Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Sara Neviusschool, een school voor MDGO

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Sara Neviusschool, een school voor MDGO

Nieuws uit de scholen

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Perl augustus 1984 werd in ons land een nieuw soort middelbaar beroepsonderwijs ingevoerd: het middelbaar dienstverleningsen gezondheidszorg onderwijs, afgekort het mdgo. Onze school heet dan ook Sara Neviusschool voor mdgo.

Het mdgo vervangt twee tot nu toe bestaande vormen van onderwijs, namelijk het mhno (het middelbaar huishoud- en nijverheidsonderwijs) en het mspo (het middelbaar sociaal en pedagogisch onderwijs).

Omdat deze vorm van onderwijs misschien toch niet zo bekend is als hij wel verdient enkele cijfers. Aan dit onderwijs nemen momenteel ongeveer 65.550 leerlingen deel. Ter vergelijking: bij het mto zijn dat er 65.500, bij het meao zijn dat er (inclusief het mmo) 53.799.

Het gaat dus om een onderwijssoort, waaraan echt veel meisjes en jongens een beroepsopleiding volgen.

Overzicht aantallen leerlingen in het mbo:

Cursusjaar Dag-mhno/ mspo proj. mdgo Parttime mspo Dag mto Dag-meao/ mmo Totaal dag mbo 1979-1980 1980-1981 1981-1982 1982-1983 1983-1984 49.242 50.464 55.109 60.712 65.550 11.291 11.799 12.340 12.203 11.535 49.718 52.293 57.479 62.911 65.500 32.036 36.555 41.686 48.694 53.721 130.996 139.312 154.274 172.317 184.771

De invoering van het mdgo heeft ingrijpende gevolgen. De "oude" opleidingen zijn verbonden aan 295 scholen. De "nieuwe" opleidingen worden in 131 scholen geconcentreerd. Dit betekent, dat 164 scholen vanaf 1 augustus '84 ophielden als zelfstandige school te bestaan.

Gevolgen daarvan zijn onder andere, dat leerlingen - vooral uit de wat kleinere plaatsen - verder moeten reizen om de opleiding van hun keuze te kunnen volgen. Schoolbesturen moeten fusies aangaan, directieleden verliezen hun functie en docenten moeten aan andere scholen les gaan geven. Aan die 131 scholen zijn overigens in totaal 431 afdelingen toegewezen, variërend van 2 tot 7 per school.

Een ander ingrijpend gevolg is dit: het mhno was tot nu toe vaak gekoppeld aan een school voor lager huishoud- en nijverheidsonderwijs (Ihno). Door de invoering van het mdgo worden de middelbare opleidingen uit de Ihno-scholen weggehaald. Daarmee verliezen de Ihno-scholen een belangrijk deel van hun leerlingen èn van hun aantrekkelijkheid. Dit leidt er toe, dat in vele plaatsen wordt gezocht naar samenwerking tussen Ihno en Ito en/of het leao, om zo bijvoorbeeld een grote Iboscholengemeenschap te kunnen vormen.

Waarom

Waarom nu deze nieuwe onderwijssoort?

Die vraag kan het beste worden beantwoord door enkele kenmerken van de nieuwe opleidingen te schetsen. De verschillen met de "oude" opleidingen worden dan vanzelf duidelijk.

Concreet gaat het om 10 nieuwe opleidingen die samen zo'n 35 bestaande opleidingen vervangen.

De nieuwe opleidingen zijn:

• mbo-AB activiteitenbegeleiding

• mbo-AG Assistenten in de Gezondheidszorg (3)

• mbo-AW Agogisch Werk (3)

• mbo-CCD Civiele en Consumptieftechnische Diensten (27)

• mbo-MK Mode en Kleding (3)

• mbo-SA Sociale Arbeid (2)

• mbo-SB Sport en Beweging

• mbo-UV Uiterlijke Verzorging (deze opleiding is nog in ontwikkeling)

• mbo-VP Verpleegkundige

• mbo-VZ Verzorgende

(Het cijfer tussen haakjes geeft het aantal afstudeerrichtingen aan.)

