Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nieuwe rechtspositieregeling voor het niet-onderwijzend personeel in het basisonderwijs

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nieuwe rechtspositieregeling voor het niet-onderwijzend personeel in het basisonderwijs

Bestuursinformatie

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel van toepassing m.i.v. 1 januari 1986

Met ingang van 1 januari 1986 zal voor het niet-onderwijzend personeel (n.o.p.) in het basisonderwijs alsmede voor het schoonmaakpersoneel in het (voortgezet) speciaal onderwijs het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (Rpbo) van toepassing zijn. Deze rechts­

positieregeling geldt voor het personeel, dat op of na 1 januari 1986 in dienst is bij een tievoegd gezag, niet behoort tot het onderwijzend personeel en uitsluitend is aangesteld voor werkzaamheden ten behoeve van basisscholen. Bovendien zal het Rpbo met ingang van 1 januari 1986 van toepassing zijn voor het schoonmaakpersoneel dat op of na 1 januari 1986 in dienst is bij een bevoegd gezag en dat uitsluitend is aangesloten voor werkzaamheden ten behoeve van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Schoonmaakpersoneel dat uitsluitend is aangesteld voor werkzaamheden ten behoeve van zowel basisscholen als scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs, zal eveneens onder deze regeling vallen. De achtergrond van deze maatregel is

het uitgangspunt van de bewindslieden van Onderwijs en Wetenschappen, dat voor het niet-onderwijzend personeel in het gehele onderwijs eenzelfde rechtspositie moet gelden. Een circulaire waarin de gevolgen van

het met Ingang van 1 januari 1986 van toepassing zijn van het Rechtspositie­ besluit onderwijspersoneel voor het niet-onderwijzend personeel in het basisonderwijs worden uiteen gezet, is op het departement in voorbereiding en zal de scholen binnenkort bereiken.

De wettelijke regeling

Artikel 16 lid 1 van de Wet op het basisonderwijs schrijft voor, dat bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, wordt bepaald in welke gevallen niet-onderwijzend personeel aan de school kan zijn verbonden. Op grond van dit artikel diende de minister derhalve een formatieregeling voor het niet-onderwijzend personeel in het basisonderwijs in het leven te roepen. In zijn circulaire d.d. 21 juni 1985, nr. C850131 BO/KL 714-007, deelde staatssecretaris Van Leijenhorst mee, dat het niet mogelijk was vóór 1 augustus 1985 een formatieregeling voor het nietonderwijzend personeel in het Staatsblad te hebben staan. Enige tijd later heeft de bewindsman, na overleg met de betrokken personeels- en schoolbesturenorganisaties, besloten af te zien van het vaststellen van een formatieregeling voor het niet-onderwijzend personeel in het basisonderwijs. In verband hiermee wordt een wijziging van artikel 16 lid 1 W.B.O. voorbereid.

Dit brengt met zich mee dat een bevoegd gezag vrij is met betrekking tot het al of niet aanstellen van niet-onderwijzend personeel en eveneens vrij is in het bepalen van de omvang van de functie van het aangestelde niet-onderwijzend personeel.

Ook is het bevoegd gezag In het nieuwe bekostigingsstelsel vrij in de keuze voor het zelf aanstellen van niet-onderwijzend personeel of uitbesteding aan derden. Dit laatste betekent echter niet dat een bevoegd gezag zonder meer kan overgaan tot uitbesteding, terwijl het in dienst zijnde niet-onderwijzend per-

soneel wordt ontslagen. Hierop wordt in het vervolg nog teruggekomen.

Gevolgen onderbrengen niet-onderwijzend personeel In het Rpbo

Het gegeven dat het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel met ingang van 1 januari 1986 ook van kracht wordt voor het niet-onderwijzend personeel in het basisonderwijs alsmede voor het schoonmaakpersoneel in het (voortgezet) speciaal onderwijs brengt nogal wat veranderingen voor de rechtspositie van het betrokken personeel met zich mee.

