Een loflied op onhandigheid
Prof. dr. Sem Dresden: Ook bevindelijk gereformeerden zijn nooit af en altijd onderweg
Hij heeft Anne Frank nog in de klas gehad, maar vindt haar oorlogsdagboek "te mooi". "Het heeft niets met de oorlog te maken". Zelf overleefde prof. dr. Sem Dresden (1914) het kamp Westerbork. Die ervaring heeft zijn aanleg tot ironie en scepsis versterkt. Dresden gelooft niet in zekerheden en grote gebaren. Waardigheid schuilt al in een eenvoudig, onhandig gebaar. Zijn visie op de mens vertoont opmerkelijke parallellen met de bevindelijk gereformeerde, vindt hij zelf. "De mens is voortdurend in ontwikkeling en nooit af. Dat inzicht duiden jullie toch aan met de begrippen "staten" en "standen"?"
Met ergernis heeft hij kennisgenomen van de recente commotie die de ontdekking van de archieven van de 'roofbank' Lippmann-Rosenthal heeft veroorzaakt. Nederlandse ambtenaren blijken zich te hebben verrijkt met de spullen van joden die na de oorlog niet uit de vernietigingskampen terugkeerden. Vorige week werd het door minister Zalm gevraagde onderzoeksrapport gepresenteerd. "Dat was allemaal al lang bekend", reageert Dresden, jarenlang hoogleraar Frans en algemene literatuurwetenschap in Leiden (1947-1981) en president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
Leer hem de Nederlandse ambtenaar kennen. "Om het op zijn allervriendelijkst te zeggen: die ambtenaren hadden tijdens de oorlog geleerd het met de regels niet zo nauw te nemen. Dan pas waren ze goede Nederlanders. Die praktijken hebben ze na de oorlog gewoon voortgezet, maar dan voor geld", zegt Dresden, die zijn eigen spullen bij particulieren onderbracht en na terugkeer alles heeft teruggekregen. "Dat mag ook wel eens in de krant".
Telefoon
Dresden herinnert zich hoe hij kort na de oorlog telefoon wilde hebben. Hij moest zich in een lange rij van medegegadigden opstellen. Achter hem stond een oud-leerling van het Joods Lyceum. "Als u mij voor laat gaan, meneer, zorg ik dat u telefoon krijgt", zei die jongen. Toen hij aan de beurt was, zei hij tegen de ambtenaar dat hij tabakshandelaar was. "Zal ik vanavond even bij u langskomen? En, o ja, die meneer achter me wil ook telefoon". "Binnen een mum van tijd had ik telefoon. Voor sigaretten deden ze alles". Dresden deelt het veldwinnende inzicht dat het onjuist is om te spreken van een paar "foute" tegenover een grote meerderheid van "goede" Nederlanders. "Er was een groot grijs middenveld".
Sem Dresden werd op 5 augustus 1914 in de Amsterdamse Pretoriusstraat geboren. Hij typeert het milieu waarin hij opgroeide als "beschermd" en "salonsocialistisch". Zijn moeder kwam uit een gezin van diamantbewerkers, terwijl de familie van zijn vader aan de andere kant stond, die van de werkgevers, de handelaren. "Mijn vader was werkzaam op het diamantskantoor van de familie Dresden. De familie bestond uit zelfbewuste SDAP'ers. Zij hadden zichzelf intellectueel enorm omhooggewerkt. Twee broers van mijn vader waren hoogleraar, de een in Amerika, de ander in Delft, en een derde was de componist Sem Dresden. Van mijn moederskant had ik een oom die ik zelfs in mijn studententijd niet graag over Franse literatuur sprak. Hij was arbeider, maar wist er meer van dan ik. Maar hij kende alleen de vertaalde boeken; de Franse taal zelf was hij niet machtig!"
Luie leerling
Dresden bezocht het Vossiusgymnasium, dat in 1926 met drie eerste klassen en een tweede klas begon en later zo beroemd is geworden door het vele talent dat van die school is afgekomen, zoals de gebroeders Van het Reve, Loe en Sally de Jong, de classicus Sal Breemer en de componist Marius Flothuis. Een van de bekendste leraren was de historicus Jacques Presser, "een begenadigd docent", later hoogleraar en auteur van het tweedelige standaardwerk "Ondergang".
