Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor kennisgeving aangenomen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor kennisgeving aangenomen

KVP vreesde dat Marshallhulp het paard van Troje voor de Amerikaanse cultuur was

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Marshallhulp is in Nederland warm onthaald. „Wij hebben alle redenen voor deze grootse hulp erkentelijk te zijn”, zei premier Drees in november 1948. De Nederlandse regering kreeg weinig politiek tegenspel toen zij positief op het aanbod van de hulp reageerde. Alleen van communistische zijde kwamen negatieve geluiden. En van de Katholieke Volkspartij. Die vreesde dat in het kielzog van de dollars de Amerikaanse massacultuur het vaderland zou overstromen.

Nog geen maand nadat George Marshall in juni 1947 zijn rede aan de universiteit van Harvard had uitgesproken, kwamen de vertegenwoordigers van de zestien West-Europese landen in Parijs bijeen. Zij moesten een programma opstellen met een inventarisatie van de benodigde hulp en een voorstel om tot samenwerking te komen om het herstel te bespoedigen. Baron van Boetzelaar van Oosterhout, de minister van buitenlandse zaken, vertegenwoordigde Nederland in dit comité dat het Europese Herstelprogramma (EHP) formuleerde.

Den Haag wilde zo graag omdat de Nederlandse economie na twee jaar van economisch herstel dreigde te stagneren. De oorzaak daarvan was een schrijnend gebrek aan dollars, waardoor de importen uit de VS -waarvan Nederland sterk afhankelijk was- stil kwamen te liggen. Nederland had tot dan veel goederen uit de VS geïmporteerd, maar nauwelijks iets te exporteren gehad. Het resultaat was een groot tekort op de betalingsbalans dat alleen contant kon worden bijgepast.

Nederland hapte dan ook snel toe toen het de Marshallhulp kreeg aangeboden. In april 1948 arriveerde het eerste Marshallschip in de haven van Rotterdam met 4000 ton tarwe. Drie maanden later tekende Nederland het bilaterale verdrag met de VS. De overeenkomst liep tot juli 1953.

De Nederlandse publieke opinie stond eveneens positief tegenover de Marshallhulp. Dat de Amerikanen niet louter en alleen uit idealisme meer belasting betaalden en hun hulp gaven, was natuurlijk al snel duidelijk. Het was zonneklaar dat de Verenigde Staten een afzetmarkt voor hun expanderende industrie zochten, dat zij met deze hulp het communisme wilden bestrijden en, bovenal, hun ideologie van economische groei en massacultuur wilden uitdragen. Dat laatste desnoods via diaprogramma’s voor de lagere scholen en via openlijke bedrijfssteun. Zo ontving het tijdschrift Reader’s Digest steun bij zijn pogingen tot de Europese markt door te dringen: geen enkele blad droeg immers zo goed de idealen van de Amerikaanse cultuur uit.

Uit NIPO-enquêtes uit die tijd blijkt dat de gemiddelde Nederlander daar ook geen enkele moeite mee had. Het besef van wederzijdse belangenverstrengeling is waarschijnlijk nooit zo levendig geweest als in de jaren 1948-1952. Zolang de Nederlandse belangen parallel liepen met die van de Amerikanen was er geen enkel probleem. Met het begin van de hulp startte in Nederland ook een ongekend publiciteitsoffensief om de Marshallhulp in een zo positief mogelijk daglicht te plaatsen.

Europa

Het Nederlandse belang was niet alleen in de oplossing van het probleem op de betalingsbalans met de VS gelegen. Minstens zo aansprekend was de Amerikaanse eis dat de Europese landen met elkaar moesten gaan samenwerken. Met lede ogen hadden de Amerikanen aan moeten zien dat het EHP eigenlijk niet veel meer dan een optelsom van nationale verlanglijstjes werd. Volgens de Amerikanen kon alleen een geïntegreerd Europa, net als de Verenigde Staten zelf, van de schaalvoordelen in productie en afzetmarkt profiteren. Alleen dat zou tot economische groei en structareel herstel in Europa leiden.

