Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een 'rooms vlekje' in artikel 36 NGB

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een 'rooms vlekje' in artikel 36 NGB

Kuyper was drijvende kracht achter het schrappen van 21 woorden op synode van 1905

9 minuten leestijd

Ongepast voor deze tijd. Gewelddadig van karakter. En strijdig met de scheiding van kerk en staat. Dat waren de belangrijkste argumenten achter het schrappen van de 21 woorden uit artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) die handelen over het weren en uitroeien van afgoderij en valse godsdienst. Het besluit van de synode van de Gereformeerde Kerken in 1905, precies honderd jaar geleden, werd vooral mogelijk door de ideologische kracht van Abraham Kuyper.

Artikel 36 NGB, handelend over het ambt van de overheid, weerspiegelt in klassieke bewoordingen het gereformeerde denken over overheid en kerk, staat en godsdienst. Breed gedragen opvatting was dat de overheid zich niet alleen richt op het materieel welzijn van haar onderdanen, maar ook -zij het indirect- op hun geestelijk welzijn. Calvijn en andere reformatoren formuleerden een christelijke visie op de overheid waarbij kerk en staat hun eigen verantwoordelijkheid behielden, maar samen ook verantwoordelijk waren voor de inrichting van een christelijke samenleving.

Binnen artikel 36 werden met name de 21 woorden voorwerp van kritiek. Het ging om de zinsnede "om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst, om het rijk des antichrists te gronde te werpen." De kritiek op deze passage kwam in de negentiende eeuw vooral op in afgescheiden kring, met name bij de grote separatist Kuyper. Al in een vroeg stadium plaatste hij vraagtekens bij de directe taak van de staat ten opzichte van de christelijke godsdienst en de 21 woorden in artikel 36.

Hij onderscheidde twee stelsels: het rooms-katholieke stelsel, dat de staat met een sterke arm tegen de dwaling liet optreden, en het gereformeerde stelsel, dat de staat pas liet optreden als de dwaling zich in de (uitwendige) daad vertolkte. De rode draad door Kuypers beschouwingen was dat de staat niet met dwang in geestelijke zaken mocht optreden. Een zondige overheid had nooit het recht de waarheid te handhaven. Het protestantisme was pas zeer laat tot de overtuiging gekomen dat "dwaling niet strafbaar is." "De schifting tusschen burgers en burgers, naar wat ze denken en belijden, is Roomsch in merg en been."

Kuyper heeft steeds de letterlijke betekenis van artikel 36, ook ten aanzien van weren en uitroeien, benadrukt. Het artikel legde volgens hem a an de overheid wel degelijk de plicht op om ketters desnoods te straffen met het zwaard, "en al naar de strafwet wordt ingericht, te radbraken, te martilizeeren en te doemen ten vure." Kuyper verklaarde dat de reformatoren hier van het rechte spoor waren afgeweken en een halfslachtige houding hadden ingenomen ten opzichte van Rome.

Kuyper koos voor de historische uitleg en daarom ook voor een gravamen tegen artikel 36. Wie beweerde dat artikel 36 ook in deze tijd nog gold, ontbrak het volgens hem ten enenmale aan historische kennis en aan het inzicht in de juiste verhouding tussen kerk en staat.

Volgens Kuyper was artikel 36 begrijpelijk geweest in een tijd dat de eenheid van de kerk nog een feit was en de overheid naar die ene kerk kon luisteren. Maar nu die kerk in een veelheid van kerken was uiteengevallen, kon dat niet meer. De overheid had niet het recht en de bevoegdheid tot kiezen, hoogstens kon zij het geestelijk overwicht van de ene richting boven de andere verzekeren.

De stelregel van artikel 36 kon ook om een andere reden niet gelden: de vaderen destijds hadden te maken met een gelovige overheid, terwijl er nu een "ongelovige" overheid was.

