Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Afscheiding van 1834 en het kerkelijk vraagstuk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Afscheiding van 1834 en het kerkelijk vraagstuk

Bezinning-Achtergrond

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

De beoordeling van de Afscheiding van 1834 is in belangrijke mate afhankelijk van onze historische kennis, ons kerkelijk standpunt en ons geestelijk onderscheidingsvermogen. Heeft in de Afscheiding "de moderne democratie zich voor het eerst geopenbaard"!) en waren de afgescheidenen de eerste voorlopers der vrijheid in de 19e eeuw, een vrijheid die ten diepste gefundeerd was in Gods Woord? Droeg de Afscheiding mogelijk "de ademtocht eener heilige samenzwering, de geest eener kerkelijke contrarevolutie, " 2) die bijna uitsluitend werd gedragen door de eenvoudigen en geringen naar de wereld? Of was de Afscheiding het werk van een "afgedwaald gedeelte eener voorbarig en op verkeerd terrein handgemeen geraakte voorhoede der Gereformeerde gezindheid"? 3)

Het zijn evenzoveel kwalificaties van Nederlands Hervormde

historici-theologen, waarin een overigens allerminst negatieve, maar toch uiteenlopende visie op het verschijnsel: de Afscheid ing wordt gegeven. Hiermee is echter niet de vraag beantwoord naar de oorzaken en motieven van de Afscheiding. Is deze Afscheiding in feite wel wenselijk of noodzakelijk geweest? Mogen wij eigenlijk wel spreken van het beginsel der Afscheiding zoals onze vaderen hebben gedaan? '*)

Het kerkelijk vraagstuk

Enig inzicht in de kerkelijke en geestelijke achtergrond is dan ook onontbeerlijk teneinde tot een rechtvaardige en historisch-verantwoorde afweging van het pro en contra der Afscheiding te komen. De Afscheiding van 1834 hangt immersten nauwste samen met het kerkelijk vraagstuk in zijn totaliteit. "Het kerkelijk vraagstuk in Nederland is zeker ouder dan 1834." s) De herdenking van de Afscheiding geeft ons dan ook geen aanleiding om een luide feesttoon aan te heffen. De aloude vaderlandse kerk der reformatie is in stukken uiteengevallen. De kerk in Nederland ligt verscheurd en verdeeld.

Niettemin moeten wij hier wel nadrukkelijk stellen dat het de vaders der Scheiding per definitie niet om afscheiding is te doen geweest. Een zeer waarheidsgetrouw en vredelievend predikant als Gezelle Meerburg te Almkerk verklaarde enige tijd na zijn - onrechtmatige - afzetting: "Er is ons wel eens tegengeworpen dat wij het uiterste hadden moeten beproeven en op het voorbeeld van Luther hadden moeten wachten tot men ons uitwierp. Dit was ook mijn oordeel en daarom heb ik alle middelen beproefd, alle wegen ingeslagen, om, indien mogelijk, te kunnen blijven waar ik was. Ik deed dit dikwijls onder lijden en met een terneergedrukt gemoed: doch vruchteloos; men wierp mij uit en waarom? Alleen daarom, dat ik naar het bevel Gods alle dingen met orde en stichting wilde laten geschieden; de lezer hoore en oordeelé."^)

Geen planmatig streven

De lezer hore en oordele! Hoe noodzakelijk is dan ook het historisch onderzoek

teneinde zich een duidelijke voorstelling te kunnen vormen van de in het geding zijnde zaken. Hebben De Cock, Ledeboer en anderen de Afscheiding welbewust begeerd en nagestreefd?

"Tegen Scheiding was ik ingenomen, soms in hoogemate, "aldusLedeboerzesjaarna de Afscheiding. "Mijne oogen wierden gehouden tot den tijd. Ik vervolgde met Saulus de gemeente des Heeren, verzwagerde mij met Achab gelijk een Jozaphat."? ) Het gebrek aan solidariteit met de vervolgde afgescheidenen werd hem dus tot schuld. En niemand onzer zal ds. Ledeboer, gezien zijn leven en kerkstrijd, durven beschuldigen van gebrek aan liefde voor de vaderlandse kerk. Als iemand geleden heeft onder de verworden kerkelijke toestand, tot in banden en gevangenissen toe, dan is hij het wel geweest!

