Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een zeehondenmoeder als zus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een zeehondenmoeder als zus

Jan Godlieb: „Lenie ‘t Hart bereikt alles wat ze wil; als de deur dicht is, gaat ze door het sleutelgat”

14 minuten leestijd

Van Leentje Godlieb heeft de gemiddelde Nederlander nog nooit gehoord. Maakt ze zich echter bekend als Lenie ‘t Hart uit Pieterburen, dan rukken helikopters uit, bieden ministers de helpende hand en beginnen kinderogen te schitteren. „Toch prachtig wat je met huilende zeehonden kunt bereiken”, zegt haar vijftien jaar oudere broer Jan. Zelf probeert ze met beide benen op de grond te blijven staan: „Ik heb me wel eens afgevraagd of het ook allemaal zo’n vaart zou hebben gelopen als ik me sterk had gemaakt voor, laten we zeggen, kanariepieten”.

Regelmatig moet hij tijdens het gesprek z’n hoofd schudden. Maar Jan Godlieb is ondertussen wel het en ander van Leentje gewend. Lachend halen ze herinneringen op, die niet zelden verband houden met het onvoorspelbare gedrag van zuslief. Lenie: „Jan zou op bezoek komen. Dus ik haal snel een zwabber door de woonkamer. Zonder na te denken leg ik de dweil op de bank, die ik vervolgens vergeet weg te halen. Laat Jan daar nou net op gaan zitten. Daar zat hij met een natte broek”.

Jan: „En Sophie sprong ook naast me op de bank”. Lenie: „Sophie was ons huisschaap.

Toen ik dit voorjaar in Mauritanië was, is ze helaas van heimwee doodgegaan. Als lammetje had ik haar gered uit de sloot en in huis genomen”. Jan: „Maar lammeren worden schapen en dat schaap bleef in huis lopen. Moet je je voorstellen: het kwam zelfs naast me zitten. Ik zei tegen Leentje: „Nu moet je toch ophouden!””

Lenie is wat dieren betreft niet te stuiten; de beestenbende breidt alleen maar uit. Vijftien kippen, vijf geiten, vier honden, katten, ganzen en varkens in tweevoud, een lakenvelder en een ezel hebben inmiddels kost en inwoning. Jan: „Die varkens lopen dus ook gewoon in huis”. Lenie: „Maar Porgy en Bess zijn heel schoon. Pieter, m’n zoon, geniet ook intens als er zo’n krulstaart bij het bureau op de grond ligt te knorren. Hij zei onlangs wel: „Mam, dit trekt oom Jan zeker niet”. Zo zijn we echter grootgebracht”. Jan: „Ja, de geit liep vroeger bij moeder ook door de kamer. Wat dat betreft heb je een goed excuus”. Lenie: „M’n broers zijn op een gegeven moment wat anders geprogrammeerd”.

Nakomertje

Hij is vijftien als er op 16 september 1941 op de boerderij in het Groningse Farmsum nog een zusje in de wieg belandt. Lenie: „Moeder was toen al 47. Ik noemde haar dan ook “opoe”. Net als m’n neefjes en nichtjes, die net zo oud waren als ik. Ik werd vernoemd naar grootmoeder, een heel ondernemend mens. Als nakomertje kreeg ik overigens in één klap zes vaders; één echte en vijf broers”.

Jan: „Als jongens waren we dol op haar, maar we spaarden en vertroetelden haar niet. We vonden dat ze zo opgevoed moest worden dat ze overal tegen kon. Leentje had maar te doen wat wij zeiden, zeker toen vader net na de oorlog aan kanker overleed. Moeke stond er toen alleen voor. Daardoor hebben we veel dingen zelf moeten doen, namen we zelf initiatieven”.

