Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een lieflijke, godzalige komedie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een lieflijke, godzalige komedie

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

"Jaapje kan me wat! Ik maak met Jaapje de kachel aan." Zo spreekt Maarten Luther over de canonieke brief van Jakobus uit het Nieuwe Testament. Hij noemt die de "strooien brief." Over het apocriefe 1 Makkabeeën schrijft hij dat dit boek zeker op gelijke wijze verheldert als de boeken uit de Heilige Schrift en dat het niet onwaardig zou zijn dit boek erbij te rekenen, "omdat het een erg noodzakelijk en nuttig boek is."

Luther heeft zo zijn eigen argumenten bij het waarderen van canonieke en apocriefe boeken. Toch is hij bepalend geweest voor de omvang en de waardering die de apocriefen van het Oude Testament hebben gekregen in de Reformatie.

De reformatoren baseren zich altijd op de uitspraak van de kerkvader Hieronymus over de apocriefen. Hieronymus is van mening dat, hoewel de apocriefen niet in de canon behoren, ze wel gelezen kunnen worden tot zinvol onderwijs voor het volk. Ze kunnen echter niet tot versterking van de geloofwaardigheid van de kerkelijke leer worden gebruikt.

Deze opvatting nemen de reformatoren over. Ongeschikt voor bewijsteksten, omdat ze niet tot de canon behoren. Maar wel aangeprezen, omdat het nuttig is ze te lezen. Luther heeft in een openbaar gesprek het beroep dat Johann Eck deed op 2 Makkabeeën 12:43-45 om het vagevuur te bewijzen, afgedaan met: het Makkabeeënboek staat niet in de canon.

Voordat de Lutherbijbel klaar is, geeft de reformator al verschillende apocriefen in het Duits uit. Vooral Jezus Sirach is, samen met de andere wijsheidsboeken van Sálomo, erg geliefd. Niet minder dan twaalf keer (even vaak als tussen 1524 en 1544 de Psalmen zijn uitgegeven) wordt dit boekje in Wittenberg uitgegeven in de jaren tussen 1535 en 1545. Wat geliefdheid betreft, staat het met de Psalmen op de tweede plaats. In Luthers dagen is alleen het Nieuwe Testament populairder.

Lutherbijbel

In Luthers eerste volledige Duitse Bijbeluitgave (Wittenberg, 1534) vinden we de apocriefen van het Oude Testament. Vrijwel elk apocrief boek bevat een voorwoord van Luther. De vertalingen zijn hoogstwaarschijnlijk van medearbeiders in Wittenberg. We bezitten alleen aantekeningen van Luther bij een paar hoofdstukken uit Jezus Sirach.

Voor de leesbaarheid gaan Luther en zijn medearbeiders bij de vertaling van de apocriefen veel vrijer om dan bij de canonieke geschriften gebruikelijk was. De apocriefen zijn bij elkaar gebracht in een afzonderlijk deel met als titel: "Apocrypha. Dat zijn boeken, niet gelijk als de Heilige Schrift te waarderen, maar toch nuttig en goed te lezen. 1. Judit, 2. Wijsheid, 3. Tobias, 4. Jezus Sirach, 5. Baruch, 6. Makkabeeën, 7. Stukje uit Esther, 8. Stukje uit Daniël" (hier niet genoemd, maar wel erbij gevoegd: Gebed van Manasse).

Door deze boeken apart uit te geven, wijkt Luther af van de Latijnse (Vulg aat) en de Griekse (Septuaginta) Bijbeluitgaven uit zijn tijd. In deze uitgaven staan de apocriefen tussen de Bijbelboeken. In de ordening van de Bijbelboeken sluit Luther zich aan bij de door de Rooms-Katholieke Kerk gebruikte Vulgaat, maar in de afgrenzing van de canon volgt hij de Hebreeuwse canon. De reformator neemt hiermee een fundamentele canonhistorische beslissing: hij breekt met de traditie van zijn kerk en gaat bij de omvang van het Oude Testament consequent uit van de Hebreeuwse canon.

