Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De oorlogskinderen van Nederlands-Indië

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De oorlogskinderen van Nederlands-Indië

Mari-Lou Toonder: Marten wilde mijn verleden het liefst verzwijgen

13 minuten leestijd

Hun aantal wordt op pakweg duizend geschat. Kinderen die tijdens de bezetting van Nederlands-Indië werden geboren uit de verhouding tussen een Indisch-Nederlandse of Hollandse vrouw en een Japanner. Velen hebben tientallen jaren hun besmette afkomst verzwegen. Bij een aantal groeit bij het ouder worden het verlangen hun vader te ontmoeten. Veelal te laat. Het verdrongen verleden van de oorlogskinderen van Nederlands-Indië.

Met Onno, een eigen zoon van Marten en Phiny, bewoont Mari-Lou Toonder een woning aan de Amsterdamse Van Breestraat. De dood van Phiny is ze nog niet te boven. ,,Ik heb haar altijd als m'n moeder gezien. Ze was heel lief voor me. Daarom kan ik het niet hebben dat Marten me helemaal niet gebeld heeft toen ze ziek was".

Het confronteerde de adoptiefdochter van de in Ierland woonachtige Marten Toonder opnieuw met het verleden, dat haar als een demon achtervolgt. Na haar geboorte in het interneringskamp "Tjihapit" te Bandoeng werd ze onmiddellijk gescheiden van haar moeder. De 43-jarige echtgenote van de chemicus Honig wilde niet geconfronteerd worden met de vrucht van haar buitenechtelijke relatie met een Japanse collega van haar man. Na de overhaaste vlucht van Honig naar Australië, om te ontkomen aan de hiel van de Jap, had ze bijna twee jaar intensief contact met de Japanner.

Tijdens de adoptieprocedure door Toonder kreeg Mari-Lou het verhaal van Honig zelf te horen. ,,Tot m'n tiende heb ik nooit geweten dat ik een vader en een moeder had. Ik ben opgevoed door de nonnen. Kort voor de bevrijding werden ze uit het kamp overgebracht naar Jakarta, met alle kleine kinderen die ouderloos waren. In een geblindeerde trein zijn we naar Jakarta vervoerd, en in een klooster ondergebracht".

Nippon

Het was haar volslagen onduidelijk waarom ze het altijd moest ontgelden. ,,De oudere meisjes scholden me soms uit voor "Nippon". Pas later ontdekte ik dat dat "Japanner" betekent. Ik wist zelfs niet dat er een oorlog tussen Japan en Indonesië was geweest. Er werd nooit met je gepraat".

Toen ze tien was, werd Mari-Lou (die toen nog Miesje Honig heette) aan een Nederlands-Javaans echtpaar overgedragen dat een restaurant in Puncak runde. ,,Daar zaten nog veel meer kinderen. Na schooltijd moesten we helpen met afwassen en eten klaarmaken. De meesten gingen na een tijdje weer terug naar het klooster, ik bleef".

De gevoelens voor haar pseudo-ouders waren tegenstrijdig. ,,Het was er niet ideaal, maar in ieder geval beter dan in het klooster. Zo nu en dan zeiden ze dat er klanten waren die me wilden kopen. Ik ging er nooit op in, uit angst het minder te krijgen dan ik het had".

Toonder

Na drie jaar kwam vanuit het klooster bericht dat Mari-Lou met een grote groep kinderen naar Nederland zou worden overgebracht. Bij de overdracht van de papieren deed ze de ontdekking van haar leven: Ze had een vader en moeder, in Amerika.

,,Voor ons vertrek werd ik bij de moeder-overste geroepen. Die zei tegen me: ,,Misschien kom je ooit je moeder tegen, ik hoop dat je haar kunt vergeven". ,,Waar heeft ze het over", dacht ik. ,,Wat moet ik vergeven?" Daarna kreeg ik een fotootje van Marten, Phiny en Onno. ,,Die meneer tekent heel leuke poppetjes en hij gaat voor jou ouders zoeken". Dat was alles wat ik te horen kreeg".

De pogingen van Toonder om pleegouders voor het dertienjarige kind te vinden, mislukten. Uiteindelijk besloot de Blaricumse schrijver en striptekenaar, bekend van Olie B. Bommel en Tom Poes, het Japans-Nederlandse meisje definitief in zijn gezin op te nemen. Ondanks de spanningen die er soms waren. ,,Marten en Phiny kregen ook geen begeleiding. Ze wilden m'n verleden maar het liefst verzwijgen. Er werd thuis überhaupt weinig echt gepraat. Dat botste. Daardoor voelde ik me weer schuldig. Of opstandig. Regelmatig liep ik weg".

