Aan het bed van gewonde vijanden
Dagboeken Rode-Kruiszuster schetsen dilemma tussen vaderlandsliefde en neutraliteit
"Het is vreselijk voor de patiënten dat zij in bed moeten blijven en niet rond kunnen lopen. Het is al angstaanjagend voor ons die kunnen rondlopen, dus je kunt je voorstellen hoe zij zich voelen. Het was een wonder dat wij geen schade opliepen. () Wij wachten in grote spanning."
Citaat uit de oorlogsdagboeken van Koos van Schaïk, die volgende week in druk verschijnen. Het is de eerste maal dat een dagboek van een Rode-Kruisverpleegster uit de Tweede Wereldoorlog gepubliceerd wordt.
Van Schaïk bevindt zich in Luik als op 10 mei 1940 de oorlog uitbreekt. Ze stapt direct op de fiets om naar haar ouderlijk huis in Nederland, in de Limburgse buurtschap Heer, terug te keren, maar die route is afgesneden.
Dagenlang bivakkeert ze bij een Belgisch gezin in een oude boerderij, waar steeds meer mensen hun toevlucht in de kelders zoeken. Ze maakt er verwoestende bombardementen mee. Veel meer dan in Nederland worden hier vluchtende burgers door Duitse vliegtuigen beschoten. De angst voor wreedheden die de Duitsers zouden kunnen begaan, is ook groter: België is bij de Eerste Wereldoorlog betrokken geweest!
Het oorlogsgeweld staat in schril contrast met het prachtige voorjaarsweer. De pinksterdagen zijn vol rumoer. Terugtrekkende soldaten vertellen verbitterd over sabotage waarmee ze geconfronteerd werden: "De afweerkanonnen schoten niet meer en onze munitiekisten waren onderin met zand gevuld, zodat wij direct gebrek aan munitie hadden. Verraden is de hele boel. Het land is verkocht!"
Explosie
Pas vier dagen na het vertrek uit Luik komt Van Schaïk thuis. Ze verzorgt daarna krijgsgevangenen die in Maastricht zijn ondergebracht in een Jezuïetenklooster. Daar loopt ze een tuberculosebesmetting op. Die gaat haar parten spelen als ze eind 1940 in Noord-Frankrijk op zoek is naar sporen van haar vriendin Stina Hülphers, een Zweedse nicht van de predikant bij wie ze in Luik kerkte. Tijdens de vlucht voor de oprukkende Duitsers reed een wagen op een mijn. De 19-jarige Stina, die op het moment van de explosie naast de wagen liep, raakte zwaargewond. Ze werd per auto afgevoerd en verdween spoorloos.
Koos van Schaïk weet toestemming te verkrijgen voor een reis naar Noord-Frankrijk. Daar onderzoekt ze de omgeving waar haar vriendin voor het laatst gezien is. Het wordt een barre voettocht van dorp naar dorp. De zoektocht komt na veertien dagen tot een abrupt einde als de verpleegster zelf in het ziekenhuis belandt. Per ambulance wordt ze overgebracht naar haar ouderlijk huis.
Het boek biedt geen uitsluitsel over wat er van Stina Hülphers geworden is. Is het spoor ooit teruggevonden? Het bijschrift op blz. 82 duidt aan dat de overlijdensdatum onbekend bleef.
Schrijfmachine
De verpleegster heeft van dag tot dag bijgehouden waar ze was en wat ze deed. Dat gebeurde op verzoek van haar vader: "Als je het zelf niet meer kunt vertellen, kan een ander nagaan waar je was." Tijdens de herstelperiode werkt ze deze aantekeningen uit. Dat doet ze in bed, met een kleine schrijfmachine op schoot. Het gedetailleerde reisverslag vormt het eerste deel van het nu verschenen boek.
Het tweede deel speelt zich af in 1944. Gewonden als neutraal beschouwen is moeilijk als je volk al jaren onderdrukt wordt, zo blijkt als Koos van Schaïk en een collega bij de bevrijding van Brabant besluiten ook Duitse gewonden te verzorgen. Het wordt hen door hun collega's zeer kwalijk genomen.
Van Schaïk werkt in die tijd in Sint Oedenrode onder bejaarde en gehandicapte evacués uit Scheveningen en Zeeland. Ze is er op 17 september 1944 getuige van de geallieerde luchtlanding tijdens Operatie Market Garden.
