Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Op zoek naar gewone prediking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op zoek naar gewone prediking

De Nadere Reformatoren waren zielszorgers met aandacht voor de praktijk van het geloof

15 minuten leestijd

De prediking staat in de gereformeerde gezindte de laatste tijd regelmatig ter discussie. Prof. dr. C. Graafland heeft in zijn boek over de oorzaken van de zogenaamde godsverduistering gewezen op de prediking.

Sindsdien zijn er verschillende andere kritische publicaties over de prediking gevolgd. Vorig jaar verscheen van Gert Jan van Dijk een zeer kritische beschouwing over de prediking in zijn woonplaats, Kampen. Ook J. Baaijens is in zijn boek "Ontwaakt" nogal kritisch over de prediking. En het boekje van prof. dr. J. Blaauwendraad heeft vorig jaar de algemene belangstelling getrokken. Aan zijn verzoek aan de lezer om "met hem mee te denken" is ruimschoots voldaan. In dit artikel doen ook wij een poging. De zaak is het wel waard.

Met de titel "Het is ingewikkeld geworden" brengt Blaauwendraad zijn moeite met de prediking van vandaag onder woorden. De prediking van de standen in het genadeleven leidt volgens Blaauwendraad af "van de eenvoud van het evangelie" (blz. 42). Hierdoor leeft de gemeente onder haar stand en blijft een doorbraak in het geestelijk leven uit. Deze situatie is het gevolg van een "betreurenswaardige afbuiging" van de prediking in de Reformatie en de Nadere Reformatie. De "klassiek-gereformeerde prediking" was "fundamenteel anders" dan de hedendaagse.

De oplossing die Blaauwendraad aandraagt, is voor de hand liggend: We moeten terug naar "gewoon gereformeerd". Dat betekent volgens hem dat we ons moeten ontdoen van de bevindelijke traditie die de prediking is gaan overheersen. Wil er van een voluit gereformeerde prediking sprake zijn, dan moeten daarin drie zaken terug te vinden zijn: 1. een algemeen aanbod van genade, 2. het op de voorgrond plaatsen van de geloofsdaad, en 3. het beklemtonen van de gelijktijdigheid van geloof en rechtvaardigmaking (76-77). De prediking dient aan deze "reformatorische drieslag" getoetst te worden.

Juist?

Blaauwendraad baseert zich op de prediking in de (Nadere) Reformatie. De vraag is natuurlijk of hij die prediking juist heeft weergegeven. Wij hebben enkele vragen daarbij. We willen deze vragen stellen aan de hand van de thema's die Blaauwendraad in zijn reformatorische drieslag centraal heeft gesteld.

1. Het algemeen aanbod van genade

Blaauwendraad vindt dat het aanbod van genade in de prediking nauwelijks meer functioneert. Het is verschrompeld tot een uitspreken van de wens dat er nog velen mogen worden toegebracht. Een geremde prediking dus. De achtergrond daarvan is de angst voor een "gestolen Jezus". Een ruim aanbod zou volgens hem niet eens meer kunnen; daar zijn we vandaag te rationalistisch voor geworden. Het past niet in een prediking waarin de wedergeboorte steeds massiever als een eenzijdig godswerk wordt vooropgesteld.

Hoe was dit in de (Nadere) Reformatie? Met prachtige citaten laat Blaauwendraad zien dat het Evangelie ruim en vrij verkondigd werd. In de belofte van het Evangelie wordt Christus aan iedereen "geschonken" en daarom heeft iedere hoorder 'gewoon' de plicht om tot Christus te komen. Daarvan wordt niemand uitgesloten. Er is dus ook geen onderscheid: allen hebben "hetzelfde recht" om tot Christus te komen en "evenveel grond" om in Hem te geloven (33). Blaauwendraad vat het kort samen: de belofte in het Woord is "onze grond", "ons recht" en bepaalt ook "onze plicht" om tot Christus te gaan (14).

Blaauwendraad vraagt terecht aandacht voor deze zijde van de prediking in de (Nadere) Reformatie. Toch denken wij dat het belangrijk is om ook de andere zijde te noemen, die in de (Nadere) Reformatie evenzeer naar voren kwam. Thomas Boston spreekt in zijn "Beschouwing van het Verbond der Genade" over een "wettelijk recht" (het recht van toegang) en een "recht van bezit".

