REGELING VERVROEGD UITTREDEN PRIMAIR ONDERWIJS
ARLEMENTAIR
Hoofdleidsters, kleuterleidsters, hoofdonderwijzers, onderwijzers en vakonderwijzers die op 1 augustus 1979 60 jaar of ouder zijn en die tenminste van 1 augustus 1977 zonder onderbreking van méér dan twee maanden in dienst zijn geweest van een school voor kleuter-, lager of buitengewoon onderwijs, zullen per 1 augustus 1979 vervroegd kunnen uittreden.
Minister dr. A. Pais bereikte hierover op 24 januari 1979 een akkoord met de centrales voor onderwijspersoneel in de vergadering van de Bijzondere Commissie voor georganiseerd overleg over de rechtspositie van onderwijspersoneel. De centrales stemden met de regeling in doch zij betreuren het dat de regeling niet voor het gehele onderwijs geldt en dat voor de pensioenopbouw de regering als consequentie heeft dat slechts de helft van het aantal jaren tussen uittreden en het bereiken van de 65-jarige leeftijd meetellen.
Het betreft een éénmalige maatregel die in het kader van zijn actieplan 1978 door minister Pais wordt genomen en die bij volledige deelname 2000 arbeidsplaatsen oplevert. Degenen die van deze regeling gebruik gaan maken, zullen, indien zij met ingang van 1 augustus 1979 op eigen verzoek ontslag nemen, recht hebben op een normale ontslaguitkering, zoals die in de rechtspositieregeling is voorzien. Het is.de bedoeling dat betrokkenen zich volledig uit het onderwijs terugtrekken. Zij hoeven dan ook niet meer te solliciteren naar vacatures.
Volgens de ontslaguitkeringsregeling is er sprake van drie verschillende categorieën: 1. De onderwijsgevenden die in vaste dienst zijn aangesteld hebben aanspraak op wachtgeld. De duur van het wachtgeld wordt berekend aan de hand van de diensttijd en leeftijd van betrokkene. Gedurende de eerste drie maanden krijgen zij hun laatstgenoten salaris, in de volgende negen maanden 90% van het salaris en voor de verdere duur van de wachtgelduitkering 80%. Voor het verkrijgen van wachtgeld voor de periode van vijfjaar (in het geval van maximale overbrugging van het 60e tot het 65e jaar) is een diensttijd van ruim zes jaar vereist.
2. Onderwijsgevenden die van de regeling willen profiteren, maar niet in vaste dienst zijn aangesteld, kunnen aanspraak maken op een zogenaamde korte en lange uitkering. De duur van een lange uitkering is gelijk aan éénzesde van de diensttijd met een maximum van twee jaar. Na afloop van de lange uitkering kan nog gedurende een halfjaar een uitkering worden verstrekt. De lange uitkering geeft gedurende de eerste twee maanden recht op 100% van het laatst verdiende salaris, de daarop volgende twee maanden 90% en de daarop volgende acht maanden 80%. Voor de periode daarna geldt 75%.
3. De duur van een zogenaamde korte uitkering is zes maanden en het bedrag waar men recht op heeft is 80% van het laatst genoten salaris.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1979
De Reformatorische School | 40 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1979
De Reformatorische School | 40 Pagina's