Dresden was "een slechte en luie leerling". Hij is nooit door die school gekomen. Maar Presser verzon een list waardoor Dresden alsnog staatsexamen heeft kunnen doen. "Toen ik in de vijfde klas zat, fietsten wij eens samen naar huis. Hij zei toen tegen me dat er in de leraarskamer werd gezegd dat ik niets uitvoerde, maar dat hij wel beter wist, dat ik me een ongeluk werkte maar het gewoon niet kon... Die aanslag op mijn eergevoel was precies de uitdaging die ik nodig had".
Dresden studeerde vervolgens Frans en wijsbegeerte in Amsterdam en Parijs en werd daarna leraar aan het Amsterdams Lyceum. Toen joodse leraren in september 1940 van die school af moesten, ging Dresden naar de joodse hbs-A en het Joods Lyceum, twee scholen die de Joodse Raad met toestemming van de Duitsers had opgericht.
Ondertussen schreef hij zijn proefschrift over de Franse schrijvers Paul Valéry en Marcel Proust. "De bezetting was natuurlijk vreselijk, maar je kon nog boeken lezen. En je hoopte dat je als gepromoveerde naar Amerika kon om daar hoogleraar te worden. Dat was allemaal onzin, achteraf dan". En terwijl de ene na de andere leerkracht en het ene na het andere kind -onder wie Anne Frank- werden afgevoerd, bleef Dresden -inmiddels getrouwd en vader van twee jonge kinderen- de overgebleven leerlingen de onregelmatige Franse werkwoorden bijbrengen.
Westerbork
"Ik heb dat allemaal beleefd in een totale verwondering van absurditeit, waarin geen enkele wet van normaal logisch denken standhield. Helemaal niets. Alles werd afhankelijk van toeval of geluk of voorzienigheid, hoe je het maar noemen wilt. Dat zijn woorden die je in die situatie niet meer precies begrijpt. Je dacht dat je verstandig handelde, maar achteraf moet je toegeven dat wat je deed eigenlijk het onverstandigste was dat je kon doen. Toch pakte het goed uit".
Dresden vindt, achteraf, dat degenen die zijn ondergedoken het gevaar beter inschatten dan degenen die dat weigerden. Hij bracht wel zijn twee kinderen bij gezinnen onder, maar hij en zijn vrouw hadden daar zelf geen zin in. "Er waren allerlei praktische en nobele redenen voor. Je moest anderen niet in gevaar brengen door bij hen onder te duiken. Het was erg netjes om dat te zeggen, en wel zo handig als je er toch al geen zin in had. Er was gewoon geen peil op te trekken".
Dresden werd zelf, samen met zijn vrouw, in september 1943 opgepakt en naar Westerbork vervoerd. Zij overleefden dit doorgangskamp. Na de bevrijding werden zijn vrouw en hij met hun kinderen herenigd. "We wisten helemaal niet waar onze twee dochters van vijf en drie jaar zaten, behalve dan dat het in Haarlem was. Maar mijn vrouw is ze gaan halen, bij een opgewekt hervormd en een orthodox gereformeerd gezin. Dat is zelfs nog betrekkelijk snel gegaan. Later dat jaar, toen we al weer in Amsterdam terug waren, hebben we ze gevraagd waar ze op vakantie wilden. Westerbork, antwoordden ze. En ze baden inmiddels voor het eten. Toen ze zagen dat wij dat niet deden, zijn ze daar op een gegeven moment mee gestopt".
Gesloten deur
Dresden was korte tijd leraar en werd daarna hoogleraar in Leiden. Hij doceerde Frans en algemene literatuurwetenschap en ontwikkelde zich tot een vruchtbaar scribent. De ervaring van de oorlogsjaren heeft veel met hem gedaan. "De transporten vanuit Westerbork vertrokken altijd op dinsdag. Je zei op maandag dus nooit tegen elkaar: Tot woensdag. Mijn leerlingen gaf ik direct na de oorlog nooit huiswerk voor de dinsdag op. Totdat ik natuurlijk merkte dat zij daar misbruik van maakten".
