Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ontwerp van wet op het basisonderwijs en de uitstraling daarvan naar het voortgezet onderwijs

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ontwerp van wet op het basisonderwijs en de uitstraling daarvan naar het voortgezet onderwijs

A. Inleiding

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

door P. Zoutendijk. Vlaardingen.

• BEZINNING

Wie aan het eind van het jaar een paar dagen vrij heeft kan er gemakkelijk toe komen te mijmeren over het thema: "üp de grens van oud en nieuw". Het is dan evenwel noodzal'ielijk te bedenken, dat ook als we een nieuw jaar mogen beleven, we wel onszelf meenemen met onze natuur, die in wezen Gode-vijandig is. In zoverre verandert er bij de overgang van oud naar nieuw niets. Ook bij het aantreden van een nieuw kabinet is het bepaald zinvol na te denken over de eventuele wijzigingen, die daaraan verbonden kunnen zijn, in

dit geval voor het onderwijs. Het bestaan v; m een kabinet dat zich graag als "progressief" (en dan vooral in een politieke zin) voordeed, is ten einde. Een nieuw kabinet, dat gezien zijn samenstelling, zo niet geheel, maar dan toch in elk geval duidelijk anders zou moeten zijn, heeft nog nauwelijks een aanvang kunnen maken met zijn werkzaamheden. Is er al wat veranderd, mogen of moeten we verwachten dat er grootscheepse wij zigingen komen?

• OUD

Dr. Van Kemenade trof in 1973 een Ontwerp van de voormalige staatssecretaris Grosheid aan voor een nieuwe Wet op het basisonderwijs. Fundamentele kritiek kwam niet alleen uit progressieve, maar ook uit P.C. enR.K. onderwijskringen: de onnatuurlijke drempel tussen kleuter- en lager onderwijs werd in het Ontwerp-Grosheid in stand gehouden. Daarnaast waren er bepaald al wel plannen op het ministerie voor een middenschool, al was het nog niet allemaal even concreet, evenals ideeen over samenvoeging van wetenschappelijk en hoger beroepsonderwijs. Ook de opzet en de duur van de wetenschappelijke studies waren al volop in discussie.

Die erfenis was de onderwijssocioloog Van Kemenade niet onwelkom en - het moet erkend worden - met een ongelooflijke werkkracht heeft hij getracht er meer vorm en vooral ook maatschappij-kritische, haast politieke inhoud aan te geven.

Bij de opening van de tentoonstelling "Wederzijdse en evenwichtige vermindering van strijdkrachten in Centraal Europa" op G september 1977 in het Groen van Prinsterercollege in Den Haag sprak Van Kemenade onder meer: "Burgers die kennis bezitten, die de weg weten, die zich

organiseren in politieke en andere maatschappelijke verbanden, kunnen wel degelijk het beleid beiiivloeden. Onderwijs kan de mensen helpen zich op actieve participatie voor te bereiden. "

Direct na de verschijning van Contourennota I sprak C.J.de Ronde, voorzitter van \'.O.Ü. en thans burgemeester van Den Briel, er zijn teleurstelling over uit dat de Contourennota niet afrekent met de verzuiling van het onderwijs.

Er waren er ook, die het anders zagen dan Van Kemenade en De Uonde. Volstrekt a-selectief nog twee citaten. Bij zijn afscheid op 26 augustus 1977 zei Theo Knippen als voorzittei' van de Katholieke Onderwijs vereniging o.a. : "Als er al sprake is van een schoolstrijd, dan wordt dat de strijd om de leerling. Die zal vooral in het midden van de tachtiger jaren bij het voortgezet onderwijs gestreden worden. "

En mevrouw Leenheer-Besnard schreef in "Levende talen": Bij de Contourennota gaat het om "geloof, b.v. in de mens- en maatschappijhervormende kracht van het onderwijs".

Als het voorafgaande in vogelvlucht aangaf wat "oud" is, wat is dan "nieuw"?

• NnEr\V(? )

Snel lopen we door de paragraaf "Onderwijs en vorming" van het regeerakkoord Van Agt-Wiegel.