De Nederlandse regering heeft daar vanaf het begin positief tegenover gestaan. Vooral omdat de bewindslieden in Den Haag inzagen dat Europese samenwerking tot een oplossing van de Duitse kwestie zou leiden. Nederland had veel belang bij een gezonde Duitse buurman als handelspartner, liefst ingekapseld in een Europees verband. De economische stagnatie was in het oog van velen immers het gevolg van de gebrekkig functionerende Duitse economie.

Van eveii groot en vergelijkbaar belang was de financiële steun om het Indische probleem op te lossen. Indië werd gezien als onontbeerlijk ‘wingewest’ voor Nederland om er weer bovenop te komen. “Indië verioren, rampspoed geboren”, was de leus. De Marshallhulp kon net die financiële armslag geven die nodig was om in Indië orde op zaken te stellen.

Zoals bekend kwam Nederland er bij de verdeling van de Marshallgelden goed van af. Van de 12 miljard dollar die de Verenigde Staten in de jaren 1948-1952 aan zestien Europese landen beschikbaar hebben gesteld, wist Nederland er 1,1 miljard te bemachtigen. Dat kwam niet omdat ons land meer hulp nodig had dan andere landen, maar omdat de Nederlanders betere onderhandelaars hadden, weet professor Schelling zich te herinneren. Schelling, die van 1959 tot 1990 aan de universiteit van Harvard heeft gedoceerd, werkte eind jaren veertig in Parijs op het centrale kantoor dat met de uitvoering van de Marshallhulp was belast.

Schelling: „Het kwam er in de praktijk op neer dat landen die goede onderhandelaars hadden er meer hebben uitgesleept. Nederland en Denemarken hadden een voorsprong op Frankrijk, Italië en Griekenland omdat ze over onderhandelaars beschikten die goed Engels spraken. Bovendien hadden de Nederlanders beroepseconomen ingeschakeld. Onze mensen hadden daarom met de onderhandelaars ook een gemeenschappelijke vaktaal”.

Het Marshallplan was volgens Schelling een hulpprogramma van de vier F’s: Food, Feed stuff. Fuel en Fertilizers: voedsel, veevoer, brandstof en kunstmest Delevering van kunstmest besloeg alleen al tweederde van de Marshallhulp. In Nederland waren gigantische hoeveelheden veevoer nodig om de veestapel weer op te bouwen die tijdens de hongerwinter in 1945 vrijwel geheel verloren was gegaan.

Nederland en Denemarken waren traditioneel exporteurs van vlees en melkproducten, met name naar Engeland. Toen met behulp van de Marshallhulp de veestapel weer op peil was gebracht, kon Nederland volgens Schelling zichzelf weer bedruipen.

„In de zomer van 1951 dachten wij dat Nederland het verder zonder hulp kon doen. Maar hoe moesten we dat aan de Nederlandse regering en de bevolking duidelijk maken zonder de indruk te wekken dat we hen in de steek lieten? De Amerikaanse ambassadeur in Den Haag waarschuwde ons dat Nederland wellicht op zijn teentjes getrapt zou zijn. Hij drong aan op tact. Na intern beraad zeiden we tegen de ambassadeur: Geef een persconferentie en zing een lofzang op Nederland. En zo is het gegaan: Nederland kreeg de gelukwensen dat de operatie geslaagd was en dat het nu alleen verder kon. Dat aanvaardde zowel de regering als de bevolking. Zo was Nederland het eerste land waar de Marshallhulp in 1952 succesvol werd beëindigd”.

CPN

De honderden miljoenen die tussen 1948 en 1952 binnenstioomden, zijn op het Binnenhof voor kennisgeving aangenomen.

Wie de Handelingen van de Eerste en Tweede Kamer erop naziet, ontdekt dat de Marshallhulp in al die jaren welgeteld vijf keer aan de orde is geweest.

Het minst saai zijn de uitspraken van enige parlementariërs van de Communistische Partij Nederland. Tijdens de algemene beschouwingen over de begroting van 1949 viel Tweede Kamertid G. Wagenaar van de CPN in november 1948 fel uit naar „de Amerikaanse papegaaien” van de PvdA die het steeds maar weer over de oorlogsdreiging uit het Oosten hadden. Die anticommunistische „hetze”, wist Wagenaar, was nu eenmaal een van de voorwaarden voor Marshallhulp.

