Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De betekenis van Zondag 7

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De betekenis van Zondag 7

Comries Catechismusverklaring heeft invloed tot op vandaag

11 minuten leestijd

Het is 250 jaar geleden dat de eerste druk verscheen van de "Stellige en Praktikale Verklaaringe van den Heidelbergschen Catechismus" van de hand van Alexander Comrie, predikant van het Zuid-Hollandse Woubrugge. De titel dekt niet helemaal de inhoud, want het forse boek behandelt slechts 7 van de 52 Zondagen. Wel is er sprake van een machtig werk, dogmatisch van hoog niveau.

Toen Comrie in Woubrugge voor de twaalfde of dertiende maal aan de behandeling van de Catechismus wilde beginnen, merkte hij dat hij zijn oude preekschetsen, die met kleine letter en met bleke inkt geschreven waren, zelf bijna niet meer lezen kon. Hij besloot nu nieuwe schetsen te maken en bijzondere zorg eraan te besteden. Tevens wilde hij extra aandacht geven aan de dwalingen die in zíjn tijd actueel waren en veel wat reeds door anderen vóór hem op goede wijze was weerlegd, weglaten. Comrie begon de Catechismus nu zó uitvoerig en grondig te bespreken dat hij na vijftien maanden nog slechts zeven Zondagen had behandeld. Die preken gaf hij in 1753 in druk uit.

We kunnen er niet aan denken in een artikel als dit een uitvoerige bespreking te geven van alle zeven preken. Voor één preek willen we een uitzondering maken: die over Zondag 7. Waarom? Omdat deze preek een historische achtergrond heeft die tot op vandaag de dag van betekenis is, én omdat de preek tot op heden diepgaande invloed uitoefent op de prediking binnen delen van de gereformeerde gezindte. Eerst iets over de historische achtergrond.

In de twintiger jaren van de achttiende eeuw was er binnen de gereformeerde kerk in ons land strijd ontstaan over wat men noemde het wezen en het welwezen van het geloof. Aanleiding tot die strijd was de verschijning in 1722 van een boekje van de hand van Theodorus van Thuynen, predikant van Dokkum. Dit werkje blonk niet uit door begrip voor wat Van Thuynen de "fijnen" noemde. De auteur achtte het een dwaling van de "fijnen" te stellen dat het geloof niet bestaat uit een vertrouwen in de vergeving der zonden, maar uit een hongeren en dorsten naar Christus, dat aan dit vertrouwen vooraf gaat.

Van Thuynen kwam erg fors uit de hoek: hij aarzelde niet hier van remonstrantisme te spreken, ja zelfs van de dwaling van het Concilie van Trente! Hij achtte een dergelijke stelling zonder meer in strijd met Zondag 7 van de Heidelbergse Catechismus. Dat komt er volgens Van Thuynen nu van, als men voet geeft aan mensen die uiterlijk vroom leven, maar die de kennis van Christus en het vertrouwen in de schuldvergeving missen.

Achttiende eeuw

Een scherpe reactie op deze uitlatingen kwam van de Groninger professor Anthonius Driessen. In zijn boekje "Saulus bekeert...." schreef hij op het laatste moment nog een voorrede, waarin hij Van Thuynen bestreed. Er ontstond een scherpe polemiek. Het bleek in deze discussie om heel wezenlijke dingen te gaan, die hun actualiteit vandaag nog niet verloren hebben.

C. Graafland vat in zijn dissertatie "De zekerheid van het geloof" (1961) het verschil zó samen dat bij Van Thuynen het hongeren en dorsten naar Christus geheel buiten het geloof is komen te liggen; volgens Driessen is dit een dwaling. De laatste verweet Van Thuynen dat deze niet slechts aan de zwakgelovigen alle moed ontnam, maar vooral dat hij zodoende het onderscheid wegnam tussen algemene overtuigingen die ook in onwedergeborenen wel zijn en zaligmakende overtuigingen. Volgens Driessen zijn de kennis, de toestemming en het vertrouwen waarover Zondag 7 van de Catechismus spreekt, op elkaar volgende geloofsdaden. De laatste, het vertrouwen, behoort volgens hem tot het welwezen van het geloof.

De strijd over het wezen van het geloof beroerde de kerk in ons land diep. De Utrechtse hoogleraar F. A. Lampe mengde zich in de strijd met zijn "Vier academische verhandelingen over het zaligmakend geloof " (1723). Hij nam het voor Driessen op, hoewel genuanceerd. Lampe beriep zich onder meer op Gomarus, die het vertrouwen in de vergeving der zonden had gerekend tot het welwezen van het geloof.

Beide partijen kregen natuurlijk hun aanhang. De Dordrechtse predikant C. Vrolikhert koos voor Van Thuynen partij in zijn "Twee godgeleerde oefeningen". Daartegenover vertolkte Wilhelmus Schortinghuis in zijn bekende werk "Het innige Christendom" het standpunt van Driessen en Lampe.