We lezen in punt 1: "Het onderwijsbeleid zal gericht zijn op hot zoveel mogelijk opheffen van achterstanden en op x'crbetering van onder\\ijskansen voor iedereen".

Commentaar: klinkt goed progressief; Van Kemenade kon het gezegd hebben.

Beter staat ons punt 2 aan: "In het onderwijslseleid zullen de eigen aard zowel van het openbaar als van het bijzonder onderwijs worden gewaarborgd. Terzake van het bijzonder onderwij» blijft de vrijheid van richting, stichting en inrichting gegarandeerd. "

\'oorts lezen we o.a.: Naast de thans in gang gezette experimenten middenschool zullen alternatieve experimenten plaats vinden (o.a. voor 11-14 jarigen). De aansluiting basisschool-vooi'tgezet onderwijs moet worden verbeterd. Een wettelijke regeling met betrekking' tot de verzorgingsstructuur moet de eigen verantwoordelijkheid van de scholen en de vrijheid v; m inrichting waarborgen. Ook van dit laatste nemen we graag goede nota. Dan volgt in punt 9 weer V'an Kemenade-stijl: "Het onderwijsstimu-Icringsbeleid t.b. v. leerlingen in een achterstandssituatie wordt voortgezet en zo mogelijk uitgebreid. . . . ". Er moeten meer mogelijkheden tot inspraak komen (punt 12), En om niet meer te noemen: mij staat ook goed aan wat punt 15 vermeldt: "Onderzocht zal worden of en op welke wijze aan het bijzonder onderwijs, naast de vergoeding voor de administratiekosten, middelen ter beschikking kunnen worden gesteld voor het beheer \-an dat onderwijs en ter versterking van de deskundigheid van het bestuur." Misschien is dit iets om in de discussie vanmiddag mee te nemen.

Xu enkele commentaren uit de pers. Het Kamerlid Van Kemade vreest dat we 10 jaar achterop raken: ". . . op lange termijn zullen er wel ernstige gevolgen zijn, " en "... het zal erg moeilijk zijn om de zaak weer

in beweging te krijgen. " De A.B.O.P. - politiek in dezelfde hoek - is zeer verontrust en kijkt met groot wantrouwen naar het nieuwe kabinet. De Protestants-Christelijke Onderwijsvakorganisaties en de j< ; atholieke Onderwijs Vereniging (ik noemde zojuist al de voormalige voorzitter Theo Knippen) zullen de nieuwe bewindsman kritisch volgen.

Is het teveel gezegd als we beweren dat zowel het nieuwe kabinet als de beide genoemde confessionele onderwijsvakorganisaties nogal wat knipoogjes naar links hebben gemaakt?

De Volkskrant van 21 december j. 1. zal wel gelijk hebben als ze schrijft: "Pais (vree zal maar weinig zijn deel zijn, zo kan men verwachten)", al wordt dat dan vooral gerelateerd aan de noodzakelijke bezuinigingen, die overigens al door Van Kemenade en Klein zijn ingezet.

In elk geval zal de nieuwe excellentie er goed aan doen zich voortdurend voor ogen te houden dat het PvdA-congres van oktober j. 1. er net niet toe kwam een amendement aan te nemen om uit te spreken: "De PvdA is voorstander van openbaar onderwijs. " Alles wat daarna op dat congres over dit onderwerp werd gezegd, moeten we toch maar in dat licht bezien.

B. Bestuur en de identiteit van onze scholen

Sommige mensen lijken aan een soort van geestelijke zelfbevrediging te doen en komen nooit verder dan anderen te bekritiseren en te veroordelen. Dat moet ons beeld niet zijn.

