Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Basisvorming in het onderwijs

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Basisvorming in het onderwijs

Voortgezet onderwijs

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen in 1946 de onderwijsadviseur Bolkestein het begrip "brugl< las" introduceerde heeft niemand voorzien dat 40 jaar later de discussie over de vorm en de inhoud hiervan nog steeds niet in de buurt van een afronding Is gel< omen. Integendeel, de "politiek" heeft zich zodanig vastgelegd op een aantal mogelijkheden, dat het bijna onmogelijk lijkt om, vanuit een breed maatschappelijk draagvlak, een "brugklas" te vormen die, zowel inhoudelijk als qua structuur, in onderwijsbeleid kan worden vertaald.

De scheiding tussen dat wat nu L.B.O. en A.V.O./V.W.O. wordt genoemd, werd aangebracht in het onderwijsplan-Rutten van 1951. Deze scheiding werd in de Mammoetwet van 1968 bekrachtigd, doordat er een verschillend vakkenaanbod in de brugklas van de beide onderwijsvormen werd vastgesteld.

Nadat in 1972 de Nota Onderwijsbeleid van minister Van Veen is verschenen, heeft bijna elke, zichzelf respecterende, minister van onderwijs gemeend zijn visie met betrekking tot het onderwijs aan 12- tot 15-jarigen, in een nota vast te moeten leggen. Na de Contourennota's van minister Van Kemenade (P.v.d.A.) in 1975 resp. 1977, verscheen in 1979 het Ontwikkelingsplan van minister Pais (V.V.D.) en in 1982 een voorlopige afronding met de nota "Verder na de Basisschool" van, vooral, minister Deetman (C.D.A.). Anders gezegd: Na de gedachte van de 4-jarige middenschool zijn we, via de tweejarige brugperiode, aangeland bij de driejarige school voor voortgezet basisonderwijs. De impasse is compleet.

In december 1983 heeft de regering aan de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (W.R.R.) om advies gevraagd inzake de basisvorming. De centrale vraag werd als volgt geformuleerd: wat dient de inhoud, duur en structuur tezijn van de basisvorming, die in principe aan ieder lid van de samenleving zal worden geboden? Op 22 januari 1986 heeft de W.R.R. zijn 27ste, 274 pagina's tellende, rapport uitgebracht, bevattende het antwoord op de gestelde vraag. De raad vat het antwoord zelf als volgt samen. Het rapport bepleit een algehele verhoging van het onderwijspeil door invoering van algemene basisvorming in de eerste drie jaar van het voortgezet onderwijs, alsmede een herwaardering van het beroepsonderwijs. Voorgesteld wordt een kerncurriculum van 14 vakken dat 80% van de onderwijstijd beslaat en op twee niveaus wordt aangeboden. Inhoud en eindtermen zouden centraal dienen te worden vastgesteld en bewaakt, terwijl anderzijds aan de scholen een grote vrijheid wordt gelaten om het onderwijsaanbod te structureren.

Doel van dit artikel is een overzicht te bieden van de achtergronden en de inhoud van het advies. Aangezien alle grote politieke partijen zich in meer of mindere mate positief hebben uitgelaten over dit advies zou het wel eens kunnen zijn, dat in de komende formatieperiode dit advies een belangrijke rol zou kunnen gaan spelen.

Wat is basisvorming?

De Raad omschrijft in zijn rapport het begrip basisvorming als volgt. Het geven van gemeenschappelijke en algemene vorming op intellectueel, cultureel en sociaal

gebied, die als grondslag dient voor een verdere ontwikkeling van de persoonlijkheid, voor het zinvol functioneren als lid van de samenleving en voor een verantwoorde keuze van een verdere scholing en van een beroep. De belangrijkste kenmerken zijn:

- het gaat om basisvaardigheden, dat wil zeggen om te verwerven bekwaamheden (kennis, kundigheden, inzichten) die onontbeerlijk zijn voor het functioneren als lid van de samenleving en die een onmisbare grondslag en groeikern vormen vooreen verdere ontwikkeling;

- het gaat om onderwijs voor iedereen, dat wil zeggen dat er in beginsel geen specifieke groepen zijn waarvoor de inhoud van basisvorming afwijkt van die van andere;

- het gaat om gemeensctiappelijk onderwijs, dat wil zeggen dat de vorming in beginsel gericht is op het gemeenschappelijk verwerven van een voor ieder gebruikelijke geldende Inhoud van een leerprogramma. Vormen van differentiatie tussen leerlingen die vooruitlopen op het vervolgonderwijs worden daarbij in beginsel vermeden.

