Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jhr. A.F. de Savornin Lohman (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jhr. A.F. de Savornin Lohman (II)

Bezinning-Achtergrond

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

nmmDm(s°Acs[lüÉ(gircöirf(ö)m(ol

Inleiding

Nadat in het eerste artikel voor Lohmans leven en werk in het algemeen aandacht gevraagd werd, willen we nu stilstaan bij het aandeel van Lohman in de strijd voor een school met de Bijbel.

Men kan in een dergelijk artikel niet puur Lohmans wapenfeiten opsommen, noch een compleet overzicht van de schoolstrijd geven. We hebben daarom gekozen voor een opzet, waarbij we in ruwe trekken de schoolstrijd schetsen en wat nader stil blijven staan op die momenten, dat Lohman een meer dan gemiddelde rol speelde. We proberen Lohmans werk dus zoveel mogelijk te zien tegen de achtergrond van het verloop van de schoolstrijd in het algemeen.

We realiseren ons, dat andere belangrijke personen, ontwikkelingen en momenten door deze aanpak op de achtergrond kunnen raken. Maar men moet nu eenmaal kiezen.

In het derde en laatste artikel van deze mini-serie over Lohman hopen we nog nader in te gaan op Lohmans visie inzake de school, de politiek en de godsdienst. Tevens proberen we dan aanzetten te geven tot een principiële waardering daarvan.

De gereformeerde scholen: "planthoven der gemeente"

Gedurende het bestaan van de republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588-1795) had ons land een calvinistisch, of, zo men wil, gereformeerd karakter. Kerk en staat waren in deze tijd min of meer verstrengeld; alleen de Gereformeerde Kerk was door de staat erkend. Met betrekking tot de school gold, dat de (gereformeerde) staat zorgde voor onderwijs en dat de Gereformeerde Kerk toezicht hield op de inhoud ervan. De Kerk moest waken tegen misstanden en voor de zuivere leer.

Terecht meende men, dat de scholen van groot belang waren in de opvoeding van de jeugd. Festius Hommius noemde de scholen in zijn verklaring van de Heidelbergse Catechismus "planthoven der gemeente, in welke van der jeugd aan de jonge luiden niet alleen in lezen en schrijven of enige andere eerlijke konsten, maar voornamelijk in de kennisse en de vreze Gods onderwezen en opgetrokken moeten worden."

Daarom werd een schoolmeester pas aangenomen, nadat hij met goed gevolg "geëxamineerd (was) door den Predikant en Consulenten van de plaats / omtrent zyne kennis in de Christelyke Religie / en daar van eene goede attestatie (had) overgegeven". Een schoolmeester moest daarnaast de Drie Formulieren van Enigheid ondertekenen.

Verduistering door Verlichting

Rond het jaar 1800 kwam de omslag: van gereformeerd naar "verlicht". Een jaar nadat de Fransen ons land in 1795 hadden bezet, werd reeds de scheiding tussen Kerk en staat voltrokken. Daarmee raakte de Gereformeerde Kerk haar bevoorrechte positie kwijt en de

school verloor gaandeweg haar gereformeerde karakter. In de beruchte schoolwet van 1806 werd niet gerept over "onderwijzen in de kennisse en vreze Gods". Het doel van het onderwijs was blijkens artikel 22 van deze wet "opleiding tot alle maatschappelijke en christelijke deugden".

"Deugden"! Het kon niet uitblijven. In de achttiende eeuw openbaarde de geest van de Verlichting zich bijzonder sterk. Hoezeer onder andere de Nadere Reformatoren tegen deze ontwikkeling ook fulmineerden, het Verlichtingsdenken beïnvloedde de samenleving fundamenteel. Ook de Kerk kwam onder haar invloed. De Bijbelse leer van zonde en genade moest op veel kansels plaats maken voor de menselijke leer van rede en deugd. Zo verduisterde de Verlichting het Evangelie:

Het was, met name vanaf 1834, voor velen die de waarheid liefhadden (mede) aanleiding zich af te scheiden van de vaderlandse Kerk.

Verzet

Het ligt voor de hand, dat in de scholen eenzelfde ontwikkeling viel waar te nemen als in de Kerk. De afgescheiden boer Derk Hoksbergen schreef: "De schoeien bint so bedurven as de karken en zollen wie er uut blieven, maar sturen onse kienders der henne? " Velen stichtten daarom eigen

schooltjes. Meestal spontaan en ze waren vaak slechts een kort leven beschoren. Als voorbeeld kunnen de gebeurtenissen in Smilde gelden.

'Nadat Smilde zich op zondag 9 november 1834 had afgescheiden "van de zoogenaamde Hervormde Kerk", stond op de maandag daaropvolgende ene meester Van der Werp in een schuur voorzien van plaggen, beesten en kinderen, om onderwijs naar de gereformeerde leer te geven. Op 13 november maakt de veldwachter - na inspektie door de burgemeester - proces-verbaal op. De vrijdag daarop sluit de burgemeester in overleg met de schoolopziener (...) de "nieuwe" school.' De schoolopziener had als zijn mening gegeven: "het oprigten der nieuwe school beschouw ik als eene oproerige beweging tegen de bestaande orde van zaken en acht het dus dringend noodzakelijk, dat het een en ander met ernst worde tegengegaan."