Daarom wordt het hoog tijd in dit verband eens naar de eigen kring en het eigen hart te zien, teneinde tot bezinning te komen en erachter te komen waar we zelf staan en hoe ons leven is.

a. identiteit

Als we dan spreken over "Bestuur en de identiteit van onze scholen" moet ons voor ogen staan, dat die identiteit ergens onder woorden moet zijn gebracht. Voorzover onze scholen uitgaan van een vereniging of stichting, moeten we de statuten maar eens opslaan. Is daar voldoende strak omschreven wat nu het eigene van onze school is? Of is er wellicht toch de kans dat vroeg of laat daarover problemen ontstaan? Wordt duidelijk tot uitdrukking gebracht dat het gaat om het belijden der kerk, zoals de Reformatie dat heeft verstaan? Kennen wij - bestuurders, onderwijsgevenden en ouders - de statuten op dit punt voldoende?

b. personeelsbeleid

Onze statuten moeten geen vlag zijn die als regel in de kast is opgeborgen en alleen op hoogtijdagen voor de dag komt, dus bij bijzondere gelegenheden. Functioneren de statuten, fuctioneert de identiteit bij het personeelsbeleid? Vele scholen zagen door het verwateren van de identiteit zich afzakken tot een niveau dat alleen nog in naam "Christelijk" is, maar waar Schrift en Belijdenis nergens te herkennen zijn. Een "Zaak-Los" als enkele jaren geleden in Zwolle speelde mag onder ons nooit voorkomen. Heeft het bestuur u ernaar gevraagd en hebt u aanvaard dat de school, waaraan u verbonden bent, voluit reformatorisch wil zijn?

c. speel-werkplan en leer-werkplan

Brengen ons speel-werkplan en ons leer-werkplan voldoende het reformatorisch karakter van onze scholen tot uiting en .. . functioneert dht dan, of moeten we helaas vaststellen dat er slechts sprake is van een ornament?

d. relatie belijden en beleven

En tenslotte: zijn wij - bestuurders, ouders, onderwijsgevenden en leerlingen - herkenbaar als mensen die niet alleen belijden, maar ook beleven en praktiseren?

Is het te sterk uitgedrukt als ik veronderstel dat de ideeën van Van Kemenade en vele van diens medestanders nooit zoveel kans hadden gekregen als elke bijzondere school zich van haar identiteit bewust was geweest en er naar had geleefd? Zeker, in een soort schrikreactie beijvert de Nederlandse Katholieke Schoolraad zich in samenwerking met de bisschoppen om de identiteit van hun scholen wat op te poetsen. Maar is het daarvoor niet te laat?

Nog een persoonlijke vraag: hebt u de lezing van de heer Koppejan op de jaarvergadering van de Scholenbond gehoord of nadien gelezen en wat doet u er nu en dagelijks mee?

Bestuur en de diverse relaties die het onderhoudt

Hoewel het voorafgaande nogal wat beslag op de tijd van uw jaarvergadering heeft gelegd, kon een en ander niet ontbreken. Wij mogen ons immers niet vleien met de gedachte, dat we uitsluitend te doen hebben met een zaak die geen enkel principieel en levensbeschouwelijk aspect vertoont, dus uitsluitend een technische aangelegenheid betreft.

We moeten ons nu haasten de hoofdtrekken van het ontwerp onder ogen te zien. Een vergelijking met de huidige Lager-onderwijswet 1920 laat ik achterwege om wat tijd te winnen. Ik zal dus vrijwel uitsluitend nieuwe dingen noemen.

Hierna zal ik de relaties tot de verschillende niveaus van de overheid in hoofdzaak toespitsen op de onderwerpen die we achtereenvolgens willen nagaan.

• PLAATSELIJKE OVERHEID ARTT. 50 e.v. SCHOLENPLAN

Het eerst krijgen we met het gemeentebestuur te maken als we tot de stichting van een school willen komen. Het automatisme dat thans nog bekend is gaat vrijwel geheel verloren. De gemeenteraad moet telkens voor een tijdvak van drie jaren een ontwerp-plan vaststellen van nieuwe scholen. Het bevoegd gezag van de te stichten bijzondere school kan de gemeenteraad verzoeken zijn school in het ontwerp-plan op te nemen. Er moet bij het verzoek een prognose worden overgelegd, die aangeeft hoeveel leerlingen bij de opening van de school worden verwacht. Een ontwerp-plan kan ook in samenwerking met één of meer andere gemeenten worden vastgesteld. Dat lijkt niet onbelangrijk voor de gevallen waarin het bevoegd gezag voor de nieuw te stichten school ook leerlingen uit andere gemeenten in zijn prognose moet betrekken.