Basisvaardigheden

Al vele jaren wordt er gesproken over de veranderende maatschappij en de gevolgen hiervan voor het onderwijs. Algemeen wordt wel onderkend dat onze samenleving aan vele invloeden, van zowel binnenuit als van buitenaf, onderhevig is en dat als gevolg daarvan onze samenleving verandert. Vervolgens lopen de meningen uiteen over de consequenties die dit voor het onderwijs dient te hebben. De meningen variëren van het mondig maken van mensen tot het "back to basics" (= leer ze "taal" en "rekenen" en de rest volgt vanzelf).

De W.R.R. komt in zijn rapport, na (en dat moet gezegd worden) breed en uitgebreid onderzoek naar demografische, sociaal-culturele, technologische en economische ontwikkelingen tot de conclusie "dat het noodzakelijk is om de kwaliteit van de basisvorming te verhogen". Hij onderbouwt dit door, middels zojuist genoemd onderzoek, te stellen:

- dat de kennis en vaardigheden die men nu tracht over te brengen, waar het de kern betreft, niet of slechts zeer langzaam verouderen;

- dat men niet leert "leren" door van veel gebieden vrijwel niets te leren;

- dat kennis en ervaring met enige diepgang op zorgvuldig gekozen gebieden, een brede uitstraling kunnen hebben. Het zojuist genoemde "leren leren" is de kern van het handelen dat moet leiden tot de zo gewenste niveauverhoging. Het vereist didactische vernieuwingen om basisvorming niet te laten vervallen tot alleen instructies. Daarom zal er, zowel in de her- en bijscholing als in de opleiding van docenten veel aandacht besteed moeten worden aan de ontwikkeling van het leervermogen en de stimulering van leerprestaties van de leerling.

Uit de eerder genoemde onderzoeken komen een aantal zaken naar voren die we hier slechts kort aanstippen.

- In het spreken over de plaats van het gezin stelt de W.R.R. dat in de maatschappij van de toekomst "het niet te verwachten is dat het gezin zijn belangrijke plaats zal verliezen", al zal het gezinsverband wel minder stabiel zijn dan voorheen. Dit heeft tot gevolg dat de school in de basisvorming geen opvoedingstaken van het gezin behoeft over te^emen.

- Emancipatie blijft een zaak die aandacht behoeft. Vastgesteld wordt dat individuele waarden belangrijker zijn geworden en dat als gevolg daarvan basisvorming er zorg voor zal moeten dragen dat voor vrouwen een gelijkwaardige deelname aan het arbeidsproces mogelijk wordt gemaakt. De basisvorming dient oneigenlijke

elementen - zeg maar rol - en verwachtingspatronen - buiten te sluiten. Dit alles betekent dat jongens en meisjes dezelfde basisvorming moeten krijgen.

Voor leerlingen uit culturele minderheden moet de Nederlandse basisvorming niet vervangen worden door lessen in eigen taal en cultuur. De beste manier om een (de) achterstand te elimineren is deze kinderen tenminste gelijke kansen te bieden. Dit alles zonder voorbijzien aan een sterker multicultureel karakter van onze samenleving.

De technische ontwikkelingen die zich voordoen, vereisen, m.b.t. de basisvorming, niet zozeer volstrekt nieuwe vaardigheden of kennis, maar doen veeleer een groter beroep op bestaande kennis en vaardigheden.

De beroepsvoorbereiding zal uit het oogpunt van motivatie en om onderwijskundige redenen binnen de basisvorming moeten plaatsvinden. Onderwijs en bedrijfsleven dienen een gezamenlijke verant­

woordelijkheid te dragen voor de beschikbaarheid en de kwaliteit van praktijkleersituaties.