We moeten er dan ook niet ongevoelig of blind voor zijn dat aan de gebeurtenis der Afscheiding een geleidelijk proces van ontwenning, van vervreemding van de (Hervormde) Kerk Is voorafgegaan.^) Het geestelijk klimaat in deze kerk werd immers in toenemende mate bepaald door het "verlichte" christendom van de redelijk denkende mens, die in zijn godsdienstige verrichtingen het pad der deugd dacht te betreden. Dit christendom werd vrij algemeen van kansel en katheder verkondigd. Vandaar, 53an ook dat de erfzonde tot natuurlijke onvolkomenheid, de wedergeboorte tot zede/ijke verbetering en de heiligmaking tot deugdbetrachting werd verheven. De mens was zo slecht nog niet. Laat staan dat tot voldoening aan Gods heilig recht een volkomen verzoening in Christus diende te worden aangebracht. Nog afgezien van de noodzaak dat deze weldaad in een weg van krachtdadige en onwederstandelijke toepassing door de Heilige Geest aan de uitverkoren en geroepen zondaar moest worden verheerlijkt.

De leer van vrije genade

De leer van Gods souvereine genade werd slechts spaarzamelijk vernomen. Het was toen, zoals ds. De Cock later dikwijls zei, een tijd waarin de wijzen en dwazen beide sliepen. De Cocks biograaf en zoon Helenius de Cock schrijft hierover: "Vooral verwekte de leer der vrijmachtige verkiezing Gods de vijandschap van velen. Er was in die streken niet één leeraar, die haar predikte. Vader daarentegen zag in die leer niet alleen een bron van troost voor de geloovigen, maar tevens de eerste oorzaak van het

zalig worden van zondaren. Neem de verkiezing weg (zoo sprak hij) en gij ontkent de doodstaat van den mensch van natuur en stelt In hem een vrijen wil ten goede. Daarom lag deze leer ten grondslag in al zijne predikatiën en kende hij geene waarachtige Evangelie-prediking zonder de verkiezende liefde Gods."^)

Zou in het karakter van de separerende, gereformeerdeprediking vands. DeCockniet de oorzaak hebben gelegen van de vijandschap die hij alom - en niet in het minst bij de kerkelijke bewindvoerders - ontmoette? Maar was het ook juist niet dót karakter van de prediking, dat van heinde en ver, tot uit Friesland en Drenthe toe, heilbegerigen aantrok die er een halve dagreis voor over hadden om deze leer te beluisteren? Een en ander tot onverholen afkeuring bij de in hun eer en goede naam aangetaste predikantenstand!

Er is nauwelijks iemand geweest die - al ging hij uiteindelijk met de Afscheiding niet mee - deze zaken eerlijker en onpartijdiger heeft verwoord dan Groen van Prinsterer. Sprekend over de gereleveerde zaken en over het al of niet mogelijkzijn van herstel der Ned. Herv. Kerk laat hij vervolgens die plaatsen, waar men nog "de keus tusschen getrouwe en ontrouwe Leeraars had", buiten beschouwing. Want deze redenering berustte volgens hem grotendeels op de onderstelling van een keus, die voor sommigen niet meer bestond.

Er waren immers vele gemeenten waarin "sedert lang niets dan een zoogenaamd

Evangelie, van de hoofdsom der Bijbelleer ontdaan, " was gehoord. In deze gemeenten was het vervreemdingsproces, ja zelfs het ontbindingsproces zover voortgeschreden dat men elkaar stichtte op de gezelschappen en bij het "overjarig koren" voldoening zocht voor de zielsbehoeften. Want wat baatte, aldus Groen, bij zulk een toestand, het uitzicht op de mogelijkheid van verbetering, wellicht na jaren? En dan verklaart hij in ondubbelzinnige bewoordingen: "De behoefte naar waarheid voor de ziel is eene behoefte die, eenmaal opgewekt, terstond en dagelijks moet worden vervuld. Den hongerigen baat weinig het uitzigt op het brood dat hem welligtover eenige weken zal worden uitgereikt." lo) Inderdaad, bij een dergelijk geruststellend vooruitzicht zou de hongerige (= heilbegerige) inmiddels reeds van broodgebrek zijn gestorven. En wat doet men als van de kansel stenen voor brood

worden uitgereikt?

Groen kan dan ook tot geen andere slotsom komen dan dat de Synode de scheiding heeft bevorderd, ja dat deze te werk is gegaan alsof het die scheiding - in tegenstelling tot de geschorste en afgezette predikanten - had begeerd.