Gravamen

Terecht stelde I. A. Diepenhorst dat het schrappen van de 21 woorden het gevolg van Kuypers arbeid is geweest. Kuyper verzette zich tegen de volkskerk en stond een vrije kerk voor van gereformeerde belijders. De voorstanders van de volkskerk klemden zich volgens Kuyper vast aan iets uit de gereformeerde belijdenis dat "er juist alleronzuiverst in ligt en er hoe eer hoe beter uit moet verdwijnen."

Theologen als G. J. Vos en anderen wilden volgens Kuyper artikel 36 onverkort handhaven en legden zozeer de nadruk op dat "vlekje, afkomstig uit de roomse zuurdesem", dat zij al de diepere stukken van de belijdenis "als niets achtten."

In 1896 werd op de synode van Middelburg een gravamen ingediend tegen de 21 woorden. Het was ondertekend door F. L. Rutgers, M. Noordtzij, D. K. Wielenga, L. Lindeboom, P. Biesterveld, A. Kuyper, H. Bavinck en J. H. Donner. Zij stelden dat zij onder de woorden van artikel 36 niets anders konden verstaan dan wat de vaderen bedoeld hadden. Dit hield in dat bij een eerlijke uitleg de overheid onder meer de plicht opgelegd kreeg om afgoderij en valse godsdienst desnoods met het zwaard uit te roeien, en dat de kerken de overheid dit als haar plicht moesten voorhouden. De ondertekenaars achtten dit in strijd met het Woord van God.

Een commissie van acht leden werd benoemd om de volgende synode van advies te dienen inzake het ingediende gravamen. De commissie bestond uit H. Bavinck, T. Bos, D. P. D. Fabius, Th. Heemskerk, A. Kuyper, A. Littooij en de ouderlingen T. Tromp en H. Windt.

Het rapport kwam gereed in 1905. Het stelt dat alle gereformeerde confessies ervan uitgingen dat de overheid met maatregelen van dwang en geweld en desnoods met de doodstraf tegen afgoderij, valse godsdienst, ketterij en godslastering moest optreden. De vooronderstelling was dat de theocratische rechtsbedeling en wetgeving van Israël ook voor de christelijke overheid in de twintigste eeuw als regel kon gelden. Tussen de theocratie van Israël en de nieuwtestamentische bedeling bestond echter, volgens de auteurs, een principieel onderscheid.

Bovendien heeft God nergens in Zijn Woord aan de overheid een bijzondere leiding van zijn Geest geschonken, op grond waarvan de overheid onderscheid zou kunnen maken tussen de zuivere en de valse kerk, tussen het ware geloof en de ketterij.

Het rapport wijst verder op de specifiek gereformeerde beginselen die juist door het calvinisme zijn gepredikt, namelijk de vrijheid van het geweten (dat alleen onderworpen is aan God) en het beginsel dat overheid en kerk twee zelfstandige machten zijn die niet op elkaars gebied mogen komen.

Het rapport moet echter ook niets hebben van de neutrale staatsidee of een religieus indifferentisme. Een niet-gereformeerde vrijheid strijdt immers met het overige deel van artikel 36, waarin de overheid wordt opgeroepen het koninkrijk van Christus te doen bevorderen. Maar het middel daarbij is de kracht van het Woord. Elke dwang van overheidswege op het punt van de religie is uit den boze.

Gegrond

Deputaten verklaarden het gravamen tegen de bedoelde zinsnede gegrond. Met het schrappen van de 21 woorden wordt "alleen" bedoeld, zo zegt het rapport, "dat de Overheid niet, gelijk onze Vaderen meenden, met middelen van geweld de afgoderij en den valschen godsdienst heeft te weren en uit te roeien, maar dat zij daarom geenszins ontkent, dat de Overheid de roeping heeft om door de prediking des Evangelies te bevorderen, de afgoderij en den valschen godsdienst tegen te gaan."

De 21 woorden moesten geschrapt worden omdat hier sprake was van het hanteren van gewéld, wat in strijd zou zijn met het geestelijk karakter van de strijd tegen de ketterij.