Luther deelt de revolutionaire wijziging al mee bij het bekendmaken van zijn programma in de eerste deeluitgave van zijn vertaling van het Oude Testament in 1523. Hierin somt hij op wat hij van plan is de eerstvolgende tijd te gaan vertalen. Na de opsomming van de kleine profeten plaatst hij gewoon de apocriefen erachteraan, zonder tussenruimte en voorwoord waarin hij ze apocriefen noemt. Opvallend is dat hij stopt met het nummeren van de boeken, zoals hij al de Bijbelboeken wel van een nummer voorziet.

Onderwijs

Op dezelfde wijze geeft Luther in zijn uitgave van het Nieuwe Testament in het Duits (1522) een opsomming van de nieuwtestamentische Bijbelboeken. Maar ook hier haalt hij er een kleine groep boeken tussenuit en zet die aan het eind apart zonder verdere nummering: Jakobus, Judas, Hebreeën en Openbaring.

Voor Luther staan deze boeken, evenals de apocriefen, op de tweede plaats: ze geven niet of onvoldoende onderwijs over Christus. Daarbij zijn ze volgens hem historisch niet onbetwist aangenomen of inhoudelijk twijfelachtig. Luthers canoncriterium is dat elk Bijbelboek "Christum treiben" moet zijn. Wat geen onderwijs geeft over Christus, is niet apostolisch. Beslissend is het reformatorisch verstaan van de Heilige Schrift als getuigenis van Jezus Christus als Woord van God. Vanuit dit middelpunt beoordeelt Luther de geschriften.

Dit criterium maakt het dat Luther soms verrassend kan omgaan met zijn waardering voor een Bijbelboek. De evangeliën, de brieven aan de Romeinen, de Galaten, de Efeziërs en de eerste brief van Petrus en Johannes, brengen Christus bij ons, aldus Luther. Ze leren je alles wat je voor je zaligheid nodig hebt. De rest kun je desnoods missen.

Dat Luther soms verandert in zijn waardering van een Bijbelboek, blijkt bij Openbaring. In zijn voorwoord bij dit Bijbelboek schrijft hij in 1522 dat hij het boek niet hoog acht. Christus wordt er niet in geleerd of gekend. In een later geschreven voorwoord is hij toch positiever. Hij waardeert Openbaring dan meer, omdat het vooral de antichrist bekendmaakt.

Luthers waardering voor het boek 1 Makkabeeën is juist zeer groot. Het had wat hem betreft zo mogen worden opgenomen in de Heilige Schrift. In de strijd voor het zuivere geloof die hierin beschreven wordt, herkent Luther zijn eigen tijd.

Ook Judit en Tobias waardeert hij hoog. Maar dan moeten ze wel worden verstaan als geestelijke gedichten en niet als historisch betrouwbaar. Deze boeken wijzen op God en leren alles van Hem te verwachten. Zoals Judit een goede, ernstige, dappere tragedie geeft, zo geeft Tobias een fijne, liefelijke, godzalige komedie. Deze boeken zijn volgens Luther fijn, goed, heilig en nuttig en voor ons christenen goed om te lezen.

Luther brengt hierbij ook een eigen volgorde aan in de apocriefen. Tegen de traditie in zet hij het boek Judit voor Tobias. Dit zou te maken kunnen hebben met Luthers mening dat Judith een uitgesproken voorbeeld is van het boek Wijsheid van Salomo en Tobias een voorbeeld van Jezus Sirach. Om dit parallel te laten lopen, moet Luther een herschikking maken.

Naar zijn overtuiging behoren 3 Ezra (die wel in de Septuaginta en Vulgaat staat) en 4 Ezra (die alleen in de Vulgaat staat) vanwege de inhoud niet tot de apocriefen. Hij heeft ze niet eens willen vertalen. Evenzo heeft hij grote moeite met het boek Baruch en 2 Makkabeeën. Baruch wordt slechts geduld omdat het zich sterk tegen de afgoderij keert en Mozes' wet verduidelijkt. Van 2 Makkabeeën en Esther (Luther schrikt er zelfs niet van terug een canoniek boek onder kritiek te stellen) zegt Luther dat hij van deze boeken liever had dat ze niet bestonden: ze zijn te joods en bezitten te veel heidens vuil. Zo goed 1 Makkabeeën in de Heilige Schrift opgenomen zou kunnen worden, zo goed is het dat 2 Makkabeeën eruit geworpen is.