Daarom schrijft zijn geestelijke leerling Alexander Comrie: "Er is een groot onderscheid aangaande een recht tot een zaak": Alle hoorders van het Evangelie hebben wel hetzelfde wettelijke recht op de belofte van het Evangelie uit kracht van het aanbod van vrije genade. Maar sommigen hebben "in het bijzonder" het recht om de belofte op zichzelf toe te passen. Zij mogen zichzelf als de "voorwerpen" van de belofte zien (391-393).

Dit vinden we ook bij Van der Groe, die enerzijds schrijft dat "de evangelische beloften wijd openstaan voor al degenen die onder het evangelie zijn", maar anderzijds ook: "De beloften van het evangelie zijn eigenlijk niet voor alle mensen, maar alleen voor arme verslagen zondaren" ("Het oprecht gelovig aannemen van de beloften", p. 11).

Twee woorden

Onderscheidende prediking was een belangrijk kenmerk van de Nadere Reformatie. De belofte van het Evangelie wordt wel algemeen gepredikt, maar tegelijk hebben de verbondsbeloften een bijzonder adres, om ze te binden op het hart van een verslagen zondaar. Wij moeten kennelijk met twee woorden spreken om het Bijbelse evenwicht te bewaren. Polarisatie rond het aanbod van genade is gevaarlijk voor het instandhouden van dit evenwicht.

2. De geloofsdaad op de voorgrond

Het aanbod van genade in de prediking vraagt om een antwoord, namelijk het geloof. Dit komt volgens Blaauwendraad te weinig naar voren. In de prediking gaat het steeds meer over de wedergeboorte en steeds minder over het geloof; een bezwaar dat in de achttiende eeuw ook werd ingebracht tegen het "Innige Christendom" van Schortinghuis.

Blaauwendraad vraagt weer aandacht voor de activiteit van het geloof; met name de daad van het Christus-aannemende geloof.

Blaauwendraad snijdt hiermee een gewichtig punt aan. Hoe noodzakelijk is het geloof dat Christus aanneemt! Helaas is Blaauwendraad echter ook nu niet volledig in zijn weergave van de Nadere Reformatie. Zo schrijft hij dat het "daadwerkelijk geloven bepaalt of wij zijn overgegaan van de dood in het leven" (17).

Hij gaat hierin veel verder dan de gereformeerde vaderen zouden toestaan. Geen van hen was zo boud om te beweren dat de daad van het geloof bepaalt of wij zijn overgegaan van de dood in het leven. Zij waren het al niet eens over de vraag welke deze daad van het geloof feitelijk was.

Voorbereidselen

De praktijk leerde dat het geloof niet aanstonds tot Christus komt en Hem aanneemt. Ook bij Theodorus van der Groe, bij wie geloof en rechtvaardigmaking nagenoeg samenvallen, zijn uitspraken te vinden waarin hij de "voorbereidselen" tot het wezen van het zielszaligende geloof rekent.

In de Nadere Reformatie was men beducht om de beslissing te laten vallen bij het daadwerkelijk geloven. Al gauw ontstaat de indruk dat de zaken van dood en leven van een menselijke daad afhankelijk zijn. En dat is precies de valkuil van het remonstrantisme.

Het gevaar is groot dat ook wij in die valkuil terechtkomen wanneer het geloof wordt voorgesteld als een werkzaamheid van de mens zelf, zonder daarbij de verborgen kracht van de Heilige Geest ter sprake te brengen.

Blaauwendraad schrijft dat de gereformeerde vaderen deze verborgen kracht van de Heilige Geest om tot het geloof te komen wel noemden, maar alleen "als dat op zijn plaats was"; zij deden dit niet "als ze de natuur van het geloof zelf wilden aangeven" (17). We vragen ons af waar Blaauwendraad met zijn opmerking heen wil. Hij wijst terecht op de eigen werkzaamheid van de gelovige zelf; maar onze vaderen werden niet moe om juist in de zaken van het geloof de afhankelijkheid van "de eerste Oorzaak" te noemen.

Men leze de omschrijving van het geloof bij "de theoloog van de Heilige Geest", Calvijn (Institutie, III.2.7). Ursinus omschrijft het geloof als "een stellig weten en een vast vertrouwen, dat de Heilige Geest door het evangelie in mijn hart werkt". Bij Teellinck lezen we dat het geloof "een bovennatuurlijke gave van God is, waardoor de mens tenvolle bekwaam gemaakt wordt om Christus tot zijn Zaligmaker aan te nemen". Wij vragen ons af op welke manier Blaauwendraad het werk des Geestes in de daad van het geloof betrekt.