De buitenschoolse vorming is veel meer aanvullend dan concurrerend voor wat de overdracht van kennis en vaardigheden in de basisvorming betreft. Schoolradio speelt zo goed als geen rol van betekenis, terwijl voor schooltelevisie vermoedelijk slechts een bescheiden rol Is weggelegd. Slechts de zogeheten eindexamenprojecten voorzien In een behoefte.

Basisvorming voor iedereen

De keuze van de criteria van wat wel en wat niet tot basisvorming behoort, is mede afhankelijk gesteld van de huidige situatie inzake de basisvorming. Zoals reeds eerder is aangegeven is er al een verschil in de brugklastabel van het huidige a.v.o./v.w.o. enerzijds en die van het l.b.o. anderzijds. Deze huidige situatie optellend, waarbij rekening wordt gehouden met het aanbod van vakken gedurende de eerste drie jaren van het voortgezet onderwijs, komt de W.R.R. tot een totaal van 23 vakken. Hierbij dient te worden opgemerkt dat alle "beroepsgerichte vakken uit het l.b.o." tezamen als één vak worden geteld. Dat dit aantal zonder meer te veel is, zal niemand bevreemden. Er dient dus een herschikking plaats te vinden. Maar welke vakken moeten dan het veld ruimen en/of waar moet het tijdsbeslag verminderd worden? Plussend en minnend, steeds weer terugkerend naar de uitgangsstelling van wat basisvorming zich ten doel stelt, komt de W.R.R. uiteindelijk tot een voorstel om gedurende de basisvorming 14 vakken aan te bieden aan alle leerlingen. Er wordt geen voorstel gedaan m.b.t. de spreiding over de jaren van basisvorming. Evenmin wordt gesuggereerd dat ervoor het eerste jaar een voorgeschreven tabel moet komen. Zonder dit als wezenlijk voor het

advies te beschouwen doet de W.R.R. wel een voorstel over het tijdsbeslag dat elk vak zou mogen leggen op de 3600 uren die in 3 jaar basisvorming in totaal beschikbaarzijn. Onderstaand schema biedt hiervoor een overzicht.

1) Uitgegaan is van 30 lesuren (van 50 minuten) per week en 40 lesweken per jaar. 2) Hieruit is de factor 40 (lesweken per jaar) verwijderd en is een vergelijking nnet de vigerende lessentabellen per school(-type) direct afleesbaar.

3) In de "vrije ruimte" dient de derde vreemde taal te worden aangeboden. Om enig inzicht te krijgen in de argumentatie die de W.R.R. hanteert, bezien weeën drietal vakken die wei of niet tot de 14 zijn gaan behoren.

Economie/Huishoudeconomie

In de huidige situatie krijgen lang niet alle leerlingen met economie te maken. De redenen die worden aangegeven om economie op te nemen in de basisvorming zijn: - iedereen krijgt te maken met economische rollen, moet zijn weg vinden als consument, als producent en zal als democratisch staatsburger inzicht dienen te hebben in de economische achtergronden van veel beslissingen. - economie-onderwijs draagt bij aan het verwerven van kennis en vaardigheden die gericht zijn op verbetering van de levensstandaard.

- economie geeft een belangrijke ondersteuning voor vele andere vakgebieden. - de kennis die binnen het economie-onderwijs wordt aangeboden is niet eenvoudig en zeker niet systematisch, buiten de school te verwerven.

Huishoudeconomie wordt hierbij genoemd om duidelijk een relatie aan te brengen met verzorging uit het huidige l.b.o. De W.R.R. zag zich voor de volgende keuze geplaatst: geen verzorging maar dan moet o.a. economie uitgebouwd worden met elementen uit het vak verzorging óf geen economie, maar dan moet verzorging al de basisbegrippen uit economie tot zich gaan trekken.