Reglementaire iterlcregering

Wij moeten niet vergeten dat de Hervormde Kerk sinds 1816 onder een met haar wezen

Strijdig besturen-apparaat was gebracht. Stond tot die tijd de Kerk - in weerwil van haar inwendig verval - nog op de grondslag van de gereformeerde confessie en bleef de presbyteriaanse kerkorde nog gehandhaafd, in 1816 werd bij het Algemeen Reglement de wissel omgelegd. De Dordtse Kerkorde werd door een bundel reglementaire bepalingen vervangen, waarbij de handhaving van het leergezag op losse schroeven kwam te staan. De geest der Verlichting had nu een reglementair recht in de kerk gekregen en zich stevig in de leidinggevende kerkelijke besturen genesteld. Het gering getal belijders der ware gereformeerde religie kon slechts bestaan bij de gratie van een aan haar wezen vijandig machtsblok dat door regering en synode werd vertegenwoordigd.

Wie dan ook de gevolgde kerkelijke procedure jegens De Cock naspeurt - een smartelijke lijdensweg - kan tot geen andere conclusie komen dan dat deze leraar geen breuk heeft willen forceren en allerminst op het ogenblik van zijn eerste schorsing tot scheurmaking is overgegaan. Men krijgt eerder de indruk dat de schuldbelijdenis, welke van hem gevergd werd, is aangegrepen om zich van hem te ontdoen.

"Mijne hoop, " zo schreef een synodelid, "voor de herstelling(!) en rust in de Kerk, zoo verre die op menschen is gevestigd, is nu gebouwd op de stijfhoofdigheid van DE COCK, die, geloof ik, niet zal buigen." i') Maar, zo vraagt men zich af, is dat dan de bedoeling van de kerkelijke (resp. reglementaire) tuchtoefening om, inplaats van een broeder te behouden, deze kwijt te raken?

Onwettige kerkelijke procedure

Wat was dan de reden dat De Cock, gebrandmerkt als één die "het zaad van oproer en verdeeldheid had uitgestrooid", werd buitengesloten uit de door hem geliefde kerk der vaderen? De tegen hem ingezette kerkelijke procedure begon met het dopen van kinderen van in gewetensnood verkerende ouders uit andere gemeenten, hetgeen op vele plaatsen geschiedde en door geen reglementaire bepaling werd verboden. Deze procedure werd voortgezet vanwege een aanklacht tegen ontrouwe leraars als Brouwer en Reddingius^^), die de gereformeerde belijdenis hadden aangetast en waarbij de beschuldiger werd veroordeeld wegens het gebruik van bijbelse termen als

wolven en huurlingen en de beschuldigden, die de grondwaarheden der gereformeerde Kerk loochenden, vrijuit gingen. En het kerkelijk drama eindigde met de kwestie van de zogenaamde Evangelische Gezangen, welke in strijd met art. 69 D.K.O. in 1807 de kerk waren opgedrongen en welke door De Cock waren gewogen en te licht bevonden.

Uiteindelijk is dit laatste punt de reden tot zijn afzetting geworden. Van de zijde der kerkelijke leidslieden gezien begrijpelijk. De geest van de gezangen correspondeerde meer met hun gemoedelijke godsdienstige gezindheid dan met die der psalmen. De gezangenkwestie is dan ook meermalen aangegrepen - zie de handelwijze jegens Gezelle Meerburg - om zich van lastige dissidenten te ontdoen.

Geen postuum eerherstel .,

Dr. W. Volger heeft met de stukken aangetoond "dat in deambtsvervulling van Hendrik de Cock geen overtreding van enige reglementaire bepaling is te ontdekken en dat derhalve alle vonnissen over hem geveld, onjuist zijn geweest." i3) Op grond van deze uitspraak heeft een aantal leden en predikanten van de Ned. Herv. Kerk zich in 1947 tot hun synode gewend met het verzoek H.de Cock postuum te rehabiliteren, teneinde "wellicht den weg te kunnen banen tot het kerkelijk gesprek met allen, die op voorgang van De Cock den band met onze kerk hebben verbroken. Zij zou bovendien de vervulling kunnen bevorderen van den wensch van De Cock, in zijn Acte van Afscheiding of Wederkeering geuit: de terugkeer van de Nederlandsche Hervormde Kerk tot den waarachtigen dienst des Meeren."!")