Het eigenlijke scholenplan wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Die kunnen in het ontwerp-plan van de gemeente wij zigingen aanbrengen op grond van de te verwachten ontwikkeling van het aantal leerlingen. M.a.w.: de prognoses zullen door G.S. zelfstandig worden getoetst, naar we mogen aannemen op wetenschappelijk verantwoorde wijze.

Het vervallen van een school, die in het ontwerp-plan van de gemeente was opgenomen, kan volgens art. 55 op drie gronden geschieden:

a. indien het opnemen van die school niet verenigbaar is met het ontwerpplan van een andere gemeente; b. indien een school ten onrechte op grond van art. 57 in het ontwerp-plan is opgenomen en zij ook op andere gronden niet nodig is; c. indien de grenzen van een doelmatig beleid van schoolstichting' worden overschreden.

We zien hier een geweldige verschuiving optreden; de risico's, onderweg te stranden, zijn erg groot geworden en de plaatsing op het ontwerp-plan van de gemeente biedt geen enkele garantie.

Het komt mij voor dat art. 57, dat min of meer de deur opent voor een zeker automatisme, voor de stichting van nieuwe reformatorische scholen nauwelijks betekenis zal hebben. Een school wordt immers éérst automatisch op het plan van G.S. geplaatst als zij - in een gemeente met meer dan 50.000 inwoners - 200 leerlingen zal tellen of in een gemeente met minder dan 50.000 zielen, 100 leerlingen.

Een lichtpuntje is wel dat volgens art. 57, lid 2, een bijzondere school in elk geval op het plan wordt geplaatst indien noch in de gemeente van vestiging noch in een aangrenzende gemeente een school van dezelfde richting aanwezig is en op grond van de gegevens van de aanvrager aannemelijk is dat zij zal worden bezocht door tenminste 50 leerlingen. Het is wel overbodig hierbij aan te tekenen dat in deze gevallen naast het getal, vooral ook de identiteit een overwegende rol speelt.

Staat de nieuwe school eenmaal op het plan van G.S. of wordt zij er ahsnog op geplaatst krachtens een door de Kroon in beroep genomen beslissing, dan is de grootste barrifere genomen en staat tegelijkertijd ook vast in welk jaar de bekostiging zal aanvangen. Natuurlijk moeten alle werkzaamheden daarop worden afgestemd.

• HUISVESTING

In elk geval moet het bevoegd gezag bij de gemeenteraad een verzoek indienen om in de behoefte aan huisvesting te voorzien. Nieuw is hier ook, dat de gemeente zorgt (imperatief!) voor voorziening in hulsvesting van de openbare en bij zondere scholen. De voorziening in huisvesting voor blijvend gebruik kan (art. 65 lid 1) bestaan uit: een nieuw gebouw, een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan of uitbreiding van een gebouw. Nu overal het aantal leerlingen sterk terugloopt, lijkt het verstandig met medegebruik van een gebouw rekening te houden. In elk geval: hoe het ook gaat, geen bevoegd gezag van een basisschool (nieuwe stijl) zal zelf ooit nog bouwen. Dat doet de gemeente voor haar.

Die voorziening in de huisvesting moet wel geschieden onder voorbehoud dat een door de gemeenteraad in te stellen commissie voor de huisvesting van de scholen advies heeft uitgebracht. Zij kan ook uit eigen beweging adviezen uitbrengen. De meerderheid van die commissie bestaat uit

vertegenwoordigers van het bijzonder onderwijs (art. 63, lid 2) en wordt voorgezeten door een onpartijdige voorzitter (art. 63, lid 4).

Die commissie vervult verder een rol bij advisering over het jaarlijks door burgemeester en wethouders op te maken overzicht van de naar hun oordeel te treffen voorzieningen voor de huisvesting van de scholen (art. 64), alsmede bij de vaststelling van het overzicht van het door de gemeente te verzorgen groot onderhoud (art. 81, lid 2) en het rooster voor het gebruik van gymnastieklokalen (art. 70, lid 2),

Van eigendom van het gebouw en het terrein is uitsluitend sprake indien de enige gebruiker is een bijzondere school, die die huisvesting als permanente voorziening heeft aanvaard.