Naast enkele van bovenstaande opleidingen wordt aan vele scholen ook nog de INTAS-opleiding verbonden. (INTAS: Interim Algemene Schakeioplelding). Aan enkele scholen is bovendien nog de VHBO-opleiding toegewezen. (VHBO: Voorbereidend hoger beroepsonderwijs)

Al deze opleidingen hebben een verschillend "klimaat". De ene opleiding is meer verzorgend, een andere meer agogisch of creatief van aard. Daardoor trekken de opleidingen ook verschillend ingestelde leerlingen aan. Wij als directie en docenten zullen met die verschillen moeten leren omgaan. Dat is een moeilijke opgave. Maar die mag niet uit de weg worden gegaan. De mdgo-school moet een echte (hechte) scholengemeenschap worden. Daar vraagt dit onderwijs gewoon om.

Kenmerken van de nieuwe opleiding zijn:

1. de duur van de nieuwe opleidingen

2. de aard van de nieuwe opleidingen

3. de examinering in de nieuwe opleidingen

4. de civiele effecten van de nieuwe opleidingen

5. de toelating tot de nieuwe opleidingen

1. De duur van de nieuwe opleidingen

Alle mdgo-opleldingen duren drie jaar.

De "oude" opleidingen hadden een cursusduur van l'/j jaar, 2 jaar of 2'/2 jaar. Een enkele was driejarig.

In het algemeen betekent de vernieuwing echter een verruiming in tijd. Dus meer mogelijkheden voor het geven van lessen, meer mogelijkheden ook om stage te lopen. Die verruiming In tijd Is in de nieuwe opleidingen verschillend gebruikt:

- öf hoofdzakelijk om de opleiding te verbreden, dus om meer mogelijkheden voor beroepsuitoefening in te bouwen; bijvoorbeeld mbo-AB, mbo-MK, mbo-SB, mbo-VZ;

- öf hoofdzakelijk om de opleiding te verdiepen, dus om de Inhoud van de opleiding meer af te stemmen op de zwaarder geworden eisen van het beroep, bijvoorbeeld mbo-Ag, mbo-SA;

- of om belde accenten evenwichtig in de opleiding te verwerken, bijvoorbeeld mbo- AW, mbo-CD en mbo-VP.

In alle gevallen zijn het opleidingen geworden, die leerlingen meer mogelijkheden bieden om het beroep waarvoor wordt opgeleid zo goed mogelijk te kunnen uitoefenen, op zoveel mogelijk plaatsen waar beroepsuitoefening mogelijk is.

2. De aard van de nieuwe opleidingen

Alle opleidingen zijn ontwikkeld tot "echte" beroeps-opleidingen. Dat blijkt o.a. uit:

- het grote aantal speciaal op het beroep gerichte vakken;

- de beroepsspecifieke invulling van vakken die in alle opleidingen voorkomen, zoals Nederlands, moderne vreemde taal, omgangskunde, maatschappijleer en musischcreatieve vakken. Ook een vak als lichamelijke oefening is grotendeels op de uitoefening van het beroep toegeschreven;

- de stages, die in alle opleidingen voorkomen.

Die stages zjin bedoeld om de leerling te helpen langzamerhand, opklimmend in moeilijkheidsgraad, vertrouwd te maken met de uitoefening van het beroep. Overigens zonder verstrikt te raken in een werkgevers/werknemers-relatie: ook tijdens de stage blijft de leerling leerling. Die stages duren in elk geval 135 dagen (=27 weken). Bij sommige opleidingen duurt de stage 165 dagen (=33 weken) en er zijn opleidingen waarbij er in totaal een heel schooljaar stage wordt gelopen (=40 weken). De totale stage wordt verdeeld over met name het tweede en derde leerjaar. Tijdens de stage wordt de leerling begeleid door docenten van de school en dooreen begeleidend stagementor, van de instelling waar de stage wordt doorgebracht. Ook zijn er telkens perioden ingebouwd waarin alle leerlingen weer terugkomen op de school, o.a. om de stage-ervaringen met elkaar uit te wisselen, problemen in de stage te bespreken en theorie en praktijk op elkaar af te stemmen.

3. De examens en de nieuwe opleidingen

De examens worden gekenmerkt door:

- de spreiding van het examen over de leerjaren.

