Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Professor Waterink over christelijke didaktiek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Professor Waterink over christelijke didaktiek

M. Biemond

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

De laatste tijd is er in D.R.S. nogal wat geschreven rond het begrip "christelijke didaktiek". De naam van Prof. Waterink valt dan nog al eens, hoewel niet ieder hem op de zelfde wijze laat spreken. Daarom is het goed om eens een artikel aan deze man te wijden, zonder direkt met eigen interpretaties te komen (al ontkom ik daar uiteraard ook niet aan, maar mijn streven is hem zo objektief mogelijk naar voren te brengen).

Zelf heb ik enige tijd geleden ook enkele misschien wat al te krasse uitspraken over christelijke pedagogiek en christelijke didaktiek gedaan, die ik bij dezen wat kan relativeren.

Overigens is het niet de bedoeling hier een uitgebreide weergave van leven en werk van Prof. Waterink te geven. Ik wil me beperken tot de visie van Waterink op het begrip christelijke didaktiek.

Doel van opvoeding en onderwijs

Om Prof. Waterink te begrijpen, is het goed eerst even aandacht te schenken aan het doel dat hij aan opvoeding en onderwijs geeft. Bijna iedereen zal de omschrijving van het doel van de opvoeding van Waterink wel kennen: "De vorming van de mens tot zelfstandige, God naar Zijn Woord dienende persoonlijkheid, geschikt en bereid al de gaven, die hij van God ontving, te besteden tot Gods eer en tot heil van het schepsel, in alle levensverbanden, waarin God hem plaatst" ')•

Daarmee wordt de aandacht op een aantal kernpunten gevestigd. In de eerste plaats op het begrip vorming, wat men moet zien als "het realiseren van de mogelijkheden die God in dit bepaalde

kind, Zijn schepsel, gelegd heeft" 2). Het gaat dus om de talenten die dit individuele kind gekregen heeft, waarop we ons in de opvoeding moeten richten, waarbij we echter niet het gegevene in het kind als absolute norm mogen stellen. Wat God in Zijn Woord zegt over het doel van het leven van de mens is de absolute norm: wij moeten God verheerlijken. En ieder mens heeft daartoe zijn

eigen talenten gekregen. Wanneer echter de talenten, de aanleg van een mens in botsing komen met Gods Woord, dan zal deze eis van de Heere boven alles moeten staan.

Een ander kernpunt is het begrip persoonlijkheid. Een goede persoonlijkheid houdt in dat de mens, het kind gekomen is tot een "op harmonische wijze tot stand gekomen organisatie en afgrenzing tegen de buitenwereld van de verschillende aanleg-structuren en de verschillende psychische inhouden, die er bij de mens aanwezig zijn" 3). Daarmee wordt bedoeld dat een mens zich niet al te eenzijdig mag ontplooien, maar dat bepaalde psychische inhouden in de mens (emoties, driften, wensen, strevingen, e.d.) evenwichtig naar voren komen en in toom gehouden, gereguleerd worden door de menselijke geest. Dat betekent wel dat die menselijke geest onderworpen moet zijn aan Gods Woord.

Als we daarna stilstaan bij het geschikt en bereid, dan wordt daar niet mee bedoeld dat iedereen alles moet kunnen en moet doen.

Nee, het gaat om "de geschiktheid en bereidheid om de eigen plaats die men in een zeker levensverband heeft, met blijdschap te vervullen"'*). De talenten die we hebben ontvangen dienen we bereidwillig, met volle overgave en in overeenstemming met ons geweten (dat gefundeerd is op Gods Woord) te ontplooien (= geschikt maken) en te gebruiken.

