Een koninklijk priesterschap; De betekenis van 1 Petrus 2:9 voor de opbouw van de gemeente - pagina 47

20 Vgl. K L. Schmidt, 'prosagoo' in Kittel, ThWNT l.S. 131 ff. M.H. Bolkestein, Petrus-Judas, blz. 141. 21 Bolkestein, a.w., blz. 76. 22 Zo vooral Blauw, o.e., S. 145. 23 Van H o u w e l i n g e n , a.w., blz. 84. 24 E.G. Selwyn, The first Epistle of St. Peter, L o n d o n 1946 (repr. 1974), p. 160-161 en vooral p. 285-298. 25 Sevenster, a.art., blz. 405-406; Bolkestein, a.w., blz. 77v; Pesch, oc., S. 308309; Selwyn, o.e., p. 161-162. 26 Bolkestein, a.w., blz. 87-88. 27 Zie D. v. Swigchem, Het missionair karakter van de christelijke gemeente volgens de brieven van Paulus en Petrus, Kampen 1955, blz. 106-107. 28 Vgl. Sevenster, a.art., blz. 407-415; Pesch, o.e., S 310-313. 29 Gebruik gemaakt is van de volgende publicaties: N. Brox, Der erste Petrusbrief (EKK), S. 108-110; C. Eastwood, The Royal Priesthood of the Faithful. An investigation of the Doctrine from biblical times to the Reformation, L o n d o n 1963; Idem, The Priesthood of all Believers. An E x a m i n a t i o n of the Doctrine f r o m the R e f o r m a t i o n to the Present Day, L o n d o n , 1960; K.P. Voss, Der Gedanke des allgemeinen Priester- und Prophetentums. Seine gemeindetheologische Aktualisierung in der Reformationszeit, W u p p e r t a l / Z ü r i c h 1990; H-M. Barth, Einander Priester sein, Allgemeines Priestertum in ökumenischer Perspektive, Göttingen 1990. 30 De apologeten, letterlijk 'verdedigers' van hel christelijk geloof vormden een groep christelijke schrijvers uit de 2e eeuw na Christus, wier geschriften grotendeels een weerlegging vormden van door heidenen en Joden ingebrachte bezwaren tegen het geloof en het zedelijk leven van de christenen. 31 Vgl. Eastwood (1963), o.e., p. 61 ff (Justinus), p. 66ff (Iraenaus). 32 Vgl. Brox, o.e., S. 109; Voss, o.e., S. 17-18. 33 Voss, o.e., S. 18. 34 Zie Brox, o.e., S. 109; Eastwood (1963), o.e., p. 56-73; Voss, o.e., S. 19-21. 35 Voss, o.e., S. 21. 36 Zie E. Schweizer, Gemeinde und Gemeindeordnung im Neuen Testament ( A T h A u N T 35) Zürich 1959, S. 154 ff; J.P. Versteeg, Kijk op de kerk, Kampen 1985, blz. 29-31. 37 Zie over Justinus; H. Grasz, 'Abendmahl, II Dogmengeschichtlich' in: RGG I', k. 22. 38 Zie over Cyprianus: Eastwood (1963), o.e., p. 80ff; Grasz, a.art., k. 24; Voss, o.e., S. 14. 39 Voss, o.e., S. 20. 40 Voss, o.e., S. 22f. 41 Voss, o.e., S. 25f; B. Lohse, 'Prietertum', III, In der christlichen Kirche' in: RGGV», k. 579; Eastwood (1963), o.e., p. 144f. 42 Vgl. Voss, o.e., S. 26-30; O.J. de Jong, Geschiedenis der Kerk, 1 le druk, Nijkerk 1987, blz. llOvv; 119-120; 126vv; 153; Eastwood (1963), o.e., p. 171 ff (over Wyclif). 43 De voor ons onderwerp voornaamste geschriften zijn: de drie geschriften uil 1520: An den christlichen Adel deutscher Nation, De Captivitate Babylonica ecclesia (Over de babylonische gevangenschap der Kerk), Von der Freiheit eines Christenmenschen. Verder zijn traktaat uit 1523 Dasz eine christliche Versammlung oder Gemeine Recht und Macht habe alle Lehre zu urteilen und Lehrer zu berufen, ein- und abzusetzen; een aan Praag gerich 'Sendschreiben': De instituendis ministris ecclesiae. Verder vinden we het thema

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen