Ketters, dwaalgeesten en verlichters
Promovendus onderzoekt kerkelijke dissidenten in de Republiek
ROTTERDAM - Dissidente gereformeerden in de zeventiende en achttiende eeuw, lidmaten met afwijkende geloofsopvattingen, voelden zich in de meeste gevallen toch gereformeerd. Ze hadden echter wel kritiek op het alleenrecht van de waarheid zoals die door de kerk werd geformuleerd. De kerk betwistte hun het recht om de geloofsleer uit te leggen en deed zelfs een beroep op de overheid om deze "pesten" te verwijderen. Drs. M. R. Wielema komt tot deze conclusie in zijn proefschrift over de invloed van het spinozisme en wolffianisme op de Verlichting in gereformeerd Nederland.
Wielema (1959), die vandaag aan de Vrije Universiteit is gepromoveerd, schreef een dissertatie over de invloed van de filosofie van Spinoza (1632-1677) en Christian Wolff (1679-1754) in Nederland en de reacties daarop in kringen van de publieke Gereformeerde Kerk.
Het eerste deel gaat over de "ketters". Het behandelt de sekte van de Hebreeën (met als leidende figuur Jacobus Verschoor), de "gereformeerde" spinozist Antony van Dalen, de spinozist Frederik van Leenhof, de bekkerianen (volgelingen van Balthasar Bekker, die vraagtekens plaatste bij de invloed van de duivel) en de deurhovisten (volgelingen van Willem Deurhoff).
De spinozisten stelden de geloofsleer als geheel ter discussie en vonden dat de theologie als afzonderlijke wetenschap geen plaats verdiende. Zij reduceerden de rol van de kerk tot die van een toevluchtsoord voor de geestelijk zwakke massa. De Schrift leerde volgens hen alleen gehoorzaamheid aan de liefdewet en de kerk onderwees die aan de massa in begrijpelijke beelden. De andere dissidenten verwierpen onderdelen van de geloofsleer.
Vertrouwen in rede
Het tweede deel gaat over de "verlichters", de wolffianen, volgelingen van de Duitse filosoof Wolff, die de rede hoog in het vaandel had. Het was een groep die meer filosofisch georiënteerd was en zich minder met geloofskwesties bezighield. De kerk beschouwde hen niet als theologisch afwijkend. Hun vertrouwen in het natuurlijke verstand en de natuurlijke vermogens was onbeperkt, stelt de promovendus. Confessionele inzichten konden overbrugd worden door een vorm van theologie die niet op geloof maar op redelijk inzicht was gebaseerd. Velen van deze groep vonden in de natuurlijke theologie al de heilszekerheid die ze nodig hadden: een simpele weg via kennis en deugd naar geluk in de best mogelijke wereld.
De kritiek van de ketters en verlichters gold vooral de geloofsleer en de status van de kerk als publiek bevoorrechte instelling en enige heilsinstantie. De Delftse aanhangers van Willem Deurhoff erkenden wel de kerk als heilsinstituut, maar achtten haar dogma's niet onaantastbaar. Ook de bekkerianen verwierpen niet de kerk als zodanig, wel haar pretentie om als enige de geloofsleer te kunnen bepalen. De cartesiaanse filosofie werd voor hen in belangrijke mate de toetssteen voor uitleg van de Schrift.
De Verlichting in Nederland had een gematigd christelijk karakter, zo bevestigt Wielema het bekende beeld. "De denkbeelden waren merendeels niet echt radicaal, maar mede door de felle reactie van de kerken op het gedachtegoed van Spinoza werden de denkbeelden van de dissidenten steeds radicaler. Die reactie van de kerk was sterk overtrokken, omdat het slechts om tekstuele afwijkingen ging van het gereformeerd belijden. De dissidenten bleven zichzelf als gereformeerd zien, maar namen de vrijheid om bepaalde fundamentele zaken op filosofische wijze te herinterpreteren, zonder dat zij hun eenmaal aanvaard geloof wilden aantasten."
Kleine groep
Uiteindelijk ging het om een kleine groep, waarvan volgens Wielema de invloed gering was. "Dat kwam ook doordat zij zich wel goed bedachten voordat ze voor hun opvattingen uitkwamen. Toch werd hun invloed groter, doordat hun boeken in het Nederlands verschenen en in gepopulariseerde vorm steeds meer in brede kringen toegankelijk werden. Er waren trouwens weinig gereformeerden die werkelijk nadachten over wat zij geloofden, of die de belijdenis goed kenden. Er was veel onwetendheid, zo klaagden predikanten. Lidmaten wisten zelf eigenlijk niet wat ze beleden. Velen begrepen ook niet wat zij geloofden. Vandaar dat velen de rede te hulp namen om de geloofsleer op te helderen, en dat kon tot conflicten leiden met de orthodoxe uitleg."
De promovendus constateert dat veel dissidenten een geloofszaak als de Drie-eenheid niet ter discussie stelden. Vaak betrof het een rationalistische interpretatie van dit dogma in plaats van een verwerping. Deurhof kwam bijvoorbeeld tot een meer filosofische uitleg van de Drie-eenheid. Wel is typerend hun verwerping van de zondigheid van de mens. Spinoza geloofde niet in het bestaan van hemel en hel, de meeste gereformeerde heterodoxen wel."
Initiatief
De kerk zelf nam steeds het initiatief om 'verdachte' mensen te onderzoeken. Daarbij ging het altijd om gereformeerde dissidenten, want remonstranten, doopsgezinden en andere niet-gereformeerde groepen behoorden niet tot die kerk en moesten wel met rust gelaten worden. De overheid was terughoudend in het voldoen aan de vraag van de kerk om in actie te komen. "Ze gebruikten vaak vertragingstactieken. Soms besloot men samenkomsten in huis of bepaalde boeken te verbieden. Maar ook het omgekeerde gebeurde. Toen de kerk in Zwolle de spinozist Leenhof afzette, wat een besluit van de synode was, werd dat door de lokale overheid niet overgenomen. Zo kon iemand dus spinozist zijn en toch predikant in de staatskerk blijven."
De dwangmaatregelen van de kerk gingen niet zo ver als de beruchte "kerkelijke inquisitie", behalve als de openbare orde bedreigd werd, dan greep de overheid wel in. Wielema vindt het dan ook niet terecht om te spreken van een theocratie in de Republiek. "Er was een behoorlijke scheiding tussen kerk en staat. Je had wel een publieke kerk, maar dat was geen staatskerk. Ieder had zijn eigen invloedssfeer. Wel zie je dat in conflictsituaties de kerk en de overheid ieder hun eigen gezag gingen benadrukken."
De overheid was volgens de promovendus terughoudend om te voldoen aan alle kerkelijke eisen. "Maar als de overheid medewerking verleende aan het onder druk zetten van afwijkende lidmaten of het verbieden van bepaalde boeken, dan stelde zij zich wel in dienst van de publieke kerk.
Zij nam haar eigen verantwoordelijkheid door de gereformeerde geloofsleer, op verzoek van de kerk, met wereldlijke middelen te beschermen.
Overigens haalden de conflicten meestal het nieuws, maar in het dagelijkse reilen en zeilen was er veel meer harmonie."
Het proefschrift is niet in de handel te verkrijgen maar te bestellen voor 29,50, incl. porto, bij M. R. Wielema, Gerdesiaweg 263, 3061 RS Rotterdam.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 27 april 1999
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 27 april 1999
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's