Zo zullen voor met name de volgende onderwerpen de algemene regelingen van kracht worden, zoals die in het Rechtpositiebesluit onderwijspersoneel voor het niet-onderwijzend personeel zijn getroffen:

- geneeskundige keuring voor benoeming, akte van benoeming en verklaring omtrent gedrag;

- vakantieverlof en buitengewoon verlof;

- verlof wegens militaire dienst;

- verlof en aanspraken wegens ziekte;

- rechten van nabestaanden bij overlijden;

- afvloeiingsregeling;

- uitkeringen bij ontslag;

- verplaatsingskosten;

- jubileumgratificatie;

- vakantie-uitkering;

- studiefaciliteiten;

- toeslag onregelmatige dienst en overwerkvergoeding;

- VUT61+en VUT59-f-;

- arbeidsduurverkorting.

Het bovenstaande brengt onder meer met zich mee, dat een akte van benoeming voor het niet-onderwijzend personeel in het basisonderwijs en het schoonmaakpersoneel in het (voortgezet) speciaal onderwijs dient te worden opgesteld en dat een afvloeiingsregeling dient te worden vastgesteld.

Door het V.G.S.-bureau zullen hiervoor te zijner tijd modellen worden ontwikkeld die aan de scholen voor basisonderwijs en voor (voortgezet) speciaal onderwijs zullen worden toegezonden.

Bezoldiging nieuw personeel

Voor niet-onderwijzend personeel dat op of na 1 januari 1986 wordt benoemd, dient het salaris te worden uitgedrukt in een BBRA-schaal bedrag. Deze schaal moet overeenkomen met het niveau van de funktie. De funktieomschrijving moet door het bevoegd gezag in overleg met de betrokkene worden opgesteld. Deze funktieomschrijving moet passen in het algemene kader dat op grond van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel voor het niet-onderwijzend personeel geldt.

Bezoldiging zittend personeel

De salarissen van het zittend niet-onderwijzend personeel in het basisonderwijs en het schoonmaakpersoneel in het (voortgezet) speciaal onderwijs, dienen eveneens te worden ingepast in een BBRA-schaal bedrag. Het uitgangspunt hierbij dien! te zijn dat zittende personeelsleden er in salaris niet op achteruit mogen gaan en dat bestaande overeenkomsten en reeds gemaakte salarisafspraken zoveel mogelijk in stand zullen blijven.

Door het departement zal nog nader worden bezien hoe en op welke termijn de inpassing van de salarissen van het zittend personeel in een BBRA-schaal bedrag kan plaatsvinden. Het departement zal hiertoe eerst een onderzoek instellen naar de salaire positie van het zittend personeel.

Tenzij de hierboven aangekondigde circulaire van het ministerie hieromtrent iets anders vermeldt, behoeft het salaris van het zittend niet-onderwijzend personeel in het basisonderwijs en het schoonmaakpersoneel in het (voortgezet) speciaal onderwijs derhalve niet met ingang van 1 januari 1986 te worden ingepast in een BBRA-schaal bedrag.

Ontslagbescherming

Zoals hiervoor reeds is vermeld, is het bevoegd gezag ook in het nieuwe bekostigingsstelsel vrij in de keuze voor het zelf aanstellen van niet-onderwijzend personeel of uitbesteding aan derden.

De commissie-Londo is bij de berekening van de vergoeding in het kader van het programma van eisen voor schoonmaakonderhoud uitgegaan van de kosten van uitbesteding.

Het uitgangspunt van het departement met betrekking tot de rechtspositie van het niet-onderwijzend personeel in het basisonderwijs en het schoonmaakpersoneel in het (voortgezet) speciaal onderwijs is echter wel altijd geweest dat de voor dit personeel te treffen (rechtspositie)regelingen op zichzelf geen aanleiding mogen zijn tot gedwongen ontslag.

