Gaat tot Zijn poorten in met lof
"Gaat tot Zijn poorten in met lof." Wie niet onbekend is met de Bijbel herkent hierin stellig een oproep uit de Psalmen. De regel is te vinden in Psalm 100:4, de aanvangswoorden. Het Hebreeuwse woord voor lof, "toda", betekent lof, prijs, een koor van lofzingende mensen, een soort offer, dank- of lofoffer.
Wanneer we Psalm 100 opslaan en deze doorlezen valt het ons stellig op dat daarin geen klacht wordt geuit, geen zonde wordt genoemd of beleden, geen vijand wordt vermeld. Niet dat deze niet zouden bestaan, maar er zijn in het leven van de gelovige toch momenten dat deze blij is met God, blij om Wie Hij is en om Wat Hij doet en geeft. Kennen wij deze ogenblikken ook? Mogelijk klonk deze Psalm in Israël bij het lofoffer, waarover wij in Leviticus 7:12-15 nader worden geïnformeerd. In de Vroege Kerk werd Psalm 100 gebruikt als een morgenzang. Heerlijk toch om zo de dag te beginnen met een lofprijzing op God?! Steeds weer klinkt in deze Psalm een oproep. In vers een: "Juicht de HEERE, gij ganse aarde." In vers twee: "Dient de HEERE met blijdschap..." In vers drie: "Erkent dat de HEERE is God, Hij heeft ons gemaakt..." In vers vier: "Gaat in tot Zijn poorten met lof" De oudtestamenticus Hengstenberg noemt deze Psalm "een decaloog van lofprijzingen, gestempeld door een vertrouwensvolle verwachting van een glorieuze openbaring van God."
Deze oproep geldt alle volken zonder uitzondering. Lijkt het erop dat deze oproep zinloos is (wie let daarop en wie neemt deze ter harte, en, spot de werkelijkheid er niet mee?) eerst in de eindtijd wordt die oproep realiteit. Heel de Kerk en heel de verloste schepping zullen de Heere als enige en levende God prijzen om het door Hem geschonken heil aan Israël, dat via dit volk onder de volkeren kwam.
Calvijn is van oordeel dat de dichter van deze Psalm door de Geest van de profetie heeft gezien op de tijd waarin God Zijn gemeente uit alle volken zou bijeen vergaderd hebben. Dat werk is sedert Pinksteren aan de gang en loopt uit op de voleinding. Wat een geweldig vooruitzicht, vindt U niet, voor allen die de God van Israël kennen en belijden, de Vader van onze Heere Jezus Christus!
Mogelijk moeten we denken aan twee koren die om beurten elkaar toezingen en opwekken God de lof te brengen. Daar is de naar de tempel optrekkende stoet van pelgrims die de HEERE de lof en de dank willen brengen in het heiligdom. Deze roepen alle landen en volken op Hem als de Heere van heel de wereld te loven. Maar dan keert zich de oproep ook tot de gemeente zelf om Zijn verkiezende liefde te belijden. We kunnen denken aan wat Jesaja uitriep of liever God Zelf bij monde van deze profeet: "Dit volk heb IK Mij geformeerd, ze zullen Mijn lof vertellen" (Jes. 43:21). Wie weet van het welbehagen van God vindt daarin de diepste grond tot aanbidding.
En dan wekt het gevormde koor uit de priesters in vers vier de aankomende stoet pelgrims op tot de lofprijzing op deze God. De ambtsdragers leren de gemeente dat de lof betamelijk, gepast is. Beiden, volk en priesters bedoelen Hem. Het is een stukje hemel op aarde wanneer een mensenkind God zonder bijbedoelingen bedoelt en op het oog heeft. De toegang tot de eredienst staat in het teken van jubel en dank.
Opmerkelijk is dat de poorten worden genoemd, om deze binnen te gaan. Bedoeld zijn de poorten van de tempel die toegang tot het heiligdom geven. De lofzeggende gemeente staat dus buiten en voor de poorten. De priesters wekken ertoe op om met lofgezang deze binnen te treden. Dat komt God toe!
Ook elders in de Psalmen zijn de poorten van het heiligdom in beeld. Denk aan Psalm 24 waar de ark van het verbond terugkeert in het heiligdom en de poorten worden opgeroepen de eeuwige deuren te verhogen voor Hem, Die binnenkomt. In Psalm 118 klinkt het bevel: "Doet mij de poorten der gerechtigheid open" (vers negentien). En wie denkt niet aan het pelgrimslied, Psalm 122, waarin het klinkt: "Onze voeten zijn staande in uw poorten, o Jeruzalem" (vers twee).
Je kwam de tempel zo maar niet binnen! Poortwachters bewaakten deze. De poorten worden alleen gepasseerd met inachtneming van de eer van God.
Wij staan buiten de poorten, nee, niet van de tempel in Jeruzalem maar van het Rijk van God. Het doopformulier wijst ons daar al op. "Wij zijn met onze kinderen buiten het rijk van God." Door wedergeboorte is er alleen toegang. Van ons uit is er geen mogelijkheid tot God te komen. Eén baande de toegang, Die in de oudtestamentische eredienst, vooral in de offerdienst, werd afgebeeld. Ook in Psalm 100 is het offer, het lofoffer aan de orde. De Zoon van God, uit Israël voortgekomen, bekommerde Zich om de eer en om het recht van Zijn Vader, die wij naar beneden haalden en schonden. In Hem is er een geopende toegang voor rechteloze en schuldige zondaren die voor altijd moesten buiten staan. Door het geloof in Hem, door de Heilige Geest gewekt, bedoelen we God in zijn heerlijke deugden. Zo worden die buiten de poorten staan in en door de poorten heen geleid tot het heil voor tijd en eeuwigheid, dat God bereid heeft voor alle volken. Als dat geen lofzang waard is?! Bent u ook met goddelijke permissie door een van de poorten in het rijk van God gebracht in de weg van bekering en geloof? Dan is er uitzicht op ingang in het nieuw Jeruzalem straks, door een van de twaalf paarlen poorten. Neen, aparte poorten van het heiligdom vindt U daar niet meer. Want het is daar een en al heiligdom, een en al tempel. Dat is me toch een toekomst! Ook voor u, jou en mij?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 november 2002
Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 november 2002
Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's