Komt het bevoegd gezag wat de huisvesting betreft er nauwelijks aan te pas (al is het dan wel zo dat de gemeente daarover overleg moet plegen), de eerste inrichting, onderscheiden in "onderwijsleerpakketten en de overige inventaris" geschiedt door het bevoegd gezag (art. 83). Burgemeester en wethouders stellen de benodigde gelden beschikbaar aan de hand van de door de minister vastgestelde normen (art. 76). Volgens de toelichting op art. 76 is er van afgezien inhoudelijke normen te geven voor de onderwijsleerpakketten, die we thans aanduiden als "leer- en hulpmiddelen", dus de methodes enz. die we gebruiken. De vrijheid in de keuze van boeken en leer- en hulpmiddelen blijft dus onverlet. Welnu, de nieuwe school is er en ze is ingericht.

• MEDEGEBRUIK

We zagen al dat er in bepaalde situaties sprake is van eigendom van het gebouw van een bijzondere school. Maar dit is geen eigendom in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 72 licht ons daarover uitvoerig in. We lezen daar:

"1. De gebouwen van openbare en bijzondere scholen kunnen buiten de tijden waarin zij voor het basisonderwijs nodig zijn, door het bevoegd' gezag worden gebruikt of aan derden in gebruik worden gegeven voor ander onderwijs, dan wel voor andere culturele of maatschappelijke doeleinden. 2. Voor zover het gebouw van een bijzondere school niet reeds op grond van het eerste lid in gebruik is, kunnen burgemeester en wethouders het gebouw buiten de tijden waarin het voor het basisonderwijs nodig is, bestemmen voor gebruik door derden voor de daargenoemde doeleinden. Burgemeester en wethouders gaan daartoe niet over dan na overleg met het bevoegd gezag. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, kunnen burgemeester en wethouders de beslissing van gedeputeerde staten inroepen. 3, De gemeenteraad stelt een regeling vast omtrent het gebruik van de gebouwen van de openbare en bijzondere scholen buiten de tijden waarin zij voor het basisonderwijs nodig zijn. De regeling houdt in elk geval voorschriften in ter voorkoming van schade en hinder voor het onderwijs en voor de wijze waarop de kosten van dat gebruik worden berekend."

De toelichting is op dit punt misleidend: ze geeft als voorbeeld van medegebruik het geval dat een school nog niet "volgroeid" is, dus ruimte over heeft om tijdelijk een ander aan schoolruimte te helpen.

Naar mijn oordeel wordt hier een te grote ingreep gedaan, die m.i. is toe te schrijven aan het gedram over vermaatschappelijking van het onderwijs en het functioneren van de school in de buurt. Bovendien zal mede-gebruik praktisch alleen kunnen plaats vinden als er werkelijk ruimte overtollig is. Er zal immers voor "volwassenenwerk" aangepast meubilair nodig zijn en men zal vaak ook behoefte hebben aan kast- en andere bergruimten. En het mag als algemeen bekend worden verondersteld dat de gedachten uit de brochure "Bouwen voor school en buurt" nog nauwelijks toepassing hebben gevonden, om van de financiering daarvan in het geheel maar niet te spreken.

• EXPLOITATIE

Ook wat de exploitatie van de scholen betreft verandert bijna alles. Het groot onderhoud van openbare en bijzondere scholen wordt aan de gemeente opgedragen. Het door burgemeester en wethouders te verzorgen overzicht van uit te voeren groot onderhoud moet aan het bevoegd gezag van elke bijzondere school worden toegezonden (art. 81, lid 2). Heeft het bevoegd gezag bezwaren, dan kan het bij burgemeester en wethouders herziening vragen en bij afwijzende beschikking' bij gedeputeerde staten in beroep gaan. Maar duidelijk is, dat ook hier een volstrekt uitgehold eigendomsbegrip wordt gehanteerd. Er wordt gedacht en er wordt gezorgd! Het klein onderhoud wordt samen met verlichting, verwarming en schoonhouden aangeduid als "gebruiksvoorzieningen" (art. 78, lid 1 onder b). Onder "onderwijsvoorzieningen" worden verstaan:

1. onderhoud en vervanging van onderwijsleerpakketten; 2. onderhoud en vervanging van overige inventaris; 3. de schoolcommissie; 4. de schooladministratie, 5. andere voorzieningen ter verzekering van de goede gang van het onderwijs.