Baanbrekend

Luthers omgang met de apocriefen is baanbrekend geweest. Bepalend voor de protestantse kerk wat betreft de omvang van de canon is zijn uitgangspunt dat hij neemt in de Hebreeuwse Bijbel. Bij al zijn kritiek of lof waagt hij het niet daarin verandering aan te brengen, maar aanvaardt hij die omvang.

Zijn onderwaardering van bepaalde canonieke geschriften is niet na te volgen, maar wijst ons wel op het gevaar dat we altijd lopen een canon in de canon te maken. Johannes Calvijn legt meer de nadruk op het zelfgetuigenis van de Schrift, ook in zijn omvang zoals hij zich aan de kerk door de Geest heeft aangediend.

Luthers overwaardering van bepaalde apocriefen is later in het conflict met de Rooms-Katholieke Kerk gecorrigeerd. Op het Concilie van Trente stelt de kerk van Rome vast dat de omvang van de Vulgaat als (deutero)canoniek moet worden beschouwd. De leer van het vagevuur (2 Makkabeeën 7:36; 12:43-45) en de bemiddeling van de heiligen (3:25-30; 10:29v; 11:8), de genoegdoening (Tobias 4:10v; 12:9) en de vrije wil van de mens (Jezus Sirach 15:14-17) wordt verdedigd op grond van onder andere deze geschriften.

Calvijn vindt het dan ook moeilijk om de apocriefen nog aan te prijzen als nuttig en goed om te lezen. Blijft staan dat in de keuze en de omvang van de apocriefen Luther de reformatie een dienst heeft bewezen door de kerk bij de Heilige Schrift terug te brengen en te bewaren.

Volgende week donderdag deel 6.


Judit

Bij elk apocrief boek in de Lutherbijbel (1534) schreef de reformator een voorwoord. Bij Judit noteerde Luther:

"Als men de geschiedenis van Judith bewijzen kon uit gewaardeerde, betrouwbare historiën dan zou het een hoogstaand en voornaam boek zijn dat met recht in de Bijbel had kunnen staan. Maar het laat zich moeilijk rijmen met de geschiedenis van de Heilige Schrift, in bijzonder van Jeremia en Ezra. () Daarom blijft er de dwaling en de twijfel zowel over de tijdsperioden als over de namen, die ik op geen enkele wijze op één lijn kan krijgen.

Sommigen willen dat het geen geschiedenis is, maar een geestelijk mooi gedicht, van een heilige geestrijke man, die daarin het geluk en de zegen van het hele Joodse volk heeft willen schilderen en voorstellen, in tegenstelling tot al haar vijanden. () Gelijk als Salomo, in zijn Hooglied, ook van een Bruid dicht en zingt en daarmee geen persoon of geschiedenis, maar heel het volk Israël bedoelt. En gelijk de heilige Johannes in Openbaring, en Daniël, veel beelden en dieren schilderen waarmee ze toch niet bepaalde personen bedoelen, maar de hele christelijke kerk en de koninkrijken. ()

Zo'n opvatting bevalt me zeer goed, en ik denk dat de dichter bewust en met ijver foute tijdsaanduidingen en namen er in gezet heeft. Om zo de lezer te vermanen dat hij het houdt voor zo'n geestelijk, heilig gedicht en het zo ook verstaat. ()

Het kan zo zijn dat men dit gedicht uitgespeeld heeft, zoals men bij ons de passiespelen en andere heilige geschiedenis uitspeelt. Hiermee onderwijst men het volk en de jeugd in een algemeen beeld of spel, om te vertrouwen op God, vroom te zijn, en alle hulp en troost van God te verwachten ().

Daarom is het een fijn, goed, heilig, nuttig boek, en voor ons christenen goed om te lezen. Want dit woord () moet men verstaan als spreekt hier een geestelijke, heilige dichter of profeet uit de Heilige Geest, die zulke figuren voorstelt in zijn spel en door hen tot ons preekt. () Dit boek is een goed voorbeeld van een lied op zo'n spel.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 januari 2007

Reformatorisch Dagblad | 18 Pagina's

Een lieflijke, godzalige komedie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 januari 2007

Reformatorisch Dagblad | 18 Pagina's