Comries positie

In deze diep ingrijpende twisten heeft ook Comrie zijn positie moeten bepalen. De predikant van Woubrugge heeft zijn gevoelen over deze dingen het meest helder verwoord in zijn preek over Zondag 7. Deze preek is nog onlangs afzonderlijk uitgegeven ("Het oprecht geloof", Houten 1998). Ik citeer in dit artikel uit de editie van de "Zeven Zondagen" uit 1938. Toegekomen aan de vraag wat onder een oprecht geloof moet worden verstaan, verklaart Comrie dan eerst wat zo'n geloof níét is: " Als hier van het geloof gesproken wordt, zoo moeten wij daardoor niet verstaan eenige daad of werkzaamheid van den mensch of van de ziel der menschen. Dit moeten wij aanmerken tegen die, welke nooit anders van het geloof denken of spreken dan van een daad en werkzaamheid waardoor zeker gewrocht veroorzaakt of teweeg gebracht wordt. Ofschoon velen die zoo spreken en denken het niet zien, zoo is deze stelling nochtans de eigenlijke ziel van de leer der Remonstranten niet alleen .... maar het is in zijn grondslag daarenboven Sociniaansch en Paapsch" (blz. 426).

Geloof en geloven

Als het geloof niet anders dan een daad is waardoor wij gerechtvaardigd worden, dan is het volgens Comrie "zoo klaar als de zon aan den hemel" dat wij gerechtvaardigd worden uit en door de werken. En dát is zo "Paapsch" als het maar zijn kan. Met grote nadruk bevestigt hij dat het zó belangrijk is dat hier door het geloof geen daad of werkzaamheid moet worden verstaan, dat als men hieraan begint te tornen men "de geheele leer doet wankelen" (blz. 427).

Hij wijst erop dat de Catechismus in Zondag 7 niet zegt dat wij door te gelóven, maar door het geloof Christus worden ingelijfd. Dit woord "geloof" geeft te kennen "de genade of de hebbelijkheid des geloofs, waaruit de daden van het gelooven voortvloeien en uitgeoefend worden; gij behoorde uw eigen taal te verstaan en te begrijpen dat er onderscheid is tusschen geloof en gelooven. Onthoudt het in het vervolg: Geloof geeft te kennen de genade des geloofs of de ingestorte hebbelijkheid, maar gelooven geeft te kennen de werkzame daden, uit dat geloof voortkomende. Zoo is het in alle andere opzichten, het gehoor is niet hooren; het eene is het zintuig, het andere de werkzame gewaarwording van hetgeen dat door het gehoor als een lijdelijk zintuig ontvangen wordt" (blz. 427).

Nadat Comrie duidelijk gemaakt heeft dat het geloof géén werkzaamheid of daad kan zijn en dus wat het níét is, gaat hij ertoe over te zeggen wat het wel is: "Wij verstaan dan door het geloof hier een ingestorte hebbelijkheid of vermogen, dat God de H. Geest in de harten de uitverkorenen instort, tegelijk met de nieuwe natuur, als deszelfs eerste en voornaamste deel, waardoor zij een vermogen, uit Christus en van Christus in hen overgaande, ontvangen om al de indrukken, die het Goddelijk Woord op dit vermogen of deze hebbelijkheid maakt, te ontvangen en volgens de ontvangen indrukken van het Woord, omtrent al de gedeelten van dit Woord werkzaam te zijn, overeenkomstig met de natuur van dit ingestorte vermogen en de inhoud van die teksten, welker inhoud met een bovennatuurlijk licht tot de ziel gebracht worden en van dit nieuw vermogen ontvangen worden" (blz. 428, 429).

Hebbelijkheid en dadelijkheid

In de preek over Zondag 7 betoogt Comrie verder dat, hoewel de hebbelijkheid (habitus) tot de dadelijkheid (actus) komen moet, de hebbelijkheid daarom in zichzelf nog niet onvolkomen is. Zo kan de smaak volmaakt zijn, hoewel zij nooit zoet heeft geproefd. Doorgaans verloopt er, aldus Comrie, niet veel tijd tussen de inplanting van het geloofsvermogen en de eerste geloofsdaden. De habitus komt tot de actus door de werking van de Heilige Geest, Die het Woord tot het geloofsvermogen brengt en de geloofsdaden veroorzaakt: "De werkzaamheden uit dit beginsel voortvloeiende, zijn overeenkomstig die gedeelten des Goddelijken Woords, waarmede en waardoor het God den Heiligen Geest behaagt op dit vermogen te werken. Werkt Gods Geest door de Wet op dit ingewrocht geloof, dan wordt de mensch, die het geloof oefent van zijn zonden en ellende op een zaligmakende wijze zoo overtuigd, dat hij waarlijk zich zoo kennende, zijn ellende betreurt, zijn zonden belijdt en zich voor God schaamt. Werkt Gods Geest door het Evangelie op het ingewrocht geloof, Jezus in het Evangelie openbarende aan de ziel, dan werkt het geloof omtrent den Middelaar, zooals Hij ontdekt wordt, van verre of nabij, in begeeren, verlangen, hongeren, dorsten, vluchten, enz., zoo Hij van verre gezien wordt; maar zoo Hij van nabij aan de ziel geopenbaard wordt in het Woord van 't Evangelie, dan in aannemen, omhelzen, vertrouwen en verlating van zichzelven op Hem met de volste gerustheid en verzekering" (blz. 430, 431).