De W.R.R. stelt een tussenweg voor, die mede wordt ingegeven door het feit dat het vak verzorging niet of nog niet in voldoende mate tot ontwikkeling is gekomen, terwijl vooral de m.a.v.o.-economie al meer aansluit bij de beoogde inhoud. De voorgestelde tussenweg komt overeen met een in het Amerikaanse onderwijs gebruikelijke weg, nl. door naast elkaar een meer praktijkgerichte variant aan te bieden: "Home economics" naast economie. De wenselijkheid is er en de mogelijkheid zal dan moeten blijven of de

Informatiekunde

De groei naar een "informatie-samenleving" Ineeft grote gevolgen voor de aard van tiuidige en toekomstige beroepsarbeid: "In de toekomst zullen twee van elke drie betaalde werknemers bezig zijn met productie, verwerving, verwerking en distributie van informatie". M.a.v. vrijwel iedereen krijgt ermee te maken en daarom dient de school een rol te spelen in de "computer-alfabetisering" van leerlingen. Naarmate het computergebeuren binnen en buiten de school zal toenemen, zal de behoefte aan informatiekunde als apart vak afnemen. De W.R.R. stelt daarom voor om informatiekunde voorlopig als apart vak met een beperkt aantal uren op te nemen. De inhoud van dit vak zal zich dienen te richten op het verkennen van allerlei toepassingsprogrammatuur. Zeer nadrukkelijk stelt de W.R.R. vast dat het "leren programmeren" niet gerekend moet worden tot de basisvaardigheden voor iedereen. Redenen hiervoor zijn dat

- er steeds betere, goedkopere en veelzijdiger standaard-programmatuur op de markt komt.

- er geen aanwijzingen zijn dat het aanleren van een programmeertaal beslissende voordelen biedt bij verdere studie.

- de tijd die nodig is om te leren programmeren zo groot is dat andere, noodzakelijke, onderdelen van de basisvorming daardoor in het gedrang zouden komen.

Levensbeschouwelijke vorming

In tegenstelling tot de Wet op het basisonderwijs, waarin het nieuwe kennisgebied "geestelijke stromingen" is geïntroduceerd, komt de W.R.R. niet tot een advies om dit of een soortgelijk vak verplicht op te nemen in de basisvorming. Een tweetal overwegingen tezamen met de noodzaak-die in Nederland niet ter discussie staat-om de scholen zelf de vrijheid te laten naar eigen inzicht vorm te geven aan de eigen identiteit hebben tot dit niet opnemen geleid.

In de eerste plaats is er geen duidelijkheid wat de inhoud zou moeten zijn die aan "geestelijke stromingen" gegeven zou moeten worden en in de tweede plaats zijn er bij vakken uit de basisvorming mogelijkheden om aan "geestelijke stromingen" aandacht

te besteden. Ten slotte merkt de W.R.R. op dat voor levensbeschouwelijke vorming er in Nederland geen centrale eindtermen denkbaar zijn en dat dit ook een reden is dit vak niet op te nemen. Wel dient de school de ruimte te worden geboden, om naar eigen inzicht, inhoud aan dit "vak" te kunnen geven.

Basisvorming is gemeenschappelijk onderwijs

Over de inhoud van de basisvorming heeft de W.R.R. duidelijk aangegeven dat dit één van de twee pijlers is waarop het advies steunt. Het andere steunpunt is de formele afsluiting, de eindtermen. Het standpunt dat examens de basisvorming behoren af te sluiten kan niet verlaten worden zonder wezenlijk het advies te ontkrachten. De W.R.R. stelt in zijn argumentatie hiervoor dat

- zonder formele afsluiting (centrale examens) kunnen grote, onoverzichtelijke en niet-observeerbare verschillen ontstaan die de andere hoofdgedachte, basisvorming voor iedereen, van haar waarde berooft.

- zonder zon afsluiting komen leerlingen met gunstige achtergrondgegevens in een bevoorrechte positie. Vooral voor leerlingen uit lagere milieus zuilen centrale examens een positief effect hebben op hun onderwijskansen, want vooroordelen op grond van milieu spelen daarin geen rol van betekenis. Deze argumentatie geldt evenzeer voor meisjes voor wat de keuze van vervolgonderwijs betreft.

- zonder centrale afsluiting komt het accent te liggen op de begeleidingsadviezen. Zulke adviezen zijn alleen controleerbaar voor de direct betrokkenen en bevestigen zo opnieuw het eerstgenoemde argument.

