HET BELANG VAN OBSERVATIE, NU EN IN DE TOEKOMST
onderwijspraktijk
Dit artikel is meer bedoeld om het belang van observeren te illustreren dan om een observatie-instrument te ontwikkelen. Hoewel er kort op dat laatste zal worden ingegaan, moet daarvoor toch vooral verwezen worden naar de bijgevoegde literatuurlijst.
Observatie en Integratie
Hoe men ook over de komende integratie denkt, heel wat koppels van kleuter- en lagere scholen zijn reeds samen op
weg gegaan in de richting van de nieuwe basisschool. Meestal houdt men zich bezig met de volgende zaken:
- de aansluiting tussen de kleuterschool en vooral de eerste klas van de lagere school, of, met andere woorden: het overbruggen van de kloof tussen beide; - de ontwikkeling van een (deel)schoolwerkplan voor onderwijs aan 4-12jarigen.
Het zou wel eens kunnen zijn dat men dan een grondvoorwaarde om te komen tot een geïntegreerde school, n.l. bekwaamheid in het observeren, over het hoofd ziet. Het gaat hierbij om een school die voldoet aan dezes Uitgangspunten zoals die door de Innovatie Commissie Basisonderwijs zijn geformuleerd en opgenomen in de Wet op het Basisonderwijs. Alhoewel dit voor veel lezers waarschijnlijk overbodig is, wil ik deze Uitgangspunten toch nog even noemen.
1. Het plan van leerdoelen, de onderwijsinhouden, de didactische werkvormen en de interne schoolorganisatie dienen de continue ontwikkeling van de individuele leerling te honoreren en een "goed" sociaal gedrag te bevorderen.
2. Individualisering en differentiatie dienen te worden bewerkstelligd.
3. Rekening dient te worden gehouden met de eigen identiteit van de kleuter en die van de leerling.
4. De geestelijke, sociale, verbale en manuele creativiteit moet ontwikkeld worden.
5. De diagnosticerende en remediërende functie van het basisonderwijs moet verbeterd worden.
6. Gestreefd moet worden naar opheffing van educatieve achterstanden van leerlingen uit sociaal achtergestelde milieus.
Bij de uitwerking van al deze uitgangspunten - behalve bij het vierde: daar wordt een opsomming gegeven van een aantal ontwikkelingsaspecten - is vaardigheid in het observeren van fundamenteel belang.
Om met het vijfde te beginnen: het zal duidelijk zijn dat men geen goede diagnose kan stellen zonder eerst zorgvuldig te observeren. Het gaat hierbij om het bieden
van aangepaste hulp aan leerlingen die belemmeringen ondervinden in het leeren ontwikkelingsproces. Vaak wordt dit ook aangeduid met de term: vergroting van de zorgbreedte. Om kinderen met leer- en/of gedragsproblemen te kunnen helpen moet men weten wat er aan schort, wat de problemen zijn. Anders kan men onmogelijk komen tot een juiste aanpak. Dit laatste nu wordt bedoeld met de term remediering. Als het goed is, is dat de zorg van ons allen: hoe kan ik ook dit kind tot z'n recht laten komen. Aan het bieden van een aangepast hulpprogramma (remediering) gaat het zoeken naar de oorzaak van het probleem (het stellen van de diagnose) vooraf. En dat kan weer niet eerder dan na zorgvuldige observatie.
Zo zijn observatie en diagnosticering ook van instrumenteel belang voor de realisering van de Uitgangspunten 1, 2, 3 en 6. Immers: hoe kan men "de continue ontwikkeling van de individuele leerling honoreren" (Uitgangspunt 1) zonder eerst voldoende zicht te krijgen op die ontwikkeling? En hoe kan individualisering en differentiatie worden bewerkstelligd (Uitgangspunt 2) als de leerkracht niet voldoende weet van de mogelijkheden en beperkingen van elk kind? En evenzeer: hoe kan "rekening" "worden gehouden met de eigen identiteit van de kleuter en de leerling" (Uitgangspunt 3) als men niet eerst in het vizier krijgt wat de identiteit van elk kind is? En tenslotte: men kan toch alleen maar streven naar "opheffing van educatieve achterstanden van leerlingen uit sociaal achtergestelde milieus" (Uitgangspunt 6) nadat men heeft vastgesteld van welke aard deze achterstanden zijn?