Wortels

Het stranden van haar huwelijk veroorzaakte een nieuwe identiteitscrisis. ,,Wie ben ik? Beoordeel ik m'n verleden wel goed? Om daar een antwoord op te krijgen, ben ik naar Indië teruggegaan. Ik heb weer in het klooster rondgelopen. Toen wist ik het zeker. Het wás vreselijk".

Gesprekken met oud-collega's van haar Japanse vader en met een schoonzus van haar moeder versterkten de behoefte om haar wortels verder bloot te leggen. In 1988 reisde ze naar Amerika. ,,Aan m'n vader durfde ik nog steeds niet te denken, maar m'n moeder wilde ik zien. Je blijft je alleen voelen, ondanks het feit dat ik Marten en Phiny als mijn ouders beschouw. Marten begrijpt dat niet. Wil er ook niet over praten. Maar het is geen verraad van mij. Ik wil gewoon m'n achtergrond kennen, m'n roots".

De ontmoeting met haar inmiddels 85-jarige moeder liet een onuitwisbare indruk achter. ,,Ze was oud en ziek. We hebben niet veel gezegd. Je voelt elkaar aan. Ik voelde dat ze me accepteerde. Dat was voor mij voldoende. Later heb ik vaak gedacht: Had ik maar meer gevraagd".

Verwerkingsreis

Het duurde tot oktober 1997 eer ze de moed had om naar Japan te gaan, als deelneemster aan de eerste verwerkingsreis van de Vereniging Japans-Indische Nakomelingen. Het werden de meest emotionele weken uit haar leven. De groep reisde samen met Nederlanders die in Japanse krijgsgevangenschap hadden gezeten. ,,Mensen die een bloedhekel aan ons moeten hebben, maar ze waren heel aardig. Net als al de Japanners die we ontmoetten. Het was allemaal heel dubbel, heel verwarrend".

Tijdens de reis kreeg ze te horen dat haar vader, naar wie al enige tijd gespeurd werd, was overleden. Ze moest het doen met een foto van een bejaarde Japanse heer. Het portret kreeg een onopvallende plaats in haar chaotische huiskamer. ,,Hij heeft het tot hoogleraar in de chemie gebracht. En dat was mijn vader. Heel onwerkelijk".

Gedwongen scheiding

Hideko Erentreich weet zich een bevoorrecht mens. Ze behoort tot de weinige Japans-Indische nakomelingen die hun vader hebben gekend. Haar Indisch-Nederlandse moeder woonde tijdens de Japanse bezetting in Soerabaja. ,,Veel vrouwen gingen werken en kwamen daardoor in contact met Japanners. Zo ging het ook met mijn moeder. Ze leerde m'n vader kennen en raakte verliefd. Door de familie werd het geaccepteerd, omdat mijn vader veel deed voor de Indische gemeenschap in die wijk. Mijn moeder heeft zich nooit voor die verhouding geschaamd".

Na de capitulatie van Japan ging haar vader in krijgsgevangenschap. ,,M'n ouders zagen de gedwongen scheiding al maanden aankomen. Elke morgen namen ze afscheid van elkaar. Totdat hij op een dag niet meer kwam. M'n moeder werd kort daarop geconfronteerd met de anarchie van de Bersiap, de Indonesische vrijheidsstrijd. Zodra het mogelijk was, is ze naar Nederland gevlucht met mij en een jonger halfzusje, het kind van een dienstplichtige Nederlandse militair met wie ze later getrouwd is".

Briefwisseling

Toen ze zes was, hoorde Hideko van haar moeder dat haar vader een Japanner was en dat ze tijdens de oorlog was geboren. ,,Als kind zegt je dat niks. Wel wilde ik weten waar hij nu woonde en waarom hij mij niet uitnodigde. Op een gegeven moment zijn we naar de Japanse ambassade gegaan en hebben het adres van m'n vader, dat m'n moeder nog had, in Romeins schrift laten vertalen. We hebben een brief geschreven en hij schreef een brief terug. Ik vond dat heel gewoon".

De jaren erna werd de briefwisseling met een geringe frequentie voortgezet. De brieven uit Japan vermeldden enkel alledaagse dingen. ,,Nietszeggende brieven eigenlijk. Hij schreef bijvoorbeeld niet dat hij een gezin had. Ook stuurde hij nooit foto's mee, terwijl ik dat wel deed. Dat stelde me teleur. Later ontdekte ik dat het al heel bijzonder was dat ik contact met hem had".