Voor de W.R.R. staat zo vast dat basisvorming alleen dan tot haar recht kan komen als vooralle leerlingen op alle scholen een kerncurriculum (=14vakken) wordt ingevoerd. Dit kerncurriculum vereist een vastgestelde inhoud en een formele afsluiting. Scholen mogen, naar de mening van de W.R.R., noch in inhoud, noch in afsluiting, vrijgelaten worden.

Om tot een optimale invulling van basisvorming te komen, stelt de W.R.R. het streefniveau vast op het C-niveau van het huidige I.b.o./m.a.v.o.-onderwijs. De verwachting is dat het grootste deel van de leerlingen bij een basisvorming van 3 a 4 jaar in staat zal zijn dat niveau te bereiken. Dat veel leerlingen ook op een hoger niveau tot goede prestaties kunnen komen, brengt de W.R.R. tot het advies om alle scholen te verplichten ook een onderwijsaanbod te verzorgen dat op een hoger niveau ligt. M.a.w. elke school biedt basisvorming aan op twee niveaus, waarvan het laagste op het huidige i.b.o./m.a.v.o.-C ligt. In dit kader merkt de Raad op dat de kosten die dit met zich meebrengt het logische gevolg zijn van de wens dit onderwijspeil te verhogen. Tegelijkertijd met het uitspreken van de wens om te komen tot basisvorming van iedereen dient de rekening hiervoor geaccepteerd te worden. Het rapport maakt overigens geen analyse van de kosten die invoering met zich meebrengt, zodat dit niet op een of andere wijze genormeerd kan worden.

Nog even terug naar het tweede niveau. De reden van het verplichten tot invoering van twee niveaus op alle scholen wordt als volgt beargumenteerd:

- alle leerlingen behoeven een stimulans om te leren. Alleen het lage niveau aanbieden zou rekenen zijn op een neiging van leerlingen om meer te doen dan van hen wordt gevraagd.

- evenals bij de formele afsluiting geldt hier dat leerlingen uit lagere milieus meer gebaat zijn bij de afwezigheid van een tweede niveau in de school, hetzelfde geldt ook voor meisjes.

- het aanbieden van twee niveaus in elke school brengt de verwachting met zich mee dat, aangezien de keuze per vak uit het kerncurriculum wordt bepaald, er geen tweedeling in de school gaat ontstaan, maar veelmeer een grote diversiteit in combinaties.

De ontwikkeling vraagt voortgaande bezinning. Gevolg is wel dat de rechten op vervolgonderwijs duidelijk moeten worden geregeld. - het verschil in niveaus maakt het voor de school eenvoudiger om tot algemene basisvorming te komen. De stap wordt, omdat zij herkenningspunten biedt, als niet te groot ervaren.

Basisvorming en beroepsvoorbereiding

Ten slotte gaan W.R.R. in haar advies in op de combinatie van algemene basisvorming en beroepsvoorbereiding. Naast het gegeven dat veel leerlingen op een hoger niveau tot goede prestaties kunnen komen, is er het feit dat er een grote groep leerlingen is die veel meer op handelen, zeg maar "doe-vakken", is gericht. In haar advies bepleit de Raad dan ook de mogelijkheid om in het derde jaar aan te vangen met beroepsvoorbereiding. De basisvorming kan dan worden opgerekt tot een periode van vier jaar, zodat de laatste twee jaar de genoemde combinatie vorm en inhoud kan krijgen. Centrale afsluiting vindt dan voor deze categorie leerlingen voor zowel de basisvorming als de beroepsvoorbereidende vakken tegelijk plaats navier (ten hoogste vijf) jaar. De Raad wijst er nadrukkelijk op dat de beroepsgerichte vakken qua diepgang verder moeten gaan dan beroepenoriëntatie. Het voorbereidend karakter van deze vakken dient de grond te zijn waarop de leerstof wordt afgestemd, wel moet voorop blijven staan dat deze vakken geen opleiding behoeven te bieden voor een directe beroepsuitoefening. De eigenlijke beroepskwalificatie moet dus verkregen worden in een vervolg-beroepsopleiding,

A.J. Vogel.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1986

De Reformatorische School | 68 Pagina's

Basisvorming in het onderwijs

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1986

De Reformatorische School | 68 Pagina's