Dresden kan nog steeds niet werken met een gesloten deur. En de oorlog heeft zijn aanleg tot scepsis en ironie versterkt. "Het bevestigde wat ik altijd al dacht. En ik heb me een ongeluk gewerkt. Niet alleen omdat ik als jonge hoogleraar eigenlijk nog maar heel weinig van de Franse literatuur wist, maar ook omdat mij al snel duidelijk werd dat het een therapeutische werking had. Ik had gewoon geen ogenblik tijd om aan de oorlogsjaren terug te denken. Ik geloof ook niet dat het zin heeft om alles uit te praten. Daarmee kun je jezelf een boel aanpraten".
In de loop der jaren schreef Dresden onder meer over de Franse zestiende-eeuwse humanist Montaigne en het symbolisme, publiceerde hij bundels met essays en gaf hij een boek uit over de vraag: "Wat is creativiteit?" (1987). Zijn boek over de literatuur over de holocaust ("Vervolging, vernietiging, literatuur" uit 1991) trok veel belangstelling . Een paar maanden geleden verscheen een nieuwe bundel met essays: "Het vreemde vermaak dat lezen heet".
Roman over Auschwitz
Met zijn boek over de literatuur over de Tweede Wereldoorlog is Dresden lang bezig geweest. Hij stelt daarin de ongemakkelijke vraag aan de orde of de gruwelen van de kampen in schone letteren kunnen worden vastgelegd. Dresden gelooft dat het wel degelijk mogelijk is een roman over Auschwitz te schrijven, ook als alle feiten niet precies kloppen. Maar literatuur kan de verschrikkingen van de oorlog ook verhullen. Dresden denkt aan het wereldberoemde dagboek van Anne Frank. "Het is te mooi, te comfortabel. Het is volgens mij geen toeval dat juist dit boek zo beroemd is geworden. Je kunt zeggen, hoe kwaadaardig dat ook klinkt, dat het boek niet erg genoeg is. Het is een mooi boek, maar het heeft niets met de oorlog te maken".
Al die kampverhalen brachten Dresden aanvankelijk vooral tot een onderzoek naar de vraag hoe betrouwbaar egodocumenten zijn. In zijn essays over literatuur komt dat thema steeds terug. Het ego (ik) van de mens is nooit gefixeerd. Ieder individu bestaat uit verschillende persoonlijkheden. Die bestaan tegelijkertijd in hem en zijn voortdurend in ontwikkeling. De mens is daarom nooit af. Hij is voortdurend onderweg en maar heel moeilijk kenbaar. Het onderhouden van relaties is om die reden een voortdurend probleem.
Tobbend
Dat mensbeeld vertoont volgens Dresden verrassende parallellen met de bevindelijk gereformeerde visie op de mens. "Jullie noemen dat toch staten en standen, waarmee je ook aangeeft dat de mens steeds onderweg is en zijn doel nooit bereikt? Bij de bevindelijken bevindt de mens zich ook in de afgrond en daarin zakt hij steeds dieper weg. Dat is een mij zeer sympathieke gedachte", zegt Dresden, die pas het boek "Levens van vromen" van F. A. van Lieburg heeft gelezen en over dit onderwerp wil gaan publiceren. "Of vindt u dat het er wel op lijkt maar dat het wezenlijk toch weer iets heel anders is? Dat zou kunnen. Eén enkel feit kan een heel systeem zomaar onderuit halen. Maar dat vind ik helemaal niet erg".
Dresden begrijpt ook niet goed waarom bevindelijk gereformeerden zo tobbend over hun ellende over de wereld plegen te gaan. "Ik zou zeggen, je moet jezelf niet pijnigen. Je kunt beter serieus maar luchtig om de afgrond heen draaien. Dat lijkt me al erg genoeg".
Die levenshouding weerspiegelt zich ook in Dresdens manier van schrijven. Hij schrijft in een gedistantieerde, ironische stijl. Harde conclusies waarop anderen hem kunnen afrekenen durft Dresden niet te presenteren. Liever bekijkt hij een vraagstuk van zoveel mogelijk kanten. Hij relativeert voortdurend. "Dat is geen hooghartigheid, maar gewoon afstandelijkheid".