Tenslotte moet er nog op gewezen worden, dat we het doel van de opvoeding nooit los mogen zien van de instandhouding van al de levensverbanden, waarin God ons leven stelt (kerk, staat, maatschappij, cultuur, kunst, wetenschap). Wanneer we een omschrijving van het doel van het onderwijs zoeken, stuiten we tegelijk op het feit dat Waterink heel nadrukkelijk stelt dat ons onderwijsdoel in de lijn van ons opvoedingsdoel moet liggen. Onderwijs is overigens breder dan dat wat een kind op school leert en ervaart. Maar ook de school moet haar doel in dit opvoedingsdoel vinden, en geen totaal apart levensterrein gaan beogen. De hele opvoeding geschiedt immers opdat God in alle gaven, die Hij aan ieder geeft, verheerlijkt wordt. Daar moet ook de school zich op richten.

De school heeft wél de opdracht de intellectuele gaven van ieder kind zodanig te ontwikkelen dat het in staat is "op de plaats die God voor hem in het leven beschikt heeft, zijn Schepper te kennen en (ook daardoor) te dienen".'). Immers, de zin van het bestaan van de school is "het bijbrengen van zekere kennis aan de kinderen, kennis die zij bij de huiselijke opvoeding niet kunnen krijgen." *). Maar ze dient te waken voor intellectuele eenzijdigheid, zeker voor eenzijdigheid die het intellectuele niet meer in het licht van de verheerlijking van Gods naam ziet. Men mag nooit zeggen dat "de school slechts moet onderwijzen. Zij vormt, zij voedt op..." ').

Opvoeding en onderwijs grijpen heel nauw in elkaar, ze zijn niet te scheiden: "Wie onderwijst, voedt op, en wie opvoedt, kan dat alleen, als hij ook onderwijst" ^).

Dit is een beknopte uiteenzetting van doel van opvoedingen onderwijs van Prof. Waterink. Kan men hier nu christelijke pedagogiek en christelijke didaktiek boven zetten?

"Voorzetsel-pedagogiek"

Mijns inziens zeer terecht heeft Waterink zich diepgaand beziggehouden met de

vraag, of men zomaar het woord christelijk op allerlei cultuurverschijnselen (wat opvoeding, en zeker onderwijs, toch voor een groot deel zijn) mag plakken. Hij behandelt met veel respekt de pedagoog Hammelsbeck, die meent dat opvoeden een wereldlijke zaak (weltlich Ding) is en dat men pedagogiek nooit met een "voorzetsel" als christelijk, socialistisch, humanistisch, e.d. mag tooien. (Ik kan niet dieper op deze pedagoog-theoloog ingaan, maar men mag hem beslist niet als atheïst of nihilist aanmerken).

Het woord christelijk wordt heel vaak gebruikt in de betekenis van gekerstend (zoals het "christelijk" West-Europa). Men gebruikt het dan in een culturele zin. Hier heeft Waterink groot bezwaar tegen. "Wanneer van iemand gezegd wordt, hij is naar onze overtuiging een christen, dan bedoelen wij daarmee niet te zeggen: hij is gedoopt, en ook niet: hij leeft in de sfeer van de zogenaamde christelijke cultuur, maar dan bedoelen wij daarmee: hij is iemand, die door Gods genade (...) wedergeboorte en bekering is deelachtig geworden" ').

Dit geldt ook voor het bijvoeglijk naamwoord christelijk. Wanneer wij van christelijke opvoeding en christelijk onderwijs spreken, dan bedoelen we dat in de meest wezenlijke zin van het woord, namelijk "in de zin van Psalm 78 : 1-8: Wij zullen de loffelijkheden des Heeren vertellen aan de kinderen, opdat in de geslachten Gods daden niet vergeten zouden worden, en Zijn geboden zouden worden bewaard en de nakomehngen niet zouden worden een wederspannig geslacht, dat niet getrouw is jegens God" '").

Prof. Waterink gelooft dus heel duidelijk aan het bestaan van een christelijke pedagogiek en christelijke didaktiek, wat hierna zal worden uitgewerkt.