Volgens de communist was die hulp niets anders dan een poging om „een nieuwe oorlogshaard” te kweken. „Het zijn niet de oostelijke landen, die versterkingen aan onze grenzen bouwen, maar de Thijssens en de Krupps, dezelfden die het Hitlerfascisme aan de macht hebben gebracht, een oorlog deden ontbranden en ons volk in de ellende stortten”.

Onder druk van de Amerikanen werd ook al snel overgegaan tot het opgeven van de rantsoenering van en de subsidie op voedingsmiddelen. Dat was niet de manier waarop in de visie van de Amerikanen een economie draaiende gehouden moest worden. Dat leidde echter wel tot een sterke stijging van de levensmiddelenprijzen, betoogde Wagenaar. „Dat zijn dus de resultaten van het Marshallplan”, stelde hij grimmig vast. Om die stijging met wel 100 procent te keren diende hij een motie in waarin de regering werd opgeroepen de bijslag op het loon van 1 gulden naar 2,50 gulden per week te verhogen.

Wagenaars partijgenoot J. Hoogcarspel ging twee dagen later tijdens dezelfde begrotingsbehandeling ook nog eens op de betekenis van de Marshallhulp in. Voor hem was de hulp niets anders dan de uitverkoop van „onze nationale onafhankelijkheid”. Het land dat de hulp ontvangt, wordt slechts gedegradeerd tot de aan handen en voeten gebonden klant van de expanderende Amerikaanse economie.

Premier Drees bestreed die opvatting. „Wij hebben alle redenen voor deze grootse hulp, die aan West-Europa wordt verstrekt, erkentelijk te zijn”, vond hij om te beginnen. „Amerika dringt erop aan, dat Europa zichzelf zal voorzien, omdat dit niet voortdurend kan doorgaan en omdat het niet zo aantrekkelijk is, klanten te hebben, die niet betalen. Amerika stelt prijs op een economisch herstel van West- Europa en dringt aan op een aaneensluiting van de West-Europese landen, opdat Europa zichzelf kan helpen”, voegde de minister-president daaraan toe.

Dat de Amerikanen hun hulp wel degelijk ook als chantagemiddel konden en wilden gebruiken, werd pas later duidelijk. In het kielzog van de hulp overspoelde een stroom van Amerikaanse films Europa. Toen de bioscoopbond via een screenquotering de eigen filmindustrie wilde beschermen, vond de Amerikaanse ambassadeur het tijd om in te grijpen. De betrokkenen moesten beseffen dat de dollarstroom zou opdrogen zodra er een dam van belemmeringen in de handelsbetrekkingen tussen Nederland en de VS zou worden opgetrokken.

Ingrijpender was die chantage ten tijde van de Indonesische kwestie. Omdat Amerika, een oud-kolonie, de ideologie van de dekolonisering uitdroeg, zette het diezelfde Marshallhulp in om Nederland tot de opgave van zijn bezittingen in Nederlands-Indië te dwingen.

Maar de meest principiële kritiek op het hele concept van het hulpprogramma kwam van de kant van de Katholieke Volkspartij. Volgens vele historici was een van de belangrijkste facetten van de Marshallhulp het nieuwe perspectief op de toekomst. Ongekende welvaart wenkte als loon op hard werken en een paar jaar sober leven. Dat stelden de Amerikanen Europa welbewust in het vooruitzicht: „You can be like us”, stelden zij. Zo is in het spoor van de Marshallhulp de “American way of life” in Europa binnengesijpeld. Alleen de rooms-katholieke politici vroegen zich bezorgd af of de Marshallhulp niet het paard van Troje was waarmee een ongewenste amerikanisering en vermaterialisering van onze cultuur werd binnengehaald.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 mei 1997

Reformatorisch Dagblad | 40 Pagina's

Voor kennisgeving aangenomen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 mei 1997

Reformatorisch Dagblad | 40 Pagina's