De overheid was de bijzondere scholen dus vijandig gezind; het bevorderde de onrust en ging in tegen de Verlichtingsgedachten van redelijkheid en verdraagzaamheid. tTlaar juist de overheid, die de mond vol had van tolerantie, was in de praktijk uiterst intolerant.

Papieren vrijheid

De liberale Grondwet van 1848 beloofde officieel vrijheid van onderwijs. Zelfs de "domperlin-

gen", de "fijnen" mochten bijzondere scholen hebben. Wat bewoog de liberalen om hierin toe te stemmen? Hadden zij misschien hart voor de zaak van de gereformeerde (en katholieke) minderheid gekregen? Ik meen dat het slechts een uitvloeisel was van het dogma dat "vrijheid" heet; men was het aan zijn stand verplicht. Daarnaast: de Grondwet was theorie. Van vrijheid van onderwijs kwam in de praktijk niet veel terecht. De oorzaak lag onder andere hierin, dat de bijzondere school geen subsidie ontving van de regering. Dit was voor de eenvoudige "kleine luyden" een onoverkomelijke drempel tot het stichten van bijzondere schelen.

Dit gaf een nieuwe inhoud aan het begrip "schoolstrijd". Grofweg kan men het verschil zó aanduiden: van ± 1830-1848 had men gestreden voor de mogelijkheid om bijzonder onderwijs te geven en vanaf 1848 ging het om (financiële) gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs.

Lohman betreedt het schoolstrijdperk

De schoolstrijd heeft in totaal ruim tachtig jaren geduurd. Lohman heeft er meer dan veertig jaren actief aan deelgenomen.

De toenmalige rechter uit Appingedam trad in het schoolstrijdperk in een niet onbelangrijke periode. Lohman werd in 1875 toegevoegd aan een commissie van schoolwetsherziening, die voor het overige bestond uit Lohmans anti-revolutionaire vriend Abraham Kuyper, de professoren De Geer van Jutphaas en Gratama én dr Vos.

Lohman werd meteen al ingewerkt in de moeilijkheden, waarvoor de leiders van de protestantse schoolstrijd, Kuyper en Groen van Prinsterer, stonden. Dat kwam zó: in 1876 was Kuyper langdurig ziek en Lohman nam de politieke redactie van het anti-revolutionaire dagblad De Standaard waar. Maar daarnaast sprak en correspondeerde hij ook gedurig met Groen van Prinsterer over de "schoolquaestie". Ook in dat opzicht verving hij Kuyper dus. In

1876 overleed Groen van Prinsterer. Inmiddels herstelde Kuyper van zijn ziekte. In de zomer van 1877 zocht Kuyper steun bij zijn beproefde vriend Lohman, want er wachtte hem een "zware worsteling" op het gebied van de schoolstrijd. Welke "worsteling" stond er dan op het program?

"Dictatuur van liberale zijde"

Het betrof het schoolwetsontwerp van Mr Joh. Kappeyne van de Goppello. Van deze liberaal had men weinig goeds te verwachten. Hij had al eerder laten merken, dat voor échte vrijheid van onderwijs wat hem betrof geen plaats was. Hij ergerde zich aan de "fijnen", die het kosteloze onderwijs van staatswege versmaadden. Op 8 december 1874 sprak hij in de Kamer over de "fijne" minderheid: "Zegt men gij onderdrukt zo de minderheid, dan zou ik bijna zeggen: Welnu, dan moet die minderheid maar onderdrukt worden, want dan is zij de

vlieg, die de gansche zalf bederft en heeft zij in onze maatschappij geen recht van bestaan."

Het wetsontwerp van Kappeyne van de Coppello, waartegen Kuyper zich met steun van Lohman verzette, hield onder andere in, dat allerlei technische en hygiënische verbeteringen in de scholen moesten worden doorgevoerd. De daaraan verbonden kosten zouden alleen voor de openbare scholen door de staat worden vergoed. De bijzondere scholen moesten zelf voor de bekostiging zorgdragen. Ondanks het anti-revolutionaire verzet werd het wetsontwerp in 1878 door de Kamer aangenomen.

Het smeekschrift voor "een school met den Bijbel"

Maar het was nog niet door Koning Willem III bekrachtigd! Snel handelen was nu geboden; en op de Algemene Vergadering van Christelijk Nationaal Schoolonderwijs van 2 mei 1878 namen Kuyper, De Savornin Lohman en De Geer van Jutphaas het initiatief tot een zogenaamd Volkspetitionnement als Smeekschrift om "een school met den Bijbel".

Dankzij een voortreffelijke organisatie verzamelde men in één week 305.102 handtekeningen. 306 Hervormde en 108 Gereformeerde kerkeraden betuigden adhesie. Aan de vooravond van de aanbieding van de handtekeningen en het Smeekschrift aan de Koning hielden duizenden een bidstond. Lohman was een van degenen, die het Smeekschrift aan de Koning overhandigde. Het Smeekschrift eindigde met deze woorden: "Sire, (...) wij hebben bijna allen bij den heiligen Doop eenmaal plechtiglijk voor den God Uwer en onzer vaderen de gelofte gedaan, om onze kinderen in hun opvoeding bij (Gods) Woord te houden. Daarom dan, geëerbiedigde Koning, neemt een deel van Uw volk ootmoediglijk, maar ook met stil vertrouwen, zijn