Kortom: het moge duidelijk zijn dat de Uitgangspunten in de nieuwe basisschool slechts dan zijn te realiseren wanneer de onderwijsgevenden bereid en in staat zijn systematisch kinderen en situaties te observeren.
Observeren nü
Betekent bovenstaande dat kunnen observeren pas van belang wordt op het moment dat de integratie haar beslag krijgt? Ik acht dat een misvatting. Ook nu zijn er redenen te over om te observeren en te diagnosticeren. Die redenen vinden we in de vragen die we onszelf als onderwijsgevenden (behoren te) stellen, in de informatie die anderen (instanties e.d.) van ons vragen en in de verwachtingen die de ouders terecht van ons hebben.
/. Vragen die we ons als onderwijsgevenden zelf (behoren te) stellen.
Het zou onze eer te na moeten zijn om niet zo snel mogelijk de aan ons toevertrouwde kinderen zo goed mogelijk te leren kennen. Zowel in de kleuterschool als in het huidige klassikale onderwijs op de lagere school mag van ons verwacht worden dat wij het ontwikkelingsstadium waarin het kind zich bevindt en het niveau waarop het functioneert zo exact mogelijk weten te bepalen om ons didactisch handelen daarop af te stemmen. Zo zal de kleuterleidster die spelletjes en dat materiaal aanbieden waardoor het kind uitgedaagd wordt tot exploratie. Evenzo zal een goede onderwijzer zijn eisen afstemmen op de capaciteiten van het kind. Kennis van ontwikkelingspsychologie, didaktiek en pedagogiek is hiertoe noodzaak.
Kennis van de pedagogiek kan ons ook helpen bij onze opvoedende taak. Juist het bijzonder onderwijs heeft altijd haar bestaansrecht verdedigd vanuit de stelling dat de school naast een leerinstituut ook een plaats is waar opgevoed wordt. Ik gebruikte zoeven niet toevallig het woord 'toevertrouwd'. Wij dienen ervan doordrongen te zijn dat ons de kinderen door de ouders en ten diepste door de Heere God dagelijks worden toevertrouwd om ze op te voeden in de vreze des Heeren. Elke ouder weet uit ervaring en elke onderwijsgevende moet weten dat geen kind gelijk is aan de ander. Elk kind is uniek en heeft dientengevolge een eigen opvoeding nodig. Het spreekwoord 'gelijke monniken, gelijke kappen' gaat in de opvoeding niet op. Onze monniken zijn niet gelijk. Om daar achter te komen moeten we observeren. Alleen zo wordt het wellicht mogelijk elk kind die opvoeding (en dat onderwijs) te geven welke het nodig heeft
2. Informatie die anderen van ons vragen.
De meeste scholen hebben op de een of andere manier een relatie met een Schoolbegeleidingsdienst. Deze S.B.D. verzorgt o.a. mede de begeleiding van het individuele kind op aanvraag van de school. U bent het die in overleg zo'n kind aanmeldt. Dat doet u pas nadat u een probleem hebt gesignaleerd (observatie). Op dit moment weet u ook het meest van het kind en zijn moeilijkheden af. Het is dan ook heel gewoon dat u een vragenlijst krijgt voorgelegd of in een persoonlijk gesprek gevraagd wordt uw visie op het kind en diens probleem te geven.
Zo kan uw oordeel ook gevraagd worden door het Medisch Opvoedkundig Bureau, door de Kinderpolitie, een maatschappelijk werker, enz. Het spreekt voor zich dat dit oordeel zo betrouwbaar mogelijk moet zijn. Dat laatste geldt
zeker ook voor de informatie die u geeft bij de overgang van het kind naar een andere school.