Christelijke pedagogiek

Vaak is er sprake van begripsverwarring in het gebruik van woorden als pedagogiek en didaktiek. Het ligt buiten de lijn van dit artikel om daar dieper op in te gaan, maar het is noodzakelijk om kort de begrippen in een kader te zetten. Pedagogiek kan men dan beschouwen als de wetenschap die zich met het totale terrein van opvoeden bezighoudt, terwijl didaktiek de wetenschap is die zich vooral op het onderwijzen, het hóe en het wat van leerstof overbrengen, richt. Het hoeft geen nader betoog dat pedagogiek en didaktiek nauw aan elkaar verwant zijn, en deze beide gebaseerd zijn op onze levensbeschouwing. In schema: levensbeschouwing ^ pedagogiek \ didaktiek

Wat zegt Waterink over de christelijke pedagogiek en christelijke didaktiek, zoals die in de school naar voren (behoren te) komen?

In de eerste plaats valt weer de nadruk op, die hij geeft aan de veelzijdige vorming: "Merkwaardig is, hoe altijd weer het Westerse denken strandde op de klip van het alles schematiserende en dodende intellectualisme, of op die van een alles subjectiverende en in emotionaliteiten vervluchtigende romantiek. De Calvinistische pedagogiek zal zich voor beide hebben te wachten" "). "De christelijke pedagogiek heeft nimmer te vergeten dat de eenheid van de mens, zoals hij waarneemt en denkt, gevoelt en waardeert, wil en streeft, nooit mag worden losgelaten" '2).

In deze veelzijdige ontplooiing moet men vooral acht geven op het feit dat wezenlijk in de vorming is dat men niet in een dode kennisoverdracht (op welk terrein ook) terecht komt, waarbij de beleving geen rol speelt. Hoofd en hand, maar vooral ook hart moeten in de school aangesproken worden. "Het kennen nu is enerzijds niet los te maken van het denken, maar anderzijds evenmin los te maken van de totaliteit van de belevingen van de persoonlijkheid" i^).

Daarnaast legt Waterink sterke nadruk op de persoon van de opvoeder: "De bedoeling van opvoeding en onderwijs kan niet zijn, dat zekere neutrale dode inhouden uit het volle vat opvoeder of onderwijzer worden overgegoten in het lege vat kind. Steeds moet het zo zijn, dat uit de levensvolheid van de opvoeder het kind levende levensleiding en levensvervulling ontvangt" ^*).

Hierbij komt duidelijk naar voren dat de christelijke pedagogiek door de opvoederIleerkracht gerealiseerd moet worden. Vanuit zijn christen-zijn zorgt deze voor een bepaalde sfeer van warmte, acceptatie in de klas, oefent deze zijn gezag uit, probeert deze bij de kinderen op zijn eigen wijze belangstelling te wekken, draagt deze een overtuiging uit die hij probeert op de leerlingen over te brengen. Bij alles wat de opvoeder doet zal de liefde, die haar basis vindt in de opdracht die God geeft (om onze kinderen op te voeden in de vreze des Heeren)

en dus in de liefde van de Heere Zelf, boven alles staan. Daar hoeft men geen pedagogische akte voor te behalen, hier moet men "intuïtief" te werk gaan. Dit wat betreft de christelijke pedagogiek.

Christelijke didaktiek

De didaktiek dient binnen het raam van deze pedagogiek als hulpmiddel. Ook deze didaktiek staat niet los van de levensbeschouwing. Hier wijst Prof. Waterink terecht zeer nadrukkelijk op. Wel moeten we echter oppassen met te veronderstellen, dat elke niet-christelijke pedagoog ook een onchristelijke didaktiek voorstaat.

In de opvoeding is er zéér vaak een relatie tussen beginsel en feit. Men moet altijd bij een pedagoog nagaan welk verband er ligt tussen zijn principiële standpunt en zijn didaktiek. Men moet daarbij echter voorzichtig zijn in konklusies. "Wij stellen dus de eis, dat bij de beoordeling van de didactiek der moderne pedagogen in alle gevallen eerst moet worden nagegaan of er verband bestaat tussen hun wijsgerige beschouwingen en hun didactiek. (...) Dikwijls zal blijken dat dit verband niet aantoonbaar is." '^)