In het evacuatiehospitaal worden Duitse gewonden binnengedragen. De Duitse medici hebben dringend hulp nodig. Van Schaïk en haar vriendin zijn de enige Rode-Kruismensen onder het personeel. Ze houden zich aan de grondslag van hun organisatie, zoals vastgelegd in de Conventie van Genève: zieke en gewonde soldaten moeten geholpen worden, ongeacht hun nationaliteit. Hun collega's plaatsen hen daarom in een kwaad daglicht. De geallieerden onderzoeken zelfs of de beide verpleegsters pro-Duits zijn, maar ze krijgen uitsluitend loffelijke getuigenissen te horen.
Tweestrijd
Van Schaïk assisteert de Duitse medici na de bevrijding in een krijgsgevangenkamp in België. Ze vindt vrienden onder mensen die vanwege de oorlog haar vijanden zouden moeten zijn.
Vervolgens helpt Koos bij de opvang van evacués uit de Betuwe en van uit Duitsland terugkerende dwangarbeiders. Als ze voor de Verenigde Naties in Duitsland werkt, ontmoet ze een ingenieur uit Belgrado. Na hun huwelijk emigreren ze naar de Verenigde Staten.
Van Schaïks dagboeken uit 1940, 1941 en 1944 zijn nu gebundeld en verschijnen voor het eerst in druk. Dr. M. van Selm redigeerde het boek. In Salt Lake City interviewde ze de inmiddels 87-jarige oud-verpleegster.
De dagboeken bieden een boeiend relaas over de ervaringen van medisch personeel op cruciale momenten tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze geven ook een beeld van de tweestrijd die kan ontstaan tussen gevoelens van vaderlandsliefde enerzijds en de neutraliteit die van medici gevraagd wordt anderzijds. Treffend geeft Van Schaïk eigen en andermans gevoelens weer. Een waardevolle uitgave.
N.a.v. "Vriend en vijand - De oorlogsdagboeken van Koos van Schaïk, onder redactie van dr. M. van Selm, uitg. De Banier, Utrecht, 2005; ISBN 90 336 0570; 298 blz.; 27,50.
"Vriend en vijand" wordt op 3 mei gepresenteerd in samenwerking met het Rode Kruis Maastricht, dat dit jaar het 135-jarig jubileum viert. Deze openbare presentatie heeft plaats in het Centre Céramique te Maastricht en begint om 18.00 uur.
KADER
Rode Kruis, ook
in vredestijd
Bij het Italiaanse plaatsje Solferino streed het Franse leger onder Napoleon III in 1859 met het Oostenrijkse leger. Na de veldslag bleven 40.000 slachtoffers op het slagveld achter zonder dat iemand naar hen omkeek. Ze kregen geen medische verzorging en er was geen water of voedsel. De Zwitserse bankier Jean Henry Dunant (1828-1910), die juist in de buurt was, verzorgde gewonden, maar in zijn eentje was dat onbegonnen werk. Hij riep de hulp in van vrouwen uit de naburige dorpen en richtte hulpposten in voor de gewonden van beide partijen.
Terug in Genève kon Dunant Solferino niet vergeten. In een boek lanceerde hij drie voorstellen: In elk land moesten vrijwillige hulpverenigingen worden opgericht die waren uitgerust en opgeleid om gewonden op het slagveld te verzorgen. De gewonden, het medisch personeel en hun uitrusting moesten als neutraal worden beschouwd en door een kenteken worden beschermd. Een internationaal verdrag moest deze voorstellen kracht van wet geven.
Het voorstel kreeg steun van de vertegenwoordigers van zestien Europese staten die in 1863 in Genève bij elkaar kwamen. Als kenteken werd een rood kruis op een wit veld gekozen. Zo ontstond het Rode Kruis. In 1910 had de organisatie zich al over meer dan veertig landen verspreid. Na de Eerste Wereldoorlog ontstond het idee om het werk ook in vredestijd voort te zetten.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bracht het Rode Kruis 700.000 gevangenen in Europa in contact met hun familie en werden 105 miljoen brieven uitgewisseld. Via het Rode Kruis wisten mensen in de bezette gebieden verwanten in het buitenland met korte briefjes te bereiken.
In 1994 promoveerde L. van Bergen op de dissertatie "De zwaargewonden eerst? Het Nederlandsche Roode Kruis en het vraagstuk van oorlog en vrede".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 27 april 2005
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 27 april 2005
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's