Lenie: „Jan dwong me altijd m’n bord snert op te eten. Ik gebruikte m’n grote broers natuurlijk ook. Als ik geplaagd werd bijvoorbeeld. Zo heeft Jan Japie Nieuwman nog eens over de knie gelegd. Ik weet nog goed dat daarbij Jans zakkammetje brak”. Jan: „Toen ze zes was, ging ik het huis uit. Ik werd onderwijzer in Ten Post en kort daarna in Sint Anne”. Lenie: „Ik heb daar nog een poosje bij jou in de klas gezeten. Boven op de school stond een klok. Die mocht ik altijd mee helpen luiden. Prachtig!”

Natuurstudie

Ze was echter vooral met beesten bezig. „Dat heb ik van vader. Hij was behalve veeboer en houtvlotter ook koetsier van de lijkwagen. Hoe die man met paarden kon omgaan, was ongelooflijk”. Jan: „Leentje zat altijd bij de sloot of ze zwierf over de dijk aan de Eems. Dan vond ze van alles. Salamanders. Vlinders. Vogels. Toen ze op haar twaalfde lid werd van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie, werd haar liefde voor de natuur alleen maar aangewakkerd”. Lenie: ,Js jongens dieren pestten, riep ik jullie erbij. Zo heb jij Borderwijk nog wel eens een lesje geleerd. Die gooide kikkers dood. Laat hij me nou uitgerekend later namens een verzekeringsmaatschappij een gift van 10.000 gulden overhandigen voor de zeehondencrèche!”

Jan: „Tja, dat met die zeehonden begon 26 jaar geleden te groeien. Het eerste zeehondje stopte Lenie in een zinken wasteiltje. In de achtertuin. Daaromheen zat een hekje van gaas. Ik herinner me ook nog goed de situatie in huis. De hele keuken stond op z’n kop! Overal vis op het aanrecht. „Lieve help, wat gebeurt hier?” riep ik. Joop, met wie Leentje in 1960 getrouwd was, vond het blijkbaar allemaal goed”.

Vitamine Liefde

Lenie: „We begonnen niet op nul. Al tien jaar lang verzorgden vrienden uit Uithuizen, gemeentesecretaris Wentzel en diens vrouw, zeehonden die ze aan de Groninger kust vonden. Uiteindelijk vroegen ze of ik de fakkel wilde overnemen”.

De dag dat die eerste verweesde zeehondenbaby in haar leven kwam, staat in Lenie’s geheugen gegrift. „21 december 1970. Daar lag-ie dan, in een bestelbusje. Wat nu? Ik had nog nooit een zeehond vastgehouden, maar dat wilde ik vooral niet laten merken aan die stoere kerels, die me afwachtend aankeken. Maar toen ik dat warme lijfje tegen me aan voelde, ging eigenlijk alles vanzelf Achter in de Eend ging-ie mee terug naar huis. Ik noemde het dier Loeskus, omdat het net zo sputterde als een nichtje dat ook zo heette. Ik gaf hem medicijnen, vis en vooral veel Vitamine Liefde”.

Jan: „Het bleef natuurlijk niet bij die ene huiler. Ik kwam een keer op bezoek, en toen zat er ook een in de badkamer! De vervuiling van de Waddenzee nam toe en daardoor kreeg Leentje meer zeehondjes. Buiten werden een paar betonnen bakjes gemaakt. Totdat het ook daar te klein werd om goed te kunnen werken. Bovendien kwamen er steeds meer mensen kijken. Om een lang verhaal kort te maken: dankzij de hulp van duizenden mensen beschikt Lenie nu over een hypermodern opvangcentrum, dat uniek in de wereld is”.

Lenie: „Het werd in 1993 door prins Bernhard geopend. Afgelopen jaar kregen we ruim 290.000 bezoekers. We denken opnieuw aan uitbreiden. M’n broers zeggen wel eens: „Was ze maar met een kalf begonnen, dan was ze nu hereboer geweest””.

