Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Sein op rood voor dependances van kleuterscholen ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Sein op rood voor dependances van kleuterscholen ?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

door J.J.Verhage,

Artikel 18 van de Kleuteronderwljswet bepaalt, dat een kleuterschool moet voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur, in het belang zowel van de gezondheid en veiligheid der leerlingen als van het onderwijs vastgestelde regelen omtrent de inrichting van het gebouw, omtrent de inrichting van het bij het schoolgebouw behorend terrein, alsmede omtrent het aantal kleuters, dat in de lokalen mag worden toegelaten. De algemene maatregel van bestuur, gevorderd in dit wetsartikel, is tot stand gekomen bij het Koninklijk Besluit van 6 september 1957. Het betreffende besluit kan worden aangehaald als "Bouwbesluit kleuteronderwijs".

De Minister van onderwijs en wetenschappen overweegt o.a. artikel 4, lid 1, van het Bouwbesluit te wijzigen. Het eerste lid van laatstgenoemd artikel luidt thans als volgt: "De vereiste lokalen van het te stichten schoolgebouw vormen één gebouwencomplex. Van deze eis kan de inspecteur voor ten hoogste vijf jaar ontheffing verlenen, waarna opnieuw door Onze minister ontheffing kan worden verleend". Indien de inspecteur de gevraagde ontheffing weigert, kan het schoolbestuur ingevolge artikel 24 van het Bouwbesluit tegen deze beslissing binnen 14 dagen in beroep komen bij de minister van onderwijs ca.

Het bovenstaande komt hierop neer, dat indien de noodzaak aanwezig geacht wordt om een dependance van een kleuterschool te vormen, hiervoor toestemming moet worden gevraagd aan de inspecteur(trice) van het kleu teronderwijs. Alleen deze is thans bevoegd de vereiste ontheffing te verlenen. Het verkrijgen van deze ontheffing is noodzakelijk met het oog op het behoud van overheidssubsidie (artikel 66, 8e lid, juncto artikel 65, Ie lid, van de Kleuteronderwljswet).

De minister overweegt nu het Bouwbesluit kleuteronderwijs op korte termijn te wijzigen in die zin, dat de bevoegdheid tot het verlenen van bedoelde ontheffing in het vervolg uitsluitend bij hem berust. De minister is van oordeel, dat met de voorgestelde wijziging een uniforme toepassing van deze ontheffingsbevoegdheid wordt bereikt. Thans is het - volgens de minister - zo, dat niet in alle inspecties van deze bevoegdheid op uniforme wijze gebruik wordt gemaakt. Een ander motief, hetwelk de minister voor het treffen van deze maatregel aanvoert is, dat hij het aantal dependances bij het kleuteronderwijs sterk wU verminderen. Dit aantal kan worden teruggebracht door het op meer beperkte schaal verlenen van ontheffing, als hierboven bedoeld. De minister acht deze besnoeiing wenselijk, hoofdzakelijk omdat hij in bepaalde gevallen onderwijskundige en financiële bezwaren heeft tegen dependances.

Van verschillende zijden zijn ernstige bezwaren tegen het voornemen van deze bewindsman naar voren gebracht.

Het Tweede Kamerlid A. J. Hennes (K.V.P.) heeft naar aanleiding van dit ministerieel voornemen onlangs de volgende schriftelijke vragen aan de regering gesteld:

1. Is het waar, dat de minister overweegt het Bouwbesluit kleuteronderwijs te wijzigen in die zin, dat aan de inspectie de bevoegdheid tot het verlenen van ontheffing van artikel 4, eerste lid, van dit bouwbesluit - waardoor het realiseren van een dependance kan worden toegestaan - wordt ontnomen en dat in het vervolg deze ontheffing nog slechts door de minister verleend kan worden?

2. Is het, gezien de door de minister gegeven toelichting, tevens waar, dat de minister voornemens is het aantal dependances drastisch te beperken, omdat hij nogal wat onderwijskundige en financiële bezwaren ziet?

3. Indien de voorgaande vragen bevestigend dienen te worden beantwoord, hoe is dit dan te rijmen met de beantwoording van de mondelinge vragen van de leden der Tweede Kamer Van Ooijen en Konings op 13 mei 1976, waarbij de minister stelde, dat hij op korte termijn wil overwegen uitbreiding aan dependancevorming te geven, teneinde opheffing van te kleine scholen te voorkomen omdat dependancevorming een soort vangnetfunctie zou kunnen vervullen?

4. Is de minister niet van oordeel, dat met het uitvaardigen van nadere, zonodig stringente instructies, de gewenste uniformiteit toch bewaard kan blijven en dat de bevoegdheid tot het verlenen van toestemming voor een dependance beter bij de inspectie kan blijven berusten, omdat zij beter in staat is de plaatselijke situatie te beoordelen, zeker ook waar het kleine woonkernen betreft ?