Versterking

Blaauwendraad hamert steeds op dat ene aambeeld: De daad van het geloof. Ook de versterking van het geloof ontstaat eigenlijk uitsluitend door middel van de zich steeds herhalende daad van het geloof. De eerstbeginnende en weinig gevorderde christen moet "de uitnemende weg gewezen worden van een voortdurende geloofsoefening" (30).

Blaauwendraad beroept zich op Van der Kemp. Lezend in Van der Kemp vinden we dat er diverse middelen zijn om tot bevestigde verzekering te komen: "Het gebeurt (1) door de kentekenen van genade, die in het gemoed duidelijk worden of (2) doordat de Heere met veel licht, kracht en gevoeligheid Zijn liefde in het hart uitstort of (3) door de heiligmaking of (4) door gedurige geloofsoefening." ("Drie bevindelijke brieven", blz. 19).

Merkwaardig genoeg citeert Blaauwendraad alleen het vierde middel, dat van de gedurige geloofsoefening. We kunnen ons afvragen waarom hij dit doet. Waarschijnlijk is dat omdat het eerste middel, namelijk van de kentekenen der genade, in zijn visie op het geloof niet past. Dit blijkt in zijn reactie op Van der Kemp als deze de gelovige sluitrede uiteenzet.

Een sluitrede is een conclusie uit twee oordelen. Bedoeld is het getuigenis van de Schrift (eerste oordeel) en het getuigenis van het geweten (tweede oordeel) ten aanzien van de kenmerken van de genade. Wanneer het eerste en het tweede oordeel overeenstemmen, kan de gelovige in geloof 'concluderen' dat hij waarachtig genade bezit.

Zwakgelovige

Als Van der Kemp uitlegt hoe de zwakgelovige door de werking van de Heilige Geest in staat wordt gesteld, door middel van de sluitrede, om tot zekerheid te komen, dan schrijft Blaauwendraad: "Over de sluitrede zullen we de oudvader maar niet hard vallen. Daarin was hij kind van zijn tijd" (46). Vandaag, wil hij eigenlijk zeggen, spreken we nog slechts over de daad van het Christus-aannemende geloof of het daadwerkelijk geloven.

Blaauwendraad spreekt nauwelijks over de kenmerken van de genade omdat het niet past binnen zijn reformatorische drieslag. Hij wil dan ook niet spreken van een geloofsleven "tot" rechtvaardigmaking, zoals we dat wel bij Van der Kemp aantreffen ("Bevindelijke brieven", 25), maar alleen over een geloofsleven "uit" de rechtvaardigmaking. Dat komt omdat hij wil afrekenen met de standen in het genadeleven of met eventuele kruispunten die gepasseerd moeten worden.

Blaauwendraad is daarin zo radicaal, dat de worsteling van de "kleinen in de genade" eigenlijk volledig buiten beschouwing blijft.

Mogen wij niet vaststellen dat deze weergave van de prediking in de Nadere Reformatie op wezenlijke punten tekortschiet? De veelbesproken standen vinden we inderdaad niet op eenzelfde wijze bij de gereformeerde vaderen, maar wel de zeer zorgvuldig ontwikkelde zielszorg met betrekking tot de bekommerde kerk. De Nadere Reformatoren waren zielszorgers die het reformatorische gedachtegoed ook naar de kant van de praktijk van het geloof hebben uitgewerkt. Daarin waren zij onderwezen op de Academie door niemand minder dan Gijsbertus Voetius.

3. De gelijktijdigheid van geloof en rechtvaardigmaking

Dit brengt ons bij het derde punt van de reformatorische drieslag: de gelijktijdigheid van geloof en rechtvaardigmaking. Blaauwendraad schrijft dat in de Reformatie geloof en rechtvaardigmaking als "schering en inslag" bijeen hoorden. Hij geeft toe dat latere theologen genuanceerder schreven, maar desondanks bleven geloof en rechtvaardigmaking nauw op elkaar betrokken. Dit onderlinge verband lijkt vandaag helemaal zoek te zijn (56).

Apart geval

Blaauwendraad noemt met name Comrie als voorbeeld van deze ontvlechting. Hij beschrijft hem als een "apart geval". Sinds Comrie is de onbewuste inlijving in Christus (de wedergeboorte in engere zin) tot allesbeheersend principe verheven, los van de daad van het geloof. Dit is volgens Blaauwendraad een nieuw gegeven in de theologie (59).