Ontmoeting

Ze was al 33, toen ze besloot om met man en kind haar vader op te gaan zoeken. ,,We ontmoetten hem in een hotel, omdat zijn vrouw ons niet wilde ontvangen. Toen werd me duidelijk waarom hij me nooit had uitgenodigd. De begroeting was heel on-Japans. Hij viel me om de hals en m'n Japanse halfzusje dat erbij was, begon te huilen. Ik voelde het verdriet dat hij in al die jaren had gehad. Nog heel vaak droomde hij van m'n moeder. Ze zijn zomaar uit elkaar gerukt".

Drie keer keerde ze terug naar Japan. In 1978 verbleef ze er voor een halfjaar, om de taal en cultuur te leren kennen. ,,Tijdens het bezoek in 1995 heb ik voor het eerst het familiehuis gezien waar m'n vader sinds z'n geboorte heeft gewoond. M'n halfzus had ervoor gezorgd dat er verder niemand was. Kort daarna is hij gestorven. Tijdens de verwerkingsreis voor JIN'ers van afgelopen oktober heb ik z'n graf bezocht. Samen met m'n moeder. Toen hij nog leefde, wilde ze nooit mee, uit respect voor zijn vrouw".

Contactgroep

Na haar eerste Japan-reis vond ze werk bij het Japans Cultureel Centrum in Amsterdam. Daar ontstond in 1983, door contact met een lotgenote, de contactgroep "Japanese Roots", voor mensen met een overeenkomstige achtergrond.

,,We hebben een advertentie gezet waarin we Japans-Indische kinderen opriepen te reageren. Het resultaat verraste ons. De meesten die contact met ons opnamen, hadden psychische hulp nodig. Verschillende Indische moeders zijn later getrouwd met mannen die in een Jappenkamp hebben gezeten. Die reageerden hun herinneringen nogal eens af op hun Japans-Indische pleegkind".

In 1991 werd met hulp van een Indische maatschappelijk werker de Vereniging Japans-Indische Nakomelingen (JIN) opgericht. Ook in Japan haalde het initiatief de pers. Het leverde een briefwisseling op met de Japanse veteraan Satoh, die al tientallen jaren op zoek was naar zijn dochter. Met hulp van JIN vond hij haar terug in Almelo. Als dank bood de Japanner aan om in zijn eigen land de vaders van JIN'ers op te sporen.

Willekeurige datum

Bauke Talens, sinds 1994 voorzitter van JIN, had geen helper nodig. Al jaren had hij het adres van zijn vader in huis, zonder er iets mee te doen. Z'n verleden liet hem betrekkelijk koud.

In 1939 verbond zijn moeder zich aan een Nederlandse planter in Indië, voornamelijk om het ouderlijk huis te ontvluchten. ,,Ze was nogal vooruitstrevend en dat botste". Nadat haar man werd opgeroepen vanwege de dreigende inval door Japan leerde ze Toshio Nagasaka kennen. ,,Ze woonden samen tot mijn moeder zich in december 1942 moest melden in de vrouwenwijk van Malang. Daar had ze nog geregeld contact met m'n vader.

Februari 1944 moesten de vrouwen vertrekken. M'n moeder, inmiddels zwanger, kwam terecht in Kamp 10 van Banjoe Biroe, waar ik geboren ben als zesmaandskindje van net 3 pond. De precieze datum is onbekend. Omdat iedereen verwachtte dat ik dood zou gaan, hebben ze me niet ingeschreven. Toen ik toch bleef leven, is willekeurig een datum geprikt: 31 mei. Verdere gegevens zijn er niet. Bij m'n trouwen heb ik moeten zweren dat ik Bauke Talens was. Een paspoort heb ik door tussenkomst van prins Bernhard gekregen".

Brief

Nagasaka werd na de geboorte van Bauke direct overgeplaatst. Na de capitulatie van Japan zat hij een jaar gevangen in Jakarta, waarna hij terugkeerde naar zijn vaderland. Talens bleef onbekend met de buitenechtelijke relatie van zijn vrouw. Hij overleed tijdens een Amerikaans bombardement op een troepentransportschip bij Celebes.

Zijn echtgenote keerde in 1946 met haar zoon terug naar Nederland, waar ze grote ontsteltenis veroorzaakte bij haar schoonfamilie, die de band met haar verbrak. Bauke merkte weinig van zijn besmette afkomst. De astmatische aandoening die werd vastgesteld, had ingrijpender gevolgen. Van zijn zesde tot z'n achttiende verbleef hij het grootste deel van het jaar in astmacentra en pleeggezinnen in de omgeving daarvan.