Jan: „Ik heb altijd gewaardeerd wat ze deed. Leentje is in staat de juiste mensen om zich heen te verzamelen om haar doel te bereiken. Eerst uit haar directe omgeving, een dorpsveearts en een burgemeester bijvoorbeeld. Maar de kring werd almaar groter. Regionaal. Landelijk. Ze doet nu rechtstreeks zaken met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne of belt desnoods bewindslieden”.

Lenie: „Er moest eens een verzwakte huiler van Rottum naar Pieterburen gebracht worden. De commandant van de luchtmachtbasis in Leeuwarden wilde geen helikopter sturen, want „daar beslist de minister over”. Ik heb toen gewoon staatssecretaris Jan van Houwelingen van defensie gebeld. Het was zondagmorgen. Hij stond op het punt naar de kerk te gaan. „Elk uur uitstel vermindert de overlevingskansen van de zeehondenbaby”, zei ik. Na een ogenblik stilte antwoordde hij: „Ik zal ze in Leeuwarden opdracht geven een helikopter te sturen”. Het zeehondenjong bleef leven en we hebben hem toen Jan genoemd”.

Jan: „Vonhoff, de vorige commissaris van de Koningin in Groningen, zei dat Lenie alles bereikt wat ze wil. „Al de deur dicht is, dan gaat Lenie door het sleutelgat””.

Lenie: „Ik houd van korte lijnen. In Griekenland zit ik met allerlei hoogwaardigheidsbekleders aan tafel. Ministers en miljonairs. Om de monniksrob in de Middellandse Zee van de ondergang te redden. Ik dacht nog bij mezelf: M’n broers hadden hun zusje eens moeten zien. We hebben nu in dertig landen contacten met zeehondenopvang, zelfs tot Iran toe. Voor de Kaspische zeehond voer ik daar met hoofddoek en in lange jas besprekingen met de autoriteiten’.

Hoofdonderwijzer

Jan: „Het organiseren zit ons Godliebs in het bloed”. Zelf beoefent hij die familietrek nog steeds in Beilen. „Ik ben daar 25 jaar hoofdonderwijzer geweest. Dan was je behalve opvoeder ook magazijnmeester en politieagent. Ik heb 38 jaar in het onderwijs gezeten. Daarnaast heb ik me voor allerlei instellingen ingezet. Als vrijwilliger ben ik nu nog betrokken bij diverse clubs en commissies. Regelen, dat lag me al toen ik in Farmsum op de hervormde knapenvereniging zat. Voor al dat werk kreeg ik uiteindelijk een lintje. Ridder in de Orde van Oranje Nassau”.

Z’n zus schermt prompt met haar officieronderscheiding, een ‘plagerijtje’ waarbij hij een quasi verongelijkt gezicht trekt. Lenie: „Tussen ons bestaat een speciale band. VUs er wat is, weten we elkaar te vinden. Bepaalde privé-zaken bespreek ik met hem. Jan is mijn vertrouwenspersoon, want hij heeft een brede kijk op de dingen. Hij is heel objectief en kan goed relativeren”.

Jan: „Ondanks het leeftijdsverschil van vijftien jaar wil ik me geen vaderfiguur noemen, maar ik heb haar in moeilijke tijden altijd geholpen. Ik ben haar klankbord en zeg m’n mening. Ze kan van mij horen of iets raar is wat ze wil. Maar ik schrijf haar niets voor. Ze doet toch zelf wat ze wil. Loopt het uit de hand, dan treden we diplomatiek op. We houden desnoods familieberaad”. Lenie: „Ja echt”.

Zo werden de broers ook bij haar scheiding opgetrommeld. Jan: „Ik werd door Leentje op school gebeld, „’t Is over met Joop”, riep haar stem door de hoorn. „Dat is niet best”, antwoordde ik, „we komen eraan””. Lenie: „M’n broers waren het niet eens met de scheiding, omdat dat nog niet eerder in onze familie was voorgekomen”. Jan: „En we vonden Joop gewoon een beste vent. Maar Leentje reageerde heel rustig: „En toch is het uit. Het is uit”. Natuurlijk kreeg ze haar zin. We waren niet kwaad, maar wel heel teleurgesteld”.