3. Verwachtingen die de ouders (terecht) van ons hebben.
Ouders informeren bij huisbezoek en op ouder- en kijkavonden naar het wel en wee van hun kind. Als ze vragen hoe het gaat op school met hun oogappel dan zult u toch graag meer willen zeggen dan 'het gaat wel' of 'ik mag niet mopperen' en meer van dat soort nietszeggende frasen. Van belang is niet alleen dat u kunt aangeven welke prestaties het kind geleverd heeft, maar ook hoe het tot die prestaties kwam en de omstandigheden waaronder. Ouders en leerkrachten moeten elkaar over en weer werkelijk kunnen informeren omtrent het kind, zodat een oordeel eventueel bijgesteld kan worden.
Observeren is dan, naast andere bronnen, een middel om beter geïnformeerd te raken omtrent het kind.
Pedagogische en didaktische observatie
Afhankelijk van de bedoeling die we ermee hebben, kunnen we twee soorten van observeren onderscheiden: pedagogisch en didaktisch. Daartoe zijn ook verschillende observatielijsten en - instrumenten beschikbaar. Zo wordt voor pedagogische observaties vaak gebruik gemaakt van de E.S.E.D., een lijst die te verkrijgen is bij het Regionaal Pedagogisch Centrum Zeeland te M iddelburg. De E.S.E.D. is vooral bedoeld om informatie te krijgen op het sociaal-emotionele
vlak bij het kind. Bij pedagogische observatie gaat het om inzicht te krijgen in het gedrag van het kind. Dat kunnen ook de cognitieve aspecten zijn evenals de motorische gedragsaspecten. Hiertoe bestaan weer andere observatieinstrumenten. Zo is er zelfs een lijst ontwikkeld om orde en discipline te observeren.
Vedder, die in zijn boek 'Observatie van kinderen'een handleiding wil geven aan mensen met een opvoedkundige taak, komt tot de volgende indeling van observatiemogelijkheden.
1. Algemene facetten van observatie:
- het uiterlijk - de intelligentie - de motoriek - het wilsleven i: - het gevoelsleven - het driftleven - het karakter
2. Het kind in de groepssituaties: - het gedrag t.o.v. andere kinderen - het gedrag t.o.v. de leerkracht - de status in de groep (een goed instrument hierbij is bijv. het sociogram) - het gedrag bij groepsactiviteiten - afwijkende gedragsvormen (bijv. liegen, stelen).
3. Het kind in de spelsituatie: ' - de spelkwaliteit - - de spelkeuze - het spelniveau - de speelduur.
4. Het kind in de leersituatie: - toestand van de zintuigen - de instelling van het kind t.o.v. het werk - de wijze waarop het kind werkt - de leerprestaties.
Ook is het mogelijk zelf een instrumentje te ontwikkelen. Hiervan willen we dadelijk een voorbeeld geven. (Zie ook 'Observeren en Integreren'.) Bij didaktische observatie kan het gaan om inzicht te krijgen in:
- groeperingsvormen in de klassituatie; - het onderwijsgedrag van de leerkracht;
- materialen en klasinrichting;
- interaktie tussen kinderen onderling;
- interaktie tussen kinderen en onderwijsgevende;
- interaktie tussen kinderen en materialen.
Ook voor dit soort observaties zijn lijsten verkrijgbaar bij Schoolbegeleidingsdiensten of zijn instrumentjes zelf te ontwikkelen.
Hoe observeren?
Het wordt nu tijd om te bezien waarin observeren zich onderscheidt van zomaar
kijken. Hierbij gaan we uit van de volgende definitie: Observeren is vooral visuele en auditieve waarnemingen doen die systematisch, bewust, doelgericht, selektief en in zekere zin afstandelijk verlopen.
We zullen deze definitie kort bespreken.
