Koos Geerds gedicht
De koe moest baren en de koe was moe, er staken poten achter uit haar lijf en daaraan zaten touwen en daaraan hingen wij; maar 't kalf bleef halverwege steken en de koe keek telkens achterom naar dat gedoe en loeide zacht; het was nog maar een jonge koe, het was haar eerste keer en daarom moest ze kreunen en wij trokken weer en met veel bloed kwam toen het kalf eruit, dood, en ook de koe was stervende, en de boer, hij keek van koe naar kalf, van kalf naar koe en stond daar met gebalde vuisten, en alles vloekte, maar hij vloekte niet.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 7 september 1998
Reformatorisch Dagblad | 18 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 7 september 1998
Reformatorisch Dagblad | 18 Pagina's