We kunnen dus zeker gebruik maken van de verdiensten van niet-christelijke pedagogen volgens Waterink: "Het is een bewijs van Gods (algemene) genade dat er ook niet-gelovigen zijn, die althans iets van de waarheid zien". '*) We moeten in de christelijke didaktiek niet krampachtig denken aan heel eigen christelijke leerstofinhouden, werkvormen, leermiddelen, e.d. Niet dat in het onderwijsleerproces niets van een christelijke identiteit te merken zou zijn, verre van dat. Maar het zit niet alleen in de zaken zelf, doch in het gebruik ervan en de bedoelingen van de gebruiker. "Of wij dan willen zeggen, dat een rekenles op de christelijke school en een rekenles op een niet-christelijke school feitelijk steeds precies gelijk zijn? Natuurlijk niet. Maar wij moeten de verhoudingen goed zien. Wanneer een gelovig christen aan tafel zit en hij eet brood, dan is het proces van het eten, kauwen, slikken en alles wat er op volgt bij hem precies zo als bij een heiden, die hetzelfde brood eet. Het christelijke zit NIET in het andere proces. Dit specifieke ligt in de gesteldheid van zijn hart tegenover het proces. Hij neemt de gave Gods dankend, en biddend om een zegen over die gave. Die onderscheiding tussen de vervulling van een bepaalde functie en de gesteldheid van de mens bij het vervullen van die functie mag nimmer uit het oog worden verloren" ").

Hierin zien we dat Waterink lang niet zo strak over een eigen christelijke didaktiek dacht, dan wij vaak menen: Hij legt steeds weer de nadruk op degene die die didaktiek/pedagogiek in praktijk brengt, of dat gebeurt vanuit de verantwoordelijkheid en liefde die Gods opdracht met zich meebrengt. Sterker nog: of dat gebeurt vanuit een leven in de Heere.

Slot

Een uitgebreid eigen kommentaar wil ik hier niet aan toevoegen. Mijn achting voor Prof. Waterink is zeker niet gering en ik denk dat hij ook óns veel wezenlijke dingen te zeggen heeft. Hoezeer we ook moeten zoeken naar pedagogische en didaktische normen die in overeenstemming zijn met Gods

Woord en hoezeer we ook in ons opvoedkundig handelen in de vreze des Heeren moeten bezig zijn, we komen daar nooit met alleen onze christelijke pedagogiek/ didaktiek. Het moet uit ons hart komen! Aldus Prof. Waterink. Op zijn theologische uitgangspunten is wel wat te zeggen (met name zijn verbondsbeschouwing), maar dat is niet direkt mijn terrein.

Na alle citaten zou ik met een citaat willen eindigen, dat nogmaals de persoon van de opvoeder centraal stelt en niet de (al of niet) christelijke pedagogiek/ didaktiek: "Maar altijd weer moet het kind weten, dat de opvoeder diepe eerbied heeft voor het gebod Gods, eerbied, omdat God een heilig God is en omdat hij die God liefheeft met heel zijn hart" '*).

Gouda

NOTEN:

I) Dr. J. Waterink, Theorie der opvoeding. Kampen, z.j., blz. 121. 2)a.w. blz. 122. 3) a.w. blz. 123. 4) a.w. blz. 125. 5) a.w. blz. 301.

6) Dr. J. Waterink, Grondslagen der didactiek. Kampen, 1962, blz. 23. 7) a.w. blz. 29. 8) Dr. J. Waterink, Theorie der opvoeding, blz. 319. 9) Dr. J. Waterink, En toch: "De christelijke school". Kampen, 1961, blz. 53. 10) a.w. blz. 54.

II) Dr. J. Waterink, Grondslagen der didactiek, blz. 52/53. 12) a.w. blz. 54. 13) a.w. blz. 54. 14) a.w. blz. 54. 15) a.w. blz. 47. 16) a.w. blz. 48. 17) a.w. blz. 39. 18) Dr. J. Waterink, Theorie der opvoeding, blz. 106.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1982

De Reformatorische School | 72 Pagina's

Professor Waterink over christelijke didaktiek

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1982

De Reformatorische School | 72 Pagina's