Systematisch waarnemen.
Volgens een aantal vastgestelde spelregels. Observeren van gedrag van kinderen heeft bijv. weinig zin wanneer vooraf niet bepaald is op welk onderdeel van het gedrag vooral gelet moet worden. Regels moeten bijv. ook afgesproken worden m.b.t. hoe vaak en hoe lang iets moet worden geobserveerd, op welke wijze de observaties worden vastgelegd en geïnterpreteerd.
Observeren is een bewuste, doelgerichte en selektieve aktiviteit. Elke leerkracht 'ziet'en 'merkt'veel in de klas. Dat is op zichzelf heel waardevol maar we kunnen het geen observatie noemen. Veel dingen ontgaan ons ook. Observeren kenmerkt zich door het zich bewust zijn van de waarneming. Doelgericht en selektief waarnemen wil zeggen dat het waarnemingsveld opzettelijk ingeperkt wordt. Op bepaalde dingen gaan we dus speciaal letten, op andere niet of nau welij ks. Tevoren maken we een selektie van de dingen waarop gelet wordt.
Observeren is een afstandelijke aktiviteit. Wanneer we midden in een situatie zitten, bijv. een kringgesprek, dan is het moeilijk om tegelijk gesprekspartner en observator te zijn (hoewel niet geheel onmogelijk). Aan degene kant is het goed fysieke afstandelijkheid te bewaren (ongezien observeren), aan de andere kant ook emotionele. Probeer koel, zakelijk te observeren, zonder direct te interpreteren en te evalueren.
Het beste is het om de observatie en de interpretatie gescheiden te doen plaatsvinden.
Er zijn voorts twee observatiemethoden te onderscheiden, n.l. de 'open' en 'gesloten' observatie. Bovengenoemde definitie is van toepassing op de 'gesloten' observatiemethode. Bij 'open' observeren wordt in eigen bewoordingen opgeschreven wat men ziet gebeuren in de aktuele klassituatie. Bij het maken van een 'Werkstuk Observatie' door de tweedejaarsstudenten van onze P.A. ("De Driestar") wordt deze methode vooral toegepast. Vaak wordt in de praktijk eerst 'open' geobserveerd om naderhand, wanneer zich een bepaalde hypothese gevormd heeft, over te gaan op de meer 'gesloten' variant. De 'open' observatiemethode heeft n.l. als nadeel dat men erg veel details krijgt en veel nauwelijks bruikbare informatie. Bovendien zal iedere andere observator bij hetzelfde kind weer andere dingen zien.
De meer 'gesloten' variant heeft deze nadelen niet, omdat tevoren het waarnemingsveld is ingeperkt en spelregels zijn afgesproken. Afspraken worden hierbij ook gemaakt m.b.t. de te hanteren observatielijst en notatiemethode.
Zelf een observatie-instrument maken
Natuurlijk bestaat er niet voor elk gedragsaspect en voor elke pedagogische of didaktische situatie een goede observatielijst. Het meest hanteerbaar zijn vaak
die observatie-instrumenten die zelf gemaakt zijn. Nu is dat gemakkelijker dan het lijkt. In 'Observeren en Integreren' wordt men geholpen via vijf te nemen stappen en het uitwerken van de bijbehorende opdrachten zelf zo'n instrument te maken dat toepasbaar is in de eigen situatie. Elke stap wordt met praktijkvoorbeelden verduidelijkt. Een voorbeeld van zo'n zelf ontwikkeld instrument wordt gegeven in het 'Schoolwerkplan Bewegingsonderwijs voor 4 - 12-jarigen' dat te Ederveen tijdens het activeringsproces door de teams van kleuter- en lagere school gezamenlijk ontwikkeld is. (Diegenen die geïnteresseerd zijn verwijs ik naar de literatuurlijst aan het eind van dit artikel.)
Wanneer observeren?