Op grondslag van door het rijk bepaalde normbedragen (art. 7G) keert het rijk rechtstreeks aan het bevoegd gezag vergoedingen uit voor de zojuist bedoelde gebruiks- en onderwijsvoorzieningen. Hier wordt dus een relatie met het gemeentebestuur, die al jaar en dag bestaat zowel voor kleuter- als lager onderwijs, verlaten. Wel komen we in dit verband de gemeente weer tegen wanneer deze (art. 82) boven het door de minister bepaalde bedrag voor onderwijsvoorzieningen, per leerling een extra bedrag beschikbaar stelt: de financiële gelijkstelling brengt dan immers mede dat het meerdere eveneens aan de bijzondere scholen ten goede komt. Ook als de kosten voor de onderwijsvoorzieningen van de openbare scholen de door de minister vastgestelde normbedragen in enig jaar blijken te hebben overschreden, komt het bedrag der overschrijding ook aan de bijzondere scholen ten goede. De regel van de vijfjaarlijkse afrekening is hier verlaten.

Belangrijk is of de huidige en komende excellenties kans zien de normbedragen tot voldoende hoogte vast te stellen. De klacht van talloze gemeenten is dat de rijksuitkeringen terzake van het onderwijs totaal ontoereikend zijn, zodat die gemeenten uit eigen middelen vaak zeer grote bedragen moeten bijpassen. Belangrijk is ook, dat bevoegd gezag en schoolleiding zich meer dan ooit moeten bezinnen op tijdige en regelmatige

vervanging van leer- en hulpmiddelen en meubilair, aangezien die vervanging moet geschieden uit de normbedragen. Alleen in uitzonderlijke gevallen is het mogelijk via de gemeente extra middelen te ontvangen. Met betrekking tot de relatie met de provinciale overheid ben ik reeds ingegaan op de planprocedure. Voorts bleek al dat Gedeputeerde Staten in veel gevallen beroepsinstantie zijn. Tenslotte moeten de Provinciale Staten regels vaststellen voor de toekenning van vergoedingen wegens noodzakelijke vervoerskosten. Hier is van een uitbreiding sprake, want - zoals bekend - kan voor kleuters terzake geen enkele vergoeding worden tegemoetgezien onder de huidige wet. De zeker te verwachten concentraties van leerlingen zullen de behoefte aan vervoer ongetwijfeld doen toenemen.

We stappen nu van de relatie schoolbestuur-overheid af en willen in kort bestek een aantal zaken onder ogen zien.

I DEMOCRATISERING

Volgens art. 34 wordt een bijzondere school in stand gehouden door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, die zich blijkens de statuten of reglementen het geven van onderwijs ten doel stelt zonder daarbij het maken van winst te beogen. Een Kerkeraad-sec komt er dus niet meer aan te pas. De statuten moeten er in voorzien dat in het bestuur van de rechtspersoon tenminste 1/3 van het totaal aantal leden kan worden gekozen door de ouders en tenminste 1 lid kan worden gekozen door het personeel.

Aan elke school is een schoolcommissie verbonden, in meerderheid bestaande uit ouders (art. 27). Geen schoolcommissie is nodig indien volgens de statuten het bevoegd gezag van de school in meerderheid bestaat uit ouders van op die school gaande leerlingen en tenminste 1 lid van het personeel van die school daarin (dus in dat bestuur) zitting heeft. Hier wordt niet gevraagd naar onze opvattingen over gezag en gezagsverhoudingen, op de Schrift gegrond, maar toegegeven aan de steeds meer veld winnende gedachten over "democratisering". Dat blijkt ook duidelijk in de verplichting van het bevoegd gezag, de schoolcommissie te horen over beslissingen die voor de school van bijzonder belang zijn (art. 27, lid 2).