Teneinde te voorkomen dat schoolbesturen in het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs in verband met het uitgangspunt van de commissie Londo, dat de vergoedingen gebaseerd zijn op de kosten van uitbesteding, zullen overgaan tot het ontslaan van bij hen in dienst zijnd nietonderwijzend personeel c.q. schoonmaakpersoneel, heeft minister Deelman afspraken gemaakt met de schoolbesturen-organisaties die deel uitmaken van de Commissie Besturenorganisaties. Hoewel de V.G.S. door de minister niet als deelnemende koepelorganisatie in de Commissie Besturenorganisaties is aangewezen, en dus formeel geen partij is bij de afspraken die m^t de minister zijn gemaakt, wordt er dezerzijds op aangedrongen dat ook de bij de V.G.S. aangesloten schoolbesturen zich aan de hieronder weergegeven afspraken houden.

Het is namelijk geenszins uitgesloten dat schoolbesturen die bij hen in dienst zijnd niet-onderwijzend personeel c.q. schoonmaak-personeel ontslaan, zonder daarbij rekening te houden met deze afspraken, een procedure voor een Commissie van Beroep zullen verliezen. De afspraken die tussen de minister en de Commissie Besturenorganisaties zijn gemaakt om gedwongen ontslagen van niet-onderwijzend personeel zoveel mogelijk te voorkomen, zijn opgenomen in de Uitlegkrant van 16 oktober 1985, nr. 27' pagina 3. Deze afspraken gelden met name als het bevoegd gezag op enig moment voor eigen niet-onderwijzend personeel heeft gekozen en op grond van financiële of organisatorische redenen voor uitbesteding zou willen kiezen, terwijl er geen sprake is van ingrijpende verandering ten opzichte van de situatie ten tijde van de keuze voor eigen personeel.

Wanneer wel sprake is van een aanzienlijke wijziging in omstandigheden zullen gedwongen ontslagen niet steeds kunnen worden vermeden. Dit zal bijvoorbeeld het geval kunnen zijn in de volgende situaties:

1. van het betrokken personeel neemt een overwegend deel ontslag en handhaving van de resterende personeelsleden kan niet in combinatie worden gebracht met uitbesteding;

2. er is sprake van een wijziging in de werksituatie; bijvoorbeeld vermindering van de schoon te houden ruimte bij afstoting van een gebouw in geval van gebouwelijke integratie;

3. de beschikbare financiële middelen verminderen (bijvoorbeeld omdat door daling van het aantal leerlingen leegstandkorting wordt toegepast, of als gevolg van overheidsmaatregelen).

Afspraken

Op grond van de met de minister gemaakte afspraak zullen de in de Commissie Besturenorganisaties vertegenwoordigde schoolbesturenorganisaties er bij hun leden op aandringen om gedwongen ontslagen voor de hierbo-

ven genoemde categorieën personeel, in situaties waarbij geen sprake is van ingrijpende verandering ten opzichte van de situatie ten tijde van de keuze voor eigen personeel, zoveel mogelijk te vermijden, dan wel de negatieve gevolgen daarvan voor het personeel te vermijden. De schoolbesturen zullen hieraan gevolg kunnen geven door: a. eerst dan tot uitbesteding over te gaan wanneer als gevolg daarvan geen personeel behoeft te worden ontslagen (natuurlijk verloop);

b. eerst dan tot uitbesteding over te gaan als het betrokken personeel gedurende een ruime termijn de gelegenheid heeft gekregen een andere betrekking te vinden;

c. herplaatsing van het betrokken personeel bij andere scholen van het bevoegd gezag;

d. herplaatsing via overleg met andere besturen bij scholen van een ander bestuur;

e. het verlenen van bemiddeling bij het vinden van een betrekking buiten het onderwijs, bijvoorbeeld bij een schoonmaakbedrijf.

Als het bevoegd gezag zou kiezen voor uitbesteding dient in overleg tussen het bevoegd gezag en betrokkene(n) te worden gezocht naar de meest wenselijke weg waarlangs die uitbesteding kan worden bereikt.