Men mag dan al overtuigd zijn van het belang van regelmatige observatie, velen zullen in de praktijk weinig mogelijkheden zien tot observeren. Met name de eis 'afstandelijk' waar te nemen lijkt in de praktijk nauwelijks uitvoerbaar. Het onderwijs is een intensief gebeuren. Je krijgt nauwelijks tijd om rustig te observeren. De kinderen eisen haast constant de aandacht op. We zijn voortdurend betrokken in een interactie-proces. Terzijde zij opgemerkt dat dat laatste maar al te waar is. Misschien is het onderwijs teveel een activiteit van de leerkracht waardoor hij zichzelf de kans beneemt afstand te nemen en zijn pupillen te observeren. Het onderwijs zal, ook volgens de Wet op het Basisonderwijs, meer dan vaak tot nu toe een activiteit van de leerling moeten worden. Maar afgezien daarvan, misschien is er op het terrein van de observatie toch wel meer mogelijk dan u denkt.
Wat de didaktische observatie betreft is het misschien mogelijk via de regeling taakrealisatie schoolleiders eens wat te ondernemen. Dat biedt dan meteen de schoolleider de gelegenheid meer inhoud te geven aan z'n leidinggevende taak. Ik weet uit eigen ervaring maar al te goed hoe moeilijk het is hier gestalte aan te
geven. Het is - incidenteel - misschien ook mogelijk bij didaktische observatie studenten van de P.A. in te schakelen. In elk geval kan didaktische observatie wel eens van essentieel belang zijn voor de realisatie van de nieuwe basisschool. Wat de pedagogische observatie betreft is er zelfs zonder onderlinge afspraken en organisatorische regelingen het een en ander te ondernemen. Met name activiteiten als groepswerk en bewegingsonderwijs - en dan vooral het onderdeel Vrij spelen' - bieden daartoe mogelijkheden. Om deze, maar vooral ook om andere redenen - het belang van een goede motoriek voor de totale ontwikkeling en bevordering van integratie op het terrein van bewegingsonderwijs - wil ik ervoor pleiten meer tijd te besteden aan bewegingsonderwijs, in het bijzonder voor jongere kinderen. Het zou goed zijn als periodiek alle kinderen door de eigen leerkracht geobserveerd werden - in veel kleuterscholen gebeurt dat ook - en de resultaten van die observaties werden vastgelegd. Ook bij deze pedagogische observaties zijn wellicht incidenteel studenten in te schakelen.
Meer en systematisch observeren kan er toe leiden dat wij onze pedagogische en didaktische taak beter uitvoeren en meer voor 'onze' kinderen betekenen, nu en in de toekomst.
E. Blaauwendraat.
AANBEVOLEN LITERATUUR
1. Hermans, Tom e.a. Observeren en Integreren. Landelijke Pedagogische Centra (C.P.S., K.P.C, en A.P.S.).
2. Vedder, R. Observatie van kinderen. (Aanwijzingen voor de observatie van kinderen in de leef- en leersituatie.) Wolters-Noordhoff, Groningen.
3. Nijkamp, W.M. Perspektieven van het kleuteronderwijs. Deel 2. W.N., Groningen.
4. Beek, H.M. ter, e.a. Leren Observeren. (Een onderwijspakket voor de opleiding en nascholing van onderwijsgevenden.) A.P.S., Amsterdam. (Postbus 7888).
5. Boots, Edwarda, e.a. Pedagogische Observatie. Bouwsteen 6 uit het Projekt Praktische Pedagogiek. C.P.S., Hoevelaken (Postbus 30).
6. Hendriks, Zef en Verstegen, Rob. Gedragsproblemen in de klas.
7. Teams Julianaschool en Dippie Dinkelaar te Ederveen. Schoolwerkplan Bewegingsonderwijs 4 - 12-jarigen. Communicatienetwerk p./a. A.P.S. te Amsterdam. Bestelnummer 143.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1981
De Reformatorische School | 52 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1981
De Reformatorische School | 52 Pagina's