De positie van de schoolcommissie is bepaald niet zonder inhoud: met haar moet het bevoegd gezag ook overleg plegen over schoolwerkplan, werkschema's en activiteitenplan (art. 14),

De democratisering strekt zich eveneens uit tot het personeel der school. Behalve een vertegenwoordiging in het bestuur (zoals reeds ter sprake gebracht in het vorenstaande) is de verplichting opgenomen het personeel te horen over de benoeming van directeur en adjunct-directeur (art. 20, lid 1) en de onverplichte toelating van stagiaires (art. 22, lid 3). In het laatste geval moet de schoolcommissie er trouwens evenzeer bij betrokken worden.

Hoewel ik ten aanzien van de democratisering bepaald niet diepgaand ben geweest moet ik nu naar een ander onderwerp overgaan: de relaties tot het voortgezet onderwijs.

• RELATIES VOORTGEZET ONDERWUS

We doen goed ons eerst eens te realiseren of er thans in strikte zin wel sprake is van relaties tot het voortgezet onderwijs. Natuurlijk gaat het niet om vluchtige contacten die zich te hooi en te gras voordoen, maar om meer gestructureerde contacten, die in wezen neerkomen op een min of meer uitgebreide samenwerking.

In het belang van onze leerlingen zullen er in elk geval contacten met het voortgezet onderwijs moeten zijn. Voor een reële, uitgebreide samenwerking is weer nodig bezinning op de identiteit, met name de eigen identiteit fen die van de school, waarmee we de contacten onderhouden. Zijn er voldoende waarborgen aanwezig dat zich niet vroeg of laat conflictstof openbaart? Indien er sprake zou zijn van overeenstemming wat de voorgestane identiteit aangaat, is er dan in bestuurlijk opzicht sprake van samenwerking, b.v. doordat het ene bevoegd gezag ook is vertegenwoordigd in het andere?

Als er van een nauwe samenwerking geen sprake zou kunnen zijn om des beginsels wil, dan lijkt tenminste een samenwerking op "technisch" vlak toch wel haast onontkoombaar. We zullen ons rekenschap moeten geven van de toelatingsmiddelen die de school voor voortgezet onderwijs bezigt en er zorg voor moeten dragen dat onze basisschool-leerlingen met de hun geboden leerstofinhoud in de school voor voortgezet onderwijs vooruit kunnen. Sommige uitspraken uit het voortgezet onderwijs over een ontstellend gebrek aan rekenvaardigheid en dito klachten over aankomende studenten zijn een teken aan de wand. En als u al niet overtuig zou zijn: het wetsontwerp dwingt u tot bezinning. Art. 12, lid 4 zegt immers: "4. Indien de school betrekkingen onderhoudt met een schoolbegeleidingsdienst, één of meer opleidingsinstituten voor onderwijzend personeel of scholen voor aansluitend vooi'tgezet onderwijs, wordt daarvan in het schoolwerkplan melding gemaakt. " Hier komen dus nog enkele relaties van het bestuur met anderen (b.v. de schoolbegeleidingsdienst) aan de orde.

Aan het slot van deze korte kanttekeningen wil ik graag nog wijzen op de noodzakelijke offerbereidheid. Neen, geen offerbereidheid wat de Schriftuurlijke principes betreft, doch wel die bereidheid waar juist de beleving en het praktiseren van onze identiteit dat vraagt. Ik denk hier dan b.v. aan onvermijdelijke reiskosten en de reisduur, al ben ik me ervan bewust dat zowel het een als het ander niet alleen aan de ouders, maar evenzeer aan de leerlingen eisen stelt, zeker ook met het oog op hun physieke en psychische spanningsboog.

• BEËINDIGING BEKOSTIGING/OPHEFFING VAN SCHOLEN

Vele schoolbesturen vragen zich met zorg af of hun scholen kunnen blijven voortbestaan als de nieuwe wet er eenmaal is.