Toch was er binnen de commissie een grote verlegenheid. Zij stelde dat de omstreden uitdrukkingen niet op zichzelf stonden, maar onlosmakelijk samenhingen met de roeping van de overheid ten opzichte van het kerkelijk leven. De commissie sloot de mogelijkheid van vermínking niet uit, omdat de belijdenis niet een aaneenrijging van "losse opiniën" is, maar "een weldoordacht geheel." De commissie wilde enerzijds het gravamen gegrond verklaren, anderzijds ook de positieve roeping van de overheid inzake kerk en godsdienst honoreren.

Uiteindelijk verklaarde de generale synode het gravamen nagenoeg unaniem gegrond, maar de stemverhouding bij het besluit om de 21 woorden te schrappen liet een verdeelde synode zien: Met 24 tegen 16 stemmen besloot de synode de 21 woorden te "schrappen." De omstreden woorden zouden voortaan in de nieuwe uitgaven van de NGB aan de voet van de bladzijde worden gedrukt met vermelding van de reden waarom zij uit het artikel waren verwijderd.

Bezegeling breuk

Dit verwijderen van de 21 woorden betekende een bezegeling van een breuk in het denken over de christelijke staat. Fungeerde bij Groen van Prinsterer het gedachtegoed van artikel 36 nog binnen het kader van de wenselijkheid van een christelijke staat, Kuyper gaf dit ideaal op. Hij opereerde vanuit de scheiding tussen kerk en staat. Aanvaardde Groen deze scheiding noodgedwongen, Kuyper juichte deze scheiding toe en maakte haar zelfs tot grondslag van zijn staatkundig denken. Kuyper nam duidelijk afscheid van het theocratisch visioen, het ideaal dat kerk en staat beide zich moeten inzetten voor een christelijke samenleving, elk met behoud van de eigen identiteit.

Het oorspronkelijke gedachtegoed van Groen zou later terugkeren bij ideologische erfgenamen als Hoedemaker en Van Ruler en bij bepaalde politieke partijen die in hun geest werkzaam waren. Daar vond dan ook niet toevallig een herwaardering van artikel 36 plaats.

Nadat de synode van de Gereformeerde Kerken in 1905 de 21 woorden uit artikel 36 had geschrapt, bleef de kwestie van de omstreden woorden in binnen- en buitenlandse kerken voortleven. Geen enkele synode heeft sindsdien echter zijn vingers willen branden aan een wijziging of het schrappen van de 21 woorden.

In hervormde kring was er geen behoefte aan verandering van artikel 36. De Hervormde Kerk heeft in haar documenten na de Tweede Wereldoorlog aan de overheid een nadrukkelijke rol toegekend ten aanzien van het geestelijk welzijn van het volk. Ze formuleerde deze overtuiging in het kader van de beoogde herkerstening van de Nederlandse samenleving. De overheid mocht niet neutraal opereren en werd zelfs gebonden aan de eerste tafel van de Wet van God. Omgekeerd diende de kerk de overheid op haar geestelijke verantwoordelijkheid aan te spreken.

Samenleving

Terecht is opgemerkt dat artikel 36 een ongedeelde eenheid van kerk en natie vooronderstelt. Het geloofsartikel richt zich op héél de samenleving. Wanneer men principieel of praktisch kerk en staat scheidt, verdwijnt ook de profetische roeping van de kerk richting de overheid en komt men gevaarlijk dicht bij de neutraliteit van de overheid.

Het schrappen van de 21 woorden is daarvan een triest bewijs. Het opnieuw opnemen van de 21 woorden in de recente uitgave van de belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk in Nederland is een goede zaak. Dat doet recht aan het feit dat men nooit eigenmachtig aan een historisch document kan sleutelen. Maar zonder ernst te maken met de inhoud ervan, is deze heropname geen garantie dat de onschatbare en klassieke inhoud van dit geloofsartikel opnieuw zal worden doordacht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 april 2005

Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's

Een 'rooms vlekje' in artikel 36 NGB

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 april 2005

Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's