5. Is de minister niet tevens van oordeel, dat inefficiënt gebruik van het verplichte leidstersbestand kan worden voorkomen, omdat de toepassing van artikel 40, derde lid, van de Kleuteronderwijswet enkel en alleen bij de minister ligt en hij zelf dus geval voor geval kan beoordelen?

6. Is de minister bereid de uitvoering van de voorgenomen centralistische beleidsdaad alsnog achterwege te laten?

Minister F.H.P.Trip (onderwijs en wetenschappen ad interim) heeft op deze vragen als volgt geantwoord:

1. en 2. Deze vragen worden bevestigend beantwoord.

3. Het ligt niet in mijn voornemen het aantal dependances, dat op ongeveer 1000 wordt geschat, zodanig terug te brengen, dat in noodzakelijke gevallen de "vangnetfunctie" niet meer vervuld zou kunnen worden.

4. en 5. Indien voor een dependance door de inspectie ontheffing krachtens artikel 4 van het Bouwbesluit kleuteronderwijs zou worden verleend, doch deze dependance niet zou kunnen worden gerealiseerd, omdat het verzoek om beschikbaarstelling van een extra-leerkracht voor die dependance door mij zou worden afgewezen, ontstaat voor de desbetreffende school een onbegrijpelijke situatie. Vandaar het stre-

ven om het verlenen van ontheffing en het beschikbaarstellen van extra-leerkrachten in één hand te brengen.

Vanzelfsprekend zal ik bij het verlenen van ontheffing gebruik maken van de adviezen van de inspectie over de plaatselijke situatie.

Tenslotte acht ik het van belang dat de ontheffing door mij verleend wordt, omdat ik dan beter de kostenontwikkeling tengevolge van dependancevorming in de hand kan houden.

6. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. Ik merk hierbij op, dat het verlenen van ontheffing voor een dependance niet centralistischer is dan het verlenen van rijksvergoeding voor een extra leerkracht.

Uit deze antwoorden blijkt duidelijk, dat de minister het sein op rood zal zetten voor het vormen c.q. het langer in stand houden van sommige dependances.

Verwacht moet worden, dat centralisatie van dit beleid bij de minister een vlotte afdoening van aanvragen om ontheffing niet zal bevorderen. Het wekt bevreemding, dat de wü van de minister om deze bevoegdheid tot zich te trekken geheel afwijkt van het concept-wetsontwerp "Wet op het basisonderwijs", zoals deze bewindsman dit op 4 juni j.l. heeft bekend gemaakt. Artikel 44, Ie lid, van dit concept-wetsontwerp zegt n.l., dat Gedeputeerde Staten telkens voor ten hoogste drie jaren kunnen goedkeuren, dat een deel van de leerlingen van een school onderwijs ontvangen in een dependance.

Terloops zij voorts nog opgemerkt, dat indien de minister zijn wil tot wet maakt er niet langer een beroepsmogelijkheid tegen een afwijzende beschikking zal bestaan, hetwelk als een zeer bedenkelijk verschijnsel moet worden aangemerkt.

Dependance-vorming komt thans meestentijds voor, indien aan een aantal kleuters een tijdelijke huisvesting moet worden geboden (al of niet gevolgd door het treffen van een permanente voorziening, afhankelijk van de vraag of er sprake is van een piek in het kleuteraanbod) of ingeval een voorgenomen definitieve uitbreiding van het schoolgebouw nog niet kan worden gerealiseerd (b. v. omdat de gemeente nog stedebouwkundige maatregelen moet treffen, die nogal wat tijd vergen of wegens het ontbreken van de benodigde financieringsmiddelen bij de gemeente).

De vraag rijst of de minister ook in gevallen van deze aard dependancesvorming straks zal beperken. In bevestigend geval is het niet denkbeeldig dat sommige schoolbesturen voor grote problemen komen te staan. Dit geldt niet minder indien een dependance is gevormd, omdat schoolstichting niet of nog niet mogelijk was wegens het ontbreken van het hiervoor wettelijk vereiste aantal kinderen. Het is te verwachten, dat vooral laatstbedoelde dependances door de te verwachten maatregel zullen worden getroffen.

Aannemende, dat de minister zijn voornemen op dit punt zal verwezenlijken - wellicht zeer binnenkort - is het noodzakelijk, dat de betreffende schoolbesturen hieraan tijdig bijzondere aandacht schenken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 1976

De Reformatorische School | 52 Pagina's

Sein op rood voor dependances van kleuterscholen ?

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 1976

De Reformatorische School | 52 Pagina's