Dat staat echter nog te bezien. In de eerste plaats merken we op dat de onderscheiding tussen geloofsvermogen en geloofsdaad zoals we die bij Comrie tegenkomen, bedoeld is als logische onderscheiding. Comrie wilde deze zaken onderscheiden om de destijds levende vragen over geloof en zekerheid het hoofd te bieden. Er bestond verschil van inzicht over de vraag of men het geloof moest omschrijven als een daad van het verstand (kennis) of juist als een daad van de wil (vertrouwen). Comrie heeft de moeilijke discussies daarover min of meer het zwijgen opgelegd door vooral aandacht te vragen voor de wortel van het geloof.

Daarmee voorzag hij tevens in een goed verweer tegen het opkomende remonstrantisme, waar het geloof enkel als een daad van de mens werd omschreven.

Blaauwendraad heeft stellig ongelijk als hij beweert dat Comrie de inlijving losmaakt van de geloofsdaad en deze "veel vroeger" plaatst (60). In zijn "Catechismusverklaring" schrijft Comrie dat de hebbelijkheid "in de orde der natuur" aan de daad voorafgaat. De wortel is er eerder dan de vrucht. In werkelijkheid is er echter nauwelijks onderscheid: "Wij, noch eenig sterveling, kunnen zeggen hoe spoedig de werkzame daden uit dit beginsel voortvloeien"; maar wel "moet bedacht worden dat de een zeer schielijk de ander vergezelt en daaruit voortvloeit" (p. 432).

Bestaande lijn

In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat Comrie heel bewust voortbouwt op een bestaande lijn in de gereformeerde traditie. We denken in dit verband aan Voetius. Hij onderscheidt in het geloof een potentie (de wortel), een dispositie (de neiging), een habitus (het geoefende geloof) en de actus (de geloofsdaad). Voetius beschrijft dit in een disputatie ("De praxi fidei"), waarbij hij gebruikmaakte van de kennis die verkregen was uit het onderzoek naar de praktijk van het geloof. De disputatie was bedoeld voor de zuivere bediening van de prediking en de uitoefening van het pastoraat.

Hij waarschuwde zijn studenten om de grond van het geloof niet te leggen in allerlei afgeleide daden van het rechtvaardigende geloof. Het ging hem voor alles om het wezen van de zaak, zoals die ook in de 'procesgang' van het geloof centraal dient te staan.

Het geloof is volgens Voetius in de eerste plaats werkzaam tot rechtvaardigmaking. Men spreekt van een rechtvaardigende geloofsdaad omdat daardoor de vereniging met Christus totstandgebracht wordt.

Maar er is meer. Deze ene daad is opgenomen in een proces van (afgeleide) daden: voorbereidende daden en daden die op deze geloofsdaad volgen. De voorbereidende daden vergelijkt Voetius met het leven van de ongeboren vrucht in de moederschoot. Zoals het ongeboren leven toegroeit naar het moment van de geboorte, zo is er ook een ontwikkeling naar de wezenlijke geloofsdaad toe. In de beschrijving van dit groeiproces zijn de standen van het genadeleven, zoals daar onder ons wel over gesproken wordt, onmiskenbaar terug te vinden.

Voetius noemt: (1) het horen van de wet; (2) het overtuigd worden van zonde; (3) de verslagenheid van het hart door de werking van de geest der dienstbaarheid; (4) het horen van redding voor zondaren; (5) het getroffen en aangetrokken worden door de genoegzaamheid die er in Christus is; (6) de geneigdheid van de wil om deze waarheid te omhelzen en (7) een algemeen geloof aan die waarheid.

Weg

Voetius spreekt van "algemeen geloof" omdat de persoonlijke toepassing van Christus aan de ziel nog ontbreekt. Vandaag zouden wij dit een toevluchtnemend geloof noemen. Voetius beschrijft vervolgens de "weg" van een "algemeen geloof" naar het "bijzondere" geloof.

In het leven van Gods kind volgt dan volgens hem meestal: (8) twijfel of de redding in Christus voor deze zondaar persoonlijk is. De zondaar wordt gedrongen (9) tot het aangrijpen van alle middelen om toch maar de belofte van het Evangelie op zichzelf te kunnen toepassen, maar dit voert hem ook weer tot (10) een afgestoten worden van alle middelen, waardoor hij vaak in nog grotere innerlijke benauwdheid terechtkomt. Dan volgt (11) een strijd tussen hoop en vrees, tussen het willen geloven enerzijds en de twijfel en het ongeloof anderzijds. Deze strijd eindigt in (12) kolkingen van droefheid naar God en heilzame wanhoop, hoewel dit gepaard blijft gaan met een hopen op Gods genade in Christus.