Zo worden er schoolbeoordelingen afgenomen In het eerste, het tweede en het derde leerjaar. Sommige van die studiebeoordelingen kunnen afsluitend zijn. Het centraal geregelde gedeelte van het examen wordt in het derde leerjaar afgenomen, maar leerlingen mogen daaraan deelnemen in hun tweede leerjaar. Op deze manier is de grote druk van een examen in de opleidingen voor een aanzienlijk deel teruggedrongen;

- het examen bestaat niet uit "vakken", maar uit examenonderdelen met een "eigen" naam. Die naam heeft dan betrekking op een onderdeel van de beroepsuitoefening. De inhoud van het examenonderdeel is meestal afkomstig uit meer dan één vak. Op die manier krijgt de leerling de kans te laten zien, dat hij of zij de inhoud van de afzonderlijke vakken in zich heeft opgenomen en verwerkt, dat hij/zij dat onderdeel van de beroepsuitoefening beheerst;

- ook de stage is een examenonderdeel. Om te kunnen slagen, moet die stage met een voldoende resultaat worden afgesloten. Logisch bij een beroepsopleiding.

- elk jaar is er gelegenheid om een niet gehaald examenonderdeel over te doen.

- wie de school wil verlaten, maar nog geen diploma heeft behaald, krijgt voor elk examenonderdeel, dat met succes is afgesloten, een certificaat, waarop precies staat, waarop dat examenonderdeel betrekking heeft. Daarmee kan iemand dan toch een toekomstige werkgever duidelijk maken, waartoe hij in staat is. Overigens, zo'n certificaat heeft een bijna onbeperkte geldigheid. Een leerling kan dus later altijd nog proberen het diploma te behalen, zonder dat hij de hele opleiding over behoeft te doen.

4. De civiele effecten van de nieuwe opleidingen

Bij civiele effecten is te denken aan:

- de mogelijkheden, die het diploma geeft om het beroep te mogen uitoefenen en

- de mogelijkheden, die het diploma geeft om door te stromen naar vervolgopleidingen, met name in het hoger beroepsonderwijs.

Gelukkig wordt het mdgo-diploma nu reeds genoemd in een aantal CAO's en salarisregelingen. Dat komt omdat tijdens het ontwikkelen van de nieuwe opleidingen er voortdurend contact is geweest met bepaalde ministeries en organisaties van werkgevers en werknemers over de inhoud van de nieuwe opleidingen.

In het algemeen is er uiteindelijk overeenstemming bereikt over het doel van de opleiding, de eindtermen waaraan elke gediplomeerde moet voldoen, de inhoud van de vakken, de basistabel en het examenprogramma.

Natuurlijk zullen de gediplomeerden dat straks waar moeten maken. Ook de stages zullen wat dat betreft heel belangrijk zijn. Daarom moeten wij als school proberen ons zo nauw mogelijk aan te sluiten bij de leerplannen die zijn ontwikkeld en die de stuurgroep half februari de staatssecretaris voor voortgezet onderwijs heeft aangeboden. Want op grond daarvan is die overeenstemming bereikt.

Wat de doorstroming naar vervolgonderwijs betreft:

De doorstroming van mdgo-gediplomeerden naar vele vormen van hbo-onderwijs is inmiddels al geregeld. Per 1 augustus 1984 is ook de doorstroming geregeld van mdgogediplomeerden naar de pedagogische academies voor het basisonderwijs. De mdgogediplomeerden kunnen reeds worden toegelaten tot de nieuwe leraren-opleidingen en MO-opleidingen, waarmee het door hen gevolgde onderwijs verwant is.

5. De toelating tot de nieuwe opleidingen

In principe zijn tot alle nieuwe opleidingen toelaatbaar meisjes en jongens met Ibodiploma, mavo-diploma, overgangsbewijs havo/vwo-3 naar havo/vwo-4, een ander

diploma, door de minister aan te wijzen, ontheffing.

Zowel voor de MBO-AW als voor de MBO-VZ geldt als toelatingseis, dat wat de Iboleerlingen betreft het diploma lbo in bezit is, mits examen is afgelegd volgens C- programma in de Nederlandse taal en één ander vak, en tenminste volgens B- programma in de overige vier examenvakken.

Dit betekent, dat een deel van de jongeren, waarvoor dit nieuwe type onderwijs is ontwikkeld nou net niet zal mogen worden toegelaten. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan Ibo-leerlingen, die naar de MBO-VZ doorstromen.

