De Deformatie van het Heiligheidsbegrip; in de Roomse Kerk en Theologie - pagina 21
1. De Deformatorische ontwikkeling tot de Scholastiek...Vóór Augustinus - Augustinus - Dionysius pseudo Areopagita - Maximus Confessor en Johannes Scotus Eriugena...2. De Deformatorische Ontwikkeling in de Scholastiek...Anselmus van Canterbury - Albertus Magnus - Alexander van Hales - Bonaventura - Thomas van Aquino - Johannes Duns Scotus - Meester Eckhart - Willem van Ockham...
betoogt 9 8 ), d a t de mens met een goede wil geschapen is. „ M a a r God dwong hem niet in de goede wil te blijven, m a a r hij stond voor de keus (arbitrium) of hij er altijd in blijven wilde of dat hij dit niet steeds wilde, m a a r zich, zonder d a t hem iemand dwong, h a a r veranderen wilde tot de boze wil, wat werkelijk gebeurd is". Hier is, zegt W e n d t , het lib. arb. wel de hogere instantie, die over het behouden v a n de goede wil de beslissing neemt, zonder zelf bij die beslissing door de goede wil beïnvloed te worden. Behalve het lib. arb. en de goede wil onderscheidt Augustinus nog het a d j u t o r i u m gratiae, (het behulpsel der genade) d a t bij het lib. arb. komt, o m d a t dit uit zichzelf te zwak is om het goede te kiezen. Het verschil van dit behulpsel en de genade van de wedergeboorte is, d a t dit behulpsel is „ een behulpsel zonder hetwelk iets n i e t " en niet „een behulpsel waardoor iets gedaan w o r d t " . W e n d t meent (m.i. terecht) d a t met deze gecompliceerdheid van het wilproces niets gewonnen wordt. De overgang van het lib. arb., dat besluit bij de goede wil te blijven n a a r het lib. arb. d a t besluit niet bij de goede wil te blijven is niet begrijpelijker d a n de overgang van de goede n a a r de kwade wil, zonder bemiddeling v a n het lib. arb. W e n d t zegt: eerst stelt Augustinus het adj. gratiae bij het lib. a r b . o m d a t dit laatste te zwak is om voor de goede wil te kiezen, m a a r m a a k t zelf deze genade overbodig en ondergraaft zijn eigen grond door a a n te n e m e n , d a t dit a d j . gratiae geen subjectieve impuls aan het lib. a r b . geeft, terwijl het lib. a r b . er uit zich zelf toe moet komen de genade te gebruiken. Inderd a a d is de compositie wel zeer ingewikkeld: het lib. arb. moet beslissen tot het gebruik van het adj. gratiae om met behulp d a a r v a n voor de goede wil te kiezen en d a n pas uit de goede wil zich in het werkelijk willen van de goede handeling. Als het lib. arb. deze beslissing neemt n a a r de goede zijde, en als het deze beslissing zelfstandig kan nemen, d a n kan het ook zelfstandig tot het behouden van de goede wil direct besluiten. Bij deze complicatie is wel iets verloren, nl. de mogelijkheid o m staande te houden, d a t de natuur, d.i. de werkelijke a a r d van de mens een positief goede geweest is, o m d a t deze genade en de goede wil niet als innerlijk op haar werkend en in zoverre tot haar behorend, m a a r als a a n haar eigenlijke I K objectief en vreemd tegenover staande gedacht werd". 6 7 ) Conclusie over Augustinus. Augustinus komt uit het heidendom tot het op bepaalde punten reeds gedeformeerde christendom. W e vonden als deformatieve elem e n t e n : vergoddelijking van het schepsel; de vrije wil; het moralisme, d a t in de Ethiek de klemtoon verlegt van God n a a r de mens, dus a a n werkelijk religieus karakter inboet. Al deze elementen keren met versterkt accent terug in de heiligenverering, die voert tot het onoplosbare probleem der dubbele moraal. N u is bij Augustinus de doorwerking van het schriftuurlijk element onmiskenbaar. Dat uit zich in zijn verzet tegen de heiligenverering uit bezorgdheid voor de eer Gods; verder daarin, d a t de heiliging h a a r oorsprong heeft in de heiligheid Gods; zo krijgt de menselijke actie in de heiliging haar juiste plaats; vervolgens is er de onderscheiding van tegenwoordige heiligheid en toekomstige volkomenheid, waarbij de band tussen beide in het oog gehouden wordt; de heiligheid van de kerk ligt in het geloof alleen; de heiliging begint met de wedergeboorte en betreft de ganse mens; heilig is het praedicaat van alle gelovigen zonder uitzondering en is de openbaring van God, Die het vuur der liefde in ons ontsteekt en " ) O p u s imperf. c. J u l . V.61. " ) W e n d t a.w. pg. 90.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1957
Reformatorische stemmen | 66 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1957
Reformatorische stemmen | 66 Pagina's