Helaas, hoewel de synode van oordeel was dat in de kerkelijke procedure tegen De Cock ernstige kerkrechtelijke fouten zijn begaan en de toenmalige reglementen uitzonderlijk partijdig zijn gehanteerd, ja dat zelfs "geen gehoor werd gegeven aan zijn beroep op de Heilige Schrift en de Belijdenis der Kerk", toch werd uitgesproken dat een postuum rechtsherstel "tekort zou doen aan het wezen eener Christus-belijdende kerk." Een wonderlijke tegenstrijdigheid! Wie het vatten kan, die vatte het.

Reformatorisch streven schipbreuk

"Het is H.de Cock, predikant te Ulrum geweest, die de moed der consequentie heeft gehad, " meent dr. Volger. "De besturen hebben De Cock niet ongemoeid kunnen laten, wilden zij de organisatie van 1816 niet laten ondergaan. Het reformatorisch streven van De Cock heeft in de Herv. Kerk schipbreuk geleden; het bestuur was sterker dan de leer." 15)

Min of meer eenzelfde weg als De Cock gingen de andere vaderen der Scheiding. Om dezelfde uiterst aanvechtbare redenen als waarom deze aan de gereformeerde leer trouwe predikanten werden uitgeworpen werd Kohlbrugge uit de Hervormde Kerk geweerd. Deze had reeds tijdens de schorsing van De Cock de ware achtergrond der zaken gepeild. "Men heeft u geschorst om u onschadelijk te maken (...). Een ander lot als mij treft, zal u niet treffen. De gevallen zijn dezelfde." ^6)

Eenzelfde lot als deze mannen trof ook ds. Ledeboer, die wel op zeer demonstratieve wijze zijn afkeer van reglementen en gezangen kenbaar maakte door deze van de kansel te werpen, niet in een opwelling, maar "met welbedachten rade, ten zeerste mij daartoe gedrongen voelende door Gods Woord en Geest."'')

De gereformeerde gezindheid

Niettemin vormden de afgescheidenen naar het oordeel van Groen van Prinsterer geen nieuwe sects, zij bleven leden der gereformeerde gezindheid, "is het niet bekend en overbekend dat zij Gereformeerden zijn. Gereformeerden bij uitstek en dat hierin juist

de grond der afgescheidenen ligt? Afvalligen welligt van het Kerkgenootschap, maar voorzeker getrouw/e leden van de Gezindheid, van de kerk."

Wie had zich afgescheiden? "Het Genootschap heeft zich, dunkt mij, de facto afgescheiden van de Gereformeerde Kerk; zij daarentegen, die men de afgescheidenen noemt hebben... zich buiten het Genootschap begeven om te kunnen blijven in de Kerk." 18)

"Wat is het beginsel der Scheiding? " vraagt Ledeboer. "Geeneafscheiding van de oude Gereformeerde Kerk in Leer, Dienst en Tucht, maar van het later in 1816 samengestelde genootschap." 19) Daarom wilde hij ook geen vrijheidsaanvraag bij de regering alsof men een nieuwe secte zou vormen met prijsgave van de naam; gereformeerd. Landwehr tekent hierbij aan: "Daarom achten wij het een voorrecht dat én door de gereformeerden onder het kruis én door ds. Ledeboer het besef van de continuïteit der kerken levendig is gehouden." 2°) De vergevensgezinde Benthuizer prediker zei van de Herv. Kerk:

"Het is het onze - wij hebben het om onzer zonden wille verbeurd - God zal het ons wedergeven op Zijnen tijd en de vijanden verdrijven."21) Inderdaad, de vijanden hadden zich het erfdeel der vaderen wederrechtelijk toegeëigend. Het kerkbegrip van De Cock CS. was in wezen nationaal en omvatte tevens vorstenhuis en vaderland.