Maar wellicht dat in de toekomst deze leerlingen de mogelijkheid geboden wordt, met name in de verzorgende sector via het KMBO (kort middelbaar beroepsonderwijs), een voortgezette opleiding te volgen.

Dat brengt me op het laatste onderdeel van dit artikel.

Ontwikkelingswet voortgezet onderwijs

Welke richting gaat men in de toekomst met het beroepsonderwijs uit. Dezogenaamde ontwikkelingswet is een voorstel van wet, die het kader aangeeft voor de ontwikkelingen op het gebied van het voortgezet onderwijs.

Het ontwikkelingskader V.O. onderscheidt het onderwijs in:

a. voortgezet onderwijs;

b. beroepsonderwijs;

c. voorbereidend hoger onderwijs.

Het beroepsonderwijs wordt onderscheiden naar vier sectoren en zal worden ontwil< keld vanuit de bestaande soorten beroepsonderwijs en vormingswerk. De sectoren zijn:

a. economie;

b. techniek;

c. maatschappelijke dienstverlening en gezondheidszorg;

d. landbouw.

Een sector kent deelsectoren, die studierichtingen omvat, gericht op een groep beroepen met een sterke verwantschap.

Twee niveaus zullen in elke studierichting In het toekomstige beroepsonderwijs te onderkennen zijn:

a. het primair beroepsonderwijs, dat opleidt tot beginnend beroepsbeoefenaar en doorstroming naar het secundair beroepsonderwijs (te vergelijken met het huidige primaire leerlingwezen);

b. het secundair beroepsonderwijs, dat opleidt tot zelfstandige beroepsuitoefening en doorstroming naar hoger beroepsonderwijs (te vergelijken met huidige niveau mbo en voortgezette leerlingwezenopleidingen).

Niveau a omvat naar inhoud delen van het huidige LBO, van het KMBO, van het BBO en vormingswerk. Niveau b omvat het huidige MBO.

Het beroepsonderwijs, dat nu nog versnipperd is over los van elkaar bestaande schoolsoorten, moet in de toekomst zo één samenhangend en flexibel stelsel gaan vormen.

Scholen

1. De voorkeur gaat uit naar een school met studierichtingen op het niveau van zowel primair als secundair beroepsonderwijs uit een sector.

2. De mogelijkheid bestaat scholengemeenschappen te vormen met andere scholen met studierichtingen uit een andere sector van het beroepsonderwijs.

3. De combinatie V.baO is mogelijk, alsmede met een school voor voorbereidend hoger onderwijs.

Eveneens bestaat de mogelijkheid tot combinatie van primair beroepsonderwijs plus V.baO al of niet met voorbereidend hoger onderwijs.

Inrichting onderwijs

Naast doelstellingen, cursusduur, stages en lessentabellen, zullen bij A.M.v.B. worden vastgesteld:

a. welke deelsectoren elke sector omvat;

b. welke studierichtingen elke deelsector omvat;

c. tot welk niveau de studierichtingen behoren.

Het beroepsonderwijs kan als voltijdsonderwijs of als deeltijdsonderwijs gegeven worden. Ook dit wordt nader bij A.M.v.B. geregeld. In elk geval leiden zij op tot hetzelfde diploma.

Ten behoeve van de samenhangende en planmatige verdere ontwikkeling van het V.O. stelt de Minister jaarlijks een ontwikkelingsplan V.O. vast, dat een uitwerking geeft van de hoofdlijnen van beleid.

Gevolgen voor bijvoorbeeld MDGO-VZ: er zullen twee niveaus VZ ontstaan, die beide in zowel voltijds- als deeltijdsonderwijs gevolgd kunnen worden. Gelet op deze problematiek doen wij er verstandig aan - door bijvoorbeeld contacten te onderhouden met a. partners, die het deeltijdsonderwijs ten aanzien van het "VZ-werkterrein" beheren en b. het LBO, waar het studierichtingen kent, die met de verzorging te maken

hebben - de ontwikkelingen nauwlettend gade te blijven slaan, zodat geanticipeerd kan worden op de te verwachten ontwikkelingen.

Het onderwijs is volop in beweging!

j. Bakker.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1987

De Reformatorische School | 68 Pagina's

De Sara Neviusschool, een school voor MDGO

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1987

De Reformatorische School | 68 Pagina's