De Memorie van toelichting op het Wetsontwerp zegt hierover onder meer: "Uiteraard kan van overheidswege een bijzondere school niet worden opgeheven. Voor haar is slechts beëindiging van de bekostiging het geëigende middel, dat echter praktisch tot opheffing zal leiden, omdat het recht op het gebruik van het gebouw vervalt en geen middelen uit de overheidskassen meer beschikbaar worden gesteld voor de instandhouding. Duidelijk is, dat bij beëindiging van de bekostiging het bevoegde gezag

de school moet opheffen. Het maakt verschil uit of de school onder de oude wet (Lager-onderwijsweg 1920) is gesticht dan wel op voet van de Wet op het basisonderwijs. De "oude" scholen moeten worden opgeheven als gedurende drie achtereenvolgende jaren het gemiddeld aantal leerlingen op 16/1, 16/4 en 16/10 minder dan 75 heeft bedragen in gemeenten met meer dan 50, 000 zielen en minder dan 50 in gemeenten beneden 50.000 inwoners. Ik ga er van uit, dat het aantal van 75 onderscheidenlijk van 50 is toegespitst op de basisschool nieuwe stijl, dus acht leerlingengroepen omvat. We mogen dus naar de huidige begrippen kleuters en de leerlingen van het gewoon lager onderwijs bij elkaar optellen, om te kijken hoe ver we van het grensgetal zijn,

• SAMENVATTING EN CONCLUSIES

Als we het geheel overzien moeten we erkennen dat het Wetsontwerp een knap stuk werk is, dat zeker in technisch opzicht talrijke verbeteringen brengt. De vrijheid van onderwijs wordt zowel in het ontwerp van wet als in de memorie van toelichting herhaaldelijk uitgesproken. Dat wil evenwel niet zeggen dat er niet vele en grote bezwaren zijn. De overduidelijke schaalvergroting en de behoefte tot verhoging van efficiency en kostenbesparing roepen met name voor de scholen van godsdienstige minderheden vele en ernstige bedenkingen op. Ook het feit dat zovele zaken bij algemene maatregel van bestuur moeten worden geregeld roept talloze bedenkingen op. Dit probleem heeft ook gespeeld bij de totstandkoming van de Wet op het voortgezet onderwijs. De Tweede Kamer gaf de toenmalige minister Cals wel vertrouwen, maar verkeerde in het onzekere over diens opvolgers. Wat dat betreft is er sedertdien weinig veranderd. Wat ik iedereen op het hart wil binden is dit: geef u rekenschap van de statuten, vooral op het punt van de identiteit, maar ook voor wat betreft vele praktische zaken: we mogen straks niet onvoorbereid staan. We zijn werkelijk niet ongewaarschuwd.

En voor de praktijk: onderzoek de mogelijkheden van samenwerking, in de eerste plaats als scholen van dezelfde grondslag zowel voor kleuterals voor gewoon lager onderwijs. Realiseer u dat de integratie niet in de eerste plaats ruimtelijk, maar onderwijskundig wordt bepaald. En er moet zeker gedurende vele jaren met dependances worden gewerkt. Wat let ons om - zoals in de Rotterdamse nota wordt gesteld - te kiezen voor een model waarin b.v, de onderbouw in het ene schoolgebouw en de bovenbouw in het andere schoolgebouw is gehuisvest? Zou u zich de constructie kunnen voorstellen waarbij scholen binnen een en dezelfde burgerlijke gemeente, maar gevestigd in de verschillende dorpen van die gemeente, op die wijze samenwerken, desnoods door eerst de eigen schoolvereniging op te heffen en dan samen te gaan met de schoolvereniging in het grootste dorp of althans het dorp met de grootste eigen school? De Overgangswet die nog niet is gepubliceerd zal op vele vragen een antwoord moeten geven, maar we moeten ons wel voorbereiden. Nehemia moest Jeruzalem herbouwen met troffel en zwaard, maar hij wist niet in eigen weg te zijn en had daarom vrijmoedigheid Gods aangezicht te zoeken en Zijn zegen af te smeken. Dan moet onze roeping ons ook duidelijk zijn en is het onze opdracht te werken, ziende op het gebod en blind voor de toekomst, gedachtig aan het Woord van de Zaligmaker: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. 10

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1978

De Reformatorische School | 40 Pagina's

Ontwerp van wet op het basisonderwijs en de uitstraling daarvan naar het voortgezet onderwijs

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1978

De Reformatorische School | 40 Pagina's