De minister heeft er in dit verband uitdrukkelijk op gewezen dat de keuze tussen het benoemen van eigen nietonderwijzend personeel en uitbesteding aan het bevoegd gezag zelf is en dat door hem op geen enkele wijze is gesuggereerd dat uitbesteding aan derden te verkiezen zou zijn boven het in dienst houden van eigen personeel.

Bekostiging

Onder het bekostigingsstelsel voor het basisonderwijs worden de kosten voor het niet-onderwijzend personeel evenals voorheen bestreden uit de vergoeding voor de materiële instandhouding.

Vervanging wegens zieicte van nietonderwijzend personeel

Tot op heden is het departement niet bereid gebleken een regeling te treffen voor de vergoeding van vervanging wegens ziekte van niet-onderwijzend personeel dat bij een bevoegd gezag in dienst is. Zoals bekend lag in het kleuter- en lager onderwijs het risico voor de vervanging wegens ziekte van het niet-onderwijzend personeel bij het bevoegd gezag. Voor schoolbesturen in het bijzonder onderwijs bestond de mogelijkheid dit risico onder te brengen bij het Risicofonds.

Onder de nieuwe regeling zal bij uitbesteding het risico van vervanging wegens ziekte liggen bij het schoonmaakbedrijf. Voor niet-onderwijzend personeel dat in dienst is bij een bevoegd gezag heeft het ministerie voorgesteld de huidige regeling vla een vrijwillige risicoverzekering bij het Risicofonds voort te zetten.

Uitlcering bij ontslag

Voor uitkeringen bij ontslag voor nietonderwijzend personeel in het basisonderwijs en schoonmaakpersoneel in het (voortgezet) speciaal onderwijs geldt de regeling van Hoofdstuk I-H van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel. Dit onderdeel van het Rpbo zal met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 1985 gelden voor de bovengenoemde categorieën personeel.

Bij onvrijwillig ontslag komt het nletonderwijzend personeel in het basisonderwijs, alsmede het schoonmaakpersoneel in het (voortgezet) speciaal onderwijs met terugwerkende kracht tot 1 augustus 1985 derhalve in principe in aanmerking voor een ontslaguitkering ten laste van het Rijk.

Ter bekostiging daarvan is de minister voornemens bij scholen met eigen nietonderwijzend personeel een korting toe te passen op de rijksvergoeding ter grootte van 4% van de loonsom van het betrokken personeel.

Ter vergelijking zien hier tenslotte de huidige regelingen ter zake van uitkeringen bij ontslag van niet-onderwijzend personeel in het basisonderwijs nog eens aangegeven, voorzover het bijzonder onderwijs betreft.

1. Voor niet-onderwijzend personeel in het bijzonder onderwijs dat wel ambtenaar is in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet geldt het Ko­ ninklijk Besluit op grond van artikel B13 van de A.B.P.-wet. Deze regeling komt ten laste van het departement van Onderwijs en Wetenschappen. Uitgekeerd wordt 80% van de laatstgenoten bezoldiging gedurende 6 maanden. Ter bekostiging hiervan wordt een korting toegepast op de rijksvergoeding ter grootte van 0, 47% van de loonsom van het betrokken personeel.

2. Het niet-onderwijzend personeel in het bijzonder onderwijs dat geen ambtenaar is in de zin van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet is ondergebracht bij de bedrijfsvereniging. Bij onvrijwillig ontslag wordt een ontslaguitkering toegekend ten bedrage van 80% van de laatst genoten bezoldiging gedurende 6 maanden. De premie hiervoor bedraagt ± 4% van de loonsom van het betrokken personeelslid.

Mr. P. Hugense.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1985

De Reformatorische School | 52 Pagina's

Nieuwe rechtspositieregeling voor het niet-onderwijzend personeel in het basisonderwijs

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1985

De Reformatorische School | 52 Pagina's