Dit lijkt mij een heel belangrijke passage voor de ook vandaag veelbesproken vraag of er van geestelijk leven sprake kan zijn vóór de geloofskennis van de Middelaar en voor de vraag waar de Wet Gods een plaats heeft in de waarachtige bekering.

Moeizame approbatie

Het uitgeven van de zeven preken heeft nogal wat voeten in aarde gehad. Naar aanleiding van de bespreking van het beeld van God had Comrie enkele kritische notities gemaakt bij de opvattingen van de Leidse hoogleraar Joan van den Honert, overigens zonder diens naam te noemen. Deze professor had een nogal gekunsteld onderscheid gemaakt tussen het beeld van God en de gelijkenis van God. Comrie had daar afstand van genomen.

Om nu de volgens artikel 55 van de Dordtse Kerkorde vereiste approbatie te kunnen verkrijgen, was Comrie genoodzaakt vier bladzijden uit het reeds gedrukte stuk te laten verwijderen! Dat moet een pijnlijke zaak voor hem zijn geweest. In latere uitgaven is overigens de gewraakte passage gewoon weer opgenomen.

Het heeft Comrie ook verder niet ontbroken aan tegenkanting. In 1755 verscheen van zijn hand een klein geschrift, getiteld "Bericht nopens de waarschuwinge van den Heer J. J. Schultens". De twee jaar tevoren verschenen catechismusverklaring van Comrie was door velen met vreugde ontvangen, maar niet door iedereen. Comrie werd om dit werk uitgemaakt voor een twistziek, stijfkoppig en scheurmakend mens. Het boek was de "toleranten", die in het midden van de achttiende eeuw hun zo intolerante trom steeds luider gingen roeren, bepaald tegen het zere been.

Professor J. J. Schultens van Leiden, met wiens vader Comrie zo hartelijk bevriend was geweest, meende een bestrijding van Comries catechismusverklaring te moeten geven in een boek van meer dan 1000 bladzijden! De toon van Schultens boek is heftig en emotioneel. Ik heb er nog eens in gebladerd en mij opnieuw verbaasd over de frustratie en de nijdigheid die achter het schrijven van zo'n ontzaglijk omvangrijk werk hebben moeten schuilgaan.

Comrie gevoelde er geen behoefte aan in het openbaar te reageren. Wel schreef hij aan enkele vrienden een brief waarin hij de tegen hem ingebrachte beschuldigingen weerlegde. Op verzoek van de vrienden is deze brief toch uitgegeven: het is het bovengenoemde "Bericht" geworden. Het boekje is tegenwoordig vrijwel niet meer verkrijgbaar. Het was naar de maatstaven van die tijd klein en kostte twee kwartjes. Het is voor ons vooral van belang omdat er een schat van gegevens in te vinden is over Comries persoon.

Actualiteit

Men kan zich afvragen welke betekenis Comries Catechismusverklaring vandaag nog heeft. Voor de leesdiensten is deze verklaring niet geschikt, dat zal duidelijk zijn. De preken tellen vele tientallen bladzijden per stuk. Ook zijn zij voor de doorsnee kerkganger zeker niet eenvoudig. Toch heeft dit boek een geweldige invloed uitgeoefend en tot op vandaag de dag doet zich die invloed gevoelen. Dit is te verklaren door het feit dat ds. G. H. Kersten in zijn denken en in zijn prediking diepgaand door Comrie is beïnvloed. Hij bracht het zelf eens zo onder woorden dat hij Comrie "vermalen" had. En ds. Kersten heeft op zijn beurt tot op heden nog grote invloed in de Gereformeerde Gemeenten (in Nederland).

De prediking in de Gereformeerde Gemeenten draagt nog altijd de sporen van Comries invloed. Met name geldt dit het hier besproken onderscheid tussen geloof en geloven, maar nauw hiermee verbonden -zoals reeds opgemerkt- ook de zo belangrijke vragen naar de plaats van de kennis van Christus in het genadeleven. Deze prediking weigert aan de ene kant mee te gaan met hen die van geen geestelijk leven willen spreken vóór men gekomen is tot de bewuste kennis van Christus, en aan de andere kant geeft deze prediking niemand grond voor de eeuwigheid buiten het borgwerk van de Middelaar. Voor velen moge dit een inconsequentie zijn, voor degene die zich in Comries werken en met name in zijn verklaring van de Catechismus heeft verdiept, zullen deze dingen helder zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 oktober 2003

Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's

De betekenis van Zondag 7

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 oktober 2003

Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's