Dresden staat dan ook wantrouwend tegenover grootse gebaren. In zijn nieuwste bundel staat een lezing over joodse waardigheid. Die waardigheid, vindt Dresden, mag niet iets heroïsch of spectaculairs gaan krijgen. "Dan wordt het wat te fraai". Hij gelooft meer in een (niet te zwaar genomen) "gracieuze waardigheid", in een eenvoudig gebaar. Dresden zingt een loflied op de onhandigheid. "Waarom zouden lichtheid en luchtigheid, of zelfs lichtzinnigheid niet waardig kunnen zijn?"
Uitkleden
In zijn lezing verwijst Dresden naar een gebeurtenis die in 1942 in de Oekraïne plaatshad. Honderden joden -mannen, vrouwen en kinderen- moeten zich onder strenge bewaking en zo nodig zweepslagen uitkleden, schoenen keurig bij schoenen en kleren bij kleren leggen, om zich vervolgens naakt in rijen op te stellen en het nekschot af te wachten. Geen van hen huilt of schreeuwt. Een vader troost zijn zoontje door met zijn hand naar de hemel te wijzen en hem nog iets uit te leggen. Een grootmoeder houdt een baby vast en kietelt het zo dat het van genoegen kirt. Deze gebaren van "machteloze piëteit", juist in een situatie waarin geen enkele keuze bestaat, ziet Dresden als een "hoogtepunt van joodse waardigheid".
De joodse identiteit en religie speelden in de familie waarin Dresden opgroeide geen enkele rol. "Zelfs van weerzin was geen sprake. Het was nog veel erger: men stond er volmaakt onverschillig tegenover. Het bestond zelfs niet". In de hogere klassen van het Vossius werd Dresden echter "uitgesproken zionistisch". "Vooral vanaf 1933 zijn mijn jongere broer en ik voor het zionisme gaan voelen en hebben wij onze ouders enig besef van ons jood zijn bijgebracht. Maar niet in religieus opzicht. In de oorlog heeft mijn toenmalige vriend Jaap Meijer mij wel naar de sjoel meegenomen en belangstelling voor een actief zionisme bijgebracht. Dat was toch eigenlijk meer een protesthouding. Het had iets van: juist nu willen wij ons van onze joodse identiteit bewust zijn en die ook uitdragen".
Orthodoxie
"Ik heb wel altijd belangstelling voor religie gehad. Ik moest ook wel, want ik studeerde Frans en veel literatuur blijft onbegrijpelijk wanneer je de Bijbel niet kent. De Leidse hoogleraar kerkgeschiedenis Bakhuizen van den Brink, met wie ik nogal bevriend was, duidde mij wel aan als "un homme religieux qui s'ignore", een religieus mens die dat zelf niet weet. Ik voel me soms sterk verwant met die zeventiende- en achttiende-eeuwse dissidenten over wie de Oxfordse geleerde Leszek Kolakowski heeft geschreven: christenen zonder kerk, gelovigen die het zonder confessie en organisatie moeten stellen.
Wat ik van orthodoxie vind, weet ik eigenlijk niet. Als verschijnsel vind ik het zowel boeiend als belachelijk. Tussen de joodse en de christelijke orthodoxie bestaan natuurlijk essentiële verschillen, denk alleen maar aan de aanwezigheid en de status van de Middelaar. Maar zij hebben wel een bepaalde wijze van denken gemeen. Zowel orthodoxe joden als christenen sluiten zich van de buitenwereld af om zich op het zielenheil te concentreren.
Een belangrijk verschil is wel weer dat dogmatiek in de joodse religie van veel geringere betekenis is dan in het christelijk geloof. Je bent joods als je bepaalde rituelen verricht. Wat je er verder bij denkt, is niet zo'n vreselijk punt. Het wezen van de joodse orthodoxie is juist de heilige plicht tot twisten en discussiëren. De mogelijkheden van iedere interpretatie aftasten is een levenslang leerproces. Binnen de christelijke orthodoxie zijn afscheidingen op dogmatische gronden aan de orde van de dag geweest. Al die kerken en kerkjes kenmerken zich door een radicalisme en een stelligheid die zich alleen in voortdurende afscheidingen kunnen handhaven. En het doel van iedere afscheiding is zich opnieuw opsluiten en afsluiten van de omringende wereld. Joden blijven daarentegen bij elkaar juist omdat ze het niet met elkaar eens zijn".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 februari 1998
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 februari 1998
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's