Stempel
De meest opzienbarende ontdekkingen van zijn onderzoek noemt Teus den Toom de relatie tussen orgelbouw en gemeentezang, en de rol die de in de negentiende eeuw opkomende wetenschappelijke benadering van de orgelbouw in het werk van de orgelmakers Witte heeft gespeeld. „Het is ook intrigerend om te zien hoe de Wittes in het proces van traditie en vernieuwing stonden. In 1850 stond de firma bekend als zeer vooruitstrevend. Dat blijft zo tot rond de jaren tachtig. Daarna krijgt ze een steeds conservatiever stempel opgedrukt.
Naast de archieven van de orgelmakers heb ik, op zoek naar Witte, honderden kerkelijke archieven geraadpleegd. Ruim vijftien jaar onderzoek is een gigantische klus geweest”. De onderzoeker is voor de spontane hulp die hij bij het inventariseren van orgels van verschillende mensen kreeg heel erg dankbaar. „De orgelwereld is ontzettend verdeeld. Dan is het fijn om te merken dat dit soort dingen ook kan”, zegt hij.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 mei 1997
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 mei 1997
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's