Eindelijk volgt dan de Christus-aannemende daad van het geloof zelf. Voetius beschrijft ook hoe deze daad totstandgebracht wordt. Daarbij stelt hij eerst de werkzaamheid des Geestes aan de orde en daarna de werkzaamheid van de gelovige. Door de overtuigende en inwinnende werking van Gods Geest neemt de zondaar Christus aan en mag hij uitroepen: "Mijn God, mijn Zaligmaker, Gij zijt voor mij gestorven, Gij zijt mijn Beminde en ik ben de Uwe".

Voetius maakt geloof en rechtvaardiging dus beslist niet los van elkaar. Het centrum van het geloof is voor hem de rechtvaardigmaking. Maar hij vervalt niet in het andere uiterste, om namelijk de weg die het geloof gaat, te negeren. En juist daarin blijft Blaauwendraad onzes inziens ernstig in gebreke.

Niet volledig

Alles overziende durven wij de stelling aan dat Blaauwendraad geen volledig beeld geeft van de prediking in de (Nadere) Reformatie. Wat ons het meest getroffen heeft, is dat de uitgebreide zielszorg van de Nadere Reformatie bij Blaauwendraad volledig buiten beeld blijft. Hij omschrijft het geloof als een Christus-aannemende daad en de groei van het geloof is enkel een leven uit deze rechtvaardigmaking. Deze benadering ontkent de ontwikkeling van de praktische zielszorg in de Nadere Reformatie.

Bij deze voorstelling van zaken is het verklaarbaar dat de standenprediking als een "betreurenswaardige afbuiging" wordt bestempeld. De reden waarom de standenpredikers van vandaag (de "daadzaakdominees") oproepen tot het lezen van de geschriften van onze vaderen, heeft intussen wel alles te maken met de praktische zielszorg van de Nadere Reformatie.

Met zijn onvolledige weergave van de Nadere Reformatie komen de conclusies van Blaauwendraad over de hedendaagse prediking op losse schroeven te staan. Zelf heeft Blaauwendraad toegegeven dat hij -bewust- eenzijdig is. "Als een bootje scheef hangt, moet je aan de andere zijde buitenboord gaan hangen om het evenwicht te herstellen", aldus Blaauwendraad in het Nederlands Dagblad van 6 september 1997.

Wij werpen tegen dat dit wel geldt in de fysica, maar niet in de theologie. Een eenzijdige theologie is -hoe goed bedoeld ook- nooit het juiste antwoord. Bovendien leidt eenzijdigheid eerder tot verdere polarisatie dan tot herstel van evenwicht.

Overigens zijn wij overtuigd van Blaauwendraads oprechte bedoelingen. Wij delen zijn zorg over de ontwikkeling van het geestelijk leven in de gemeente. Het is helaas maar al te waar dat velen de prediking niet meer verstaan of er niet goed weg mee weten. Maar waar zit het probleem eigenlijk? In de prediking alleen, of misschien ook bij onszelf? Het lijkt ons juister om daar te beginnen. Zou onze levenswijze niet "fundamenteel anders" zijn dan in de (Nadere) Reformatie? Wat verstaan wij van de boetvaardigheid of van de verloochening van onszelf, en van het kruisdragen? Hoeveel van onze (vrije) tijd besteden wij aan de overdenking van het toekomende leven? Zaken waar Calvijn uitvoerig over schreef, maar die in onze tijd onbekende klanken zijn geworden.

Waarheid

Misschien heeft Jacobus Fruytier het toch bij het juiste eind gehad, toen hij met weemoed over de kerk van Nederland schreef, dat als de godsvrucht verdwijnen zou, ook wel spoedig de waarheid verloren zou gaan. Als wij terug moeten naar "gewoon gereformeerd", dan graag ook volledig terug.

De auteurs van dit artikel hebben zich vanuit wetenschappelijk oogpunt beziggehouden met de Nadere Reformatie en zijn als docenten godsdienst werkzaam in het reformatorisch onderwijs.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 september 1998

Reformatorisch Dagblad | 44 Pagina's

Op zoek naar gewone prediking

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 september 1998

Reformatorisch Dagblad | 44 Pagina's