Rentmeesterschap

Achteraf kan Jan Lenies huwelijksprobleem verklaren. „Joop was net als ik hoofdonderwijzer. Hij studeerde het liefst. Leentje leefde daarentegen voor de zeehond. Daar week alles voor. De zeehondencrèche was in ontwikkeling. Daar werd al het geld voor gebruikt. Vakantie was er niet bij. Ook Joop hielp mee, totdat hij dat niet meer kon opbrengen’. Lenie: „Ik ben niet voor huisvrouw in de wieg gelegd”. Jan: „Je bent een zeehondenmoeder. Met die dieren heb je een bevlogen relatie. En je kunt ook niet zonder de zee, de dijk en het wad”.

Waar zeehonden in nood zijn, moet Lenie helpen. Dat gaat niet altijd van een leien dakje. Begin jaren negentig roepen biologen uit Denemarken, Duitsland en Nederland op verweesde en zieke zeehonden gewoon te laten liggen. Het zijn dieren die in het wild niet ‘mogen’ overleven. Lenie: „Die moeten dus maar doodgaan. De opvang in onze crèche zou niet zinvol zijn. Dat zou de hele populatie op den duur verzwakken. Opnieuw uitgezette zeehonden kunnen ziekten overdragen en raken hun sociale vaardigheden kwijt. Onzin! Deze mensen negeren bovendien de ethische kant van het verhaal. Hebben die mensen wel een hart, denk je dan. Waarom zou je dieren onnodig laten lijden? Nederland heeft geen natuurgebieden meer. Ook de Waddenzee is een cultuurgebied. Iedereen wil daar een stukje van. Ik beschouw het als mijn taak om voor de zeehonden daar te vechten. Ik weet dat het wilde dieren zijn en geen knuffelbeesten. Maar ik houd van ze. Het is onze schuld dat zeehonden met vervuiling te maken hebben en daardoor sneller ziek worden. Als jonge dieren hun moeder kwijt zijn of ziek op de stranden aanspoelen, dan ben je toch verplicht ze op te vangen en te verzorgen? Dat is goed rentmeesterschap. Ik heb wat dat betreft ook de publieke opinie achter mij”.

Reddingsboot

Jan: „Leentje houdt onvoorwaardelijk van de natuur. Ze wil dieren koste wat kost in leven laten. Er zijn altijd mensen die jaloers zijn. Die willen de poten onder haar stoel vandaan zagen. Leentje is echter nooit overspannen geraakt”.

Lenie: „Ik houd niet van polariseren. Van de Nederlandse Aardolie Maatschappij, die boringen in de Waddenzee doet, hebben we een reddingsboot gekregen.

Sommigen denken dat het zeehondenziekenhuis bol van de subsidie staat. Pieterburen zou een grote geldmachine zijn. We draaien echter op donaties en schenkingen. De 42.000 donateurs houden ons werk in stand.

Hier gelden heel strakke principes. Omdat zeehonden van iedereen zijn, vragen we geen cent entree. We houden een dier ook nooit langer in gevangenschap dan nodig. We creëren geen behoefte. Natuurlijk, een opvangcentrum voor de zieke paalworm, daar krijg ik de handen niet voor op elkaar. Ik heb gewoon het voordeel dat zeehondjes er zo aandoenlijk uitzien. Daar kan geen mens omheen. De zeehondenopvang is een onmisbaar instrument bij milieuvoorlichting en -educatie. Vaak bellen kinderen ‘s morgens om zes uur op om een folder voor een spreekbeurt te vragen. We weten dat 80 procent van alle kinderen van ons gehoord heeft. Markttechnisch gesproken is dat prachtig, maar het mooiste vind ik toch de kinderen die in Pieterburen op bezoek komen. Een grote knuffelzeehond onder de arm en de jas half open, zodat je de trui-met-zeehond die oma heeft gebreid, kunt zien. Heerlijk! Als ik zie hoe ze dan op hun buik voor het raam van het grote bassin contact met de zeehonden hebben, voel ik me een gelukkig mens. Ik hoop dan dat ze zich ervan bewust worden dat ze zelf ook iets kunnen doen om een leefbare wereld te houden; dat ze zelf ook een stuk verantwoordelijkheid hebben voor wat er gebeurt en dat je niet altijd een ander de schuld kunt geven”.