"Vereeniging van al Gods volk"

Noch door het Reveil, noch door de Afscheiding is het kerkelijk vraagstuk: de verdeeldheid der gereformeerde belijders, opgelost. "In de eerste jaren der scheiding zijn de gemeenten menigmaal uitgenodigd een dank-, vast- en bededag te houden, " schrijft de afgescheiden (hoog)leraar Van Velzen ter gelegenheid van de 50-jarige herdenking van de Afscheiding. "Steeds werd bij die uitnodiging aangedrongen op het gebed om vereeniging van al Gods volk in ons vaderland. Het tegenwoordige geslacht weet van zulke dagen niet meer; maar verneemt menigmaal dat de geloovigen elkander over de scheiding hevige en kwetsende verwijten toevoegen. Dit moest zoo niet zijn!" 22)

Laat dat bij de herdenking van de Afscheiding van 1834 onder ons ook zo niet zijn. Laten wij ons maar houden aan hetgeen de eenvoudige Klaas Kuipenga zijn aan de gereformeerde leer nog zo onkundige leermeester De Cock voorhield: "Indien ik ook nog maar één zucht tot mijn zaligheid moest toedoen, dan was het voor eeuwig verloren!" In deze 'beginselverklaring' ligt mogelijk de sleutel tot het verstaan van het kerkelijk vraagstuk. Wanneer deze geheiligde wetenschap meer beslag zou leggen op de geesten, zowel bij de afgescheidenen als bij niet-afgescheidenen, zou het kerkelijk

vraagstuk al een stuk dichter bij de oplossing zijn gekomen.

W. van der Zwaag.

BRONVERMELDING:

1. F.C. Gerretson, Staatkundige gevolgen van de Afscheiding van 1834 in Verzamelde Werken VI, pag. 64. (Baarn 1976). 2. K.H. Miskotte, Korte nabetrachting over de Afscheiding van 1834, pag. 36. (A'dam 1934). 3. G. Groen van Prinsterer, De Maatregelen tegen de Afgescheidenen aan het staatsregt getoetst, Uitg. mr. G.J. Grashuis, pag. 40 (Baarn 1903). 4. Zie hiervoor o.a. G. Keizer, Het beginsel van de Afscheiding in: De Afscheiding van 1834, pag. 557-570. (Kampen 1934). 5. Th.L. Haitjema, De Afscheiding van 1834 en ons kerkelijk vraagstuk, in Onder Eigen Vaandel, 9e jaarg. no. 2, pag. 155 (Wageningen 1934). 6. J.C. Rullmann, Een schat in aarden vaten, deel V Hef leven van G.F. Gezelle Meerburg, pag. 123 (Baarn 1919). 7. L.G.C. Ledeboer, 's Heeren wegen gehouden met eenen allesverbeurd hebbende zondaar, Verzamelde Geschriften I, pag.'94. (Utrecht 1977). 8. L.H. Mulder, Revolte der fijnen - de Afscheiding als sociaal conflict en sociale beweging (Meppel 1973) is hierbij een gedocumenteerde gids. 9. H. de Cock, Hendrik deJCock, beschouwd in leven en werkzaamheid etc, deel I, pag. 57-58 (Kampen 1860). '. 10. G. Groen van Prinsterer, a.w. pag. 35. 11. Zie H.AIgra, Het wonder der 19e eeuw, 2e druk, pag. 114 (Franeker 1966). 12. Verdediging van de ware Geref. leer etc. of: De Schaapskooi van Christus aangevallen door twee wolven en verdedigd door Ds. H. de Cock. (Groningen 1833). 13. W. Volger, De leer der Nederlandsche Hervormde Kerk (Franeker 1946). Let op dit jaartal i.v.m. het betreffende verzoek. 14. L. Praamsma, Het dwaze Gods, pag. 63-65 (Wageningen 1950). 15. W. Volger, a.w. pag. 234-235. 16. J. van Lonkhuyzen, H.F. Kohlbrugge en zijn prediking in de lijst van zijn tijd, BijlageB, pag. 11 (Wageningen 1905). 17. L.G.C. Ledeboer, Verz. Geschr III, Bijlage 60, pag. 418. (Utrecht 1980). 18. G. Groen van Prinsterer, a.w. pag. 52, 53. 19. L.G.C. Ledeboer, Een spiegel dezes tijds ter beproeving der kinderen Gods enz., Verz. Geschr. I, pag. 27. 20. J.H. Landwehr, L.G.C. Ledeboer in zijn leven en arbeid geschetst, Verz. Geschr III, pag. 104. 21. L.G.C. Ledeboer, 's Heeren wegen etc, pag. 101, 102. 22. S. van Velzen, Gedenkschrift der Christelijke Gereformeerde Kerk bij het Vijftigjarig jubilé, pag. 132. (Kampen 1884).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 1984

De Reformatorische School | 68 Pagina's

De Afscheiding van 1834 en het kerkelijk vraagstuk

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 1984

De Reformatorische School | 68 Pagina's