Met zijn moeder behield hij een sterke band. Ze bleef ongehuwd. ,,Ik heb de indruk dat ze de verhouding met m'n vader steeds meer idealiseerde. Mij noemde ze altijd "m'n kleine Toshio". Al die jaren is ze pogingen blijven doen om hem op te sporen. In 1985 kreeg ze schriftelijk bericht van het Japanse Rode Kruis dat ze maar moest stoppen met zoeken. Mijn vader was al heel oud en niet goed meer bij z'n hoofd. Wel werd in die brief z'n adres vermeld. Vanaf die dag is m'n moeder hem gaan schrijven. Zonder dat er ooit een brief terug kwam".

Echt een zoon

Na haar dood in 1989 kreeg Talens de brief van het Japanse Rode Kruis voor het eerst zelf onder ogen. Hij borg het epistel op met de gedachte er nooit iets mee te doen. Tot hij twee jaar later via een tv-uitzending van de oprichting van JIN hoorde. ,,Toen begon het vanbinnen onrustig te worden. Na lang aarzelen heb ik kennisgemaakt met de JIN-groep. Daar kreeg ik te horen: ,,Man, jij bent een van de gelukkigen. Jij hebt een adres en wij hebben iemand in Japan die contact kan leggen met je vader".

In 1993 reisde de inwoner van Huissen met zijn oudste dochter naar Dai Nippon. De ontmoeting met zijn vader was door Satoh zorgvuldig voorbereid. ,,We zouden hen ontmoeten op het vliegveld van Sendai. Wat gedesoriënteerd keken we om ons heen, tot uit de menigte ineens een heel klein mannetje naar ons toe kwam. Hij viel om m'n nek, kuste me en begon te huilen. Nooit had ik een vader gehad. Nooit ook de drang gehad om hem te zoeken. Dan komt er een wildvreemd iemand op je af en ben je ineens een zoon. Dan bén je ook echt een zoon. Vanaf het eerste moment had ik een band met hem, zonder die te kunnen benoemen. Vijftig jaar valt zomaar weg. Nog steeds vraag ik me af: Hoe kan dat?"

Herhaling

Vier dagen trokken ze met elkaar op, waarbij Satoh als tolk optrad. Uit alles bleek dat Nagasaka oprecht verheugd was met de ontmoeting. ,,En dan komt het vreemde. Tussen augustus 1993 en oktober 1997 hoor je niks meer. Niks! Alleen zo nu en dan een berichtje van de heer Sato. Dat kon ik niet plaatsen. Alle emotionele stadia heb ik gehad, van begrip tot woede".

Toen hem werd gevraagd deel te nemen aan de verwerkingsreis van JIN'ers, besloot Talens om Kaoru Uchiyama, de Japanse contactpersoon van JIN, in te schakelen. Hij vroeg hem contact met zijn vader op te nemen. Na enkele maanden ontving hij antwoord. Zijn vader was in mei overleden, maar zijn broer stelde een bezoek zeker op prijs.

,,Die wist inmiddels van m'n bestaan af, door de doos met brieven en foto's die na de dood van z'n vader boven water was gekomen. Ik ben daar ontzettend hartelijk ontvangen, zowel door m'n halfbroer als twee halfzussen en een aantal kinderen. Ik was een van hen. Maar na terugkeer heeft de geschiedenis zich herhaald. Ik ben ik oktober geweest en denk je dat ik nog wat van hen heb gehoord? Nee! Nog geen nieuwjaarskaart. Niks!"

Clown

Mari-Loe Toonder vertelt haar verhaal op vlakke toon. In het klooster leerde ze af om emoties te tonen. Maar aan het eind van het gesprek breekt de façade en huilt ze. Om een verloren leven, dat één lange zoektocht werd naar haar wortels. Eén ingehouden schreeuw om erkenning. Eén innerlijke miskenning van haar Japanse bloed.

,,Ik heb spleetogen, dus ik ben slecht. Terwijl ik niets met die oorlog te maken heb gehad. Ik heb er alleen maar de ellende van gehad. Af en toe ben ik heel verdrietig. Dan wil ik niemand zien. Maar ik wil nu doorgaan om m'n andere helft te leren kennen. Die heb ik altijd verdrongen. Ik wil eindelijk mezelf zijn. Nog te veel voel ik me een clown".

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 februari 1998

Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's

De oorlogskinderen van Nederlands-Indië

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 februari 1998

Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's