Verwoestend virus

Jan: „De zeehonden worden bij Lenie gebracht. Ze komen zelfs uit Frankrijk en België”. Lenie: „Pieterburen kan heus geen populatie zeehonden redden. Maar 95 procent van de dieren die wij weer uitzetten, overleeft het. Tot nu toe hebben we meer dan 1050 zeehonden vrijgelaten. Het aantal in de Waddenzee bevindt zich nu op het peil van tien jaar geleden. Wie had toen kunnen denken dat in 1988 een verwoestend virus de populatie met 75 procent zou decimeren? We slaagden erin een goed werkend vaccin te ontwikkelen. Ik houd m’n hart vast voor een volgende epidemie. We hebben nu rode zeehonden in Pieterburen, huilers met rode haren. Dat wijst op een chemische vervuiling. In het gebied waar ze gevonden zijn, worden de normen van hexachloorbenzeen en pcb’s ver overschreden”.

Jan: „De crèche houdt zich niet alleen bezig met opvang van huilers en zieke zeehonden. Ze doet in samenwerking met universiteiten en instituten ook onderzoek, zodat elders op de wereld een helpende hand kan worden toegestoken”.

Lenie: „Zo zijn we in Mauritanië actief Dit West-Afrikaanse land is één grote zandbak. De Sahara valt er in zee, maar in de grotten aan de kust leven monniksrobben. Drie jaar geleden riepen de Mauritaniërs onze hulp in om hen te helpen met de opvang van een zieke rob. Door deze contacten met het Visserij Instituut in Nouadhibou is een fantastische samenwerking op gang gekomen tussen Mauritanië en Pieterburen. Er is inmiddels een klein opvangcentrum in een bestaand aquarium. Ik kon in het ontwikkelingsland echter geen zeehonden vaccineren als er kinderen sterven. Vandaar dat we met de Novib, Nederlandse vissers en onze ministers van landbouw en ontwikkelingssamenwerking ’ ook enkele projecten hebben gestart om de bevolking te helpen. Er staat nu al een visfabriekje. Er is een kinderarts. Elke maand gaat er een schip met goederen heen. We hebben een steen in het water gegooid en het netwerk breidt zich alsmaar uit. Alleen in Mauritanië zou ik werk genoeg hebben. Het is fantastisch om te zien hoe de bewoners zelf iets voor hun eigen leefgebied -de zee- willen doen en dat de vissers van hun zeehonden houden en ze willen beschermen. Als je dan vergelijkt hoe men in een land als Noorwegen, waar de welvaart groot is, tegen de zeehond en zijn leefmilieu aankijkt, moet je je als Europeaan diep schamen. Ik heb mijn hart aan Mauritanië verpand. Ook omdat m’n driejarig petekind daar woont. Ze heet ook Lenie. Een schatje”.

Vinger aan de pols

Jan: „Begrijpt u waarom ik zo trots op haar ben? Ze overrompelde ons toen ze met die zeehonden begon. Wat zij op dat gebied presteert, zou ik niet kunnen. Ik houd best van dieren, maar voor dit werk moet je je wel helemaal geven. Ik word al moe als ik ernaar kijk, zo intens is ze ermee bezig”. Lachend: „We hebben er toen genoegen mee genomen, maar we houden de vinger aan de pols. Ze blijft immers ons zusje”.

Volgende week deel 2 in deze serie: de musici Maarten en Janine Jansen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1997

Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's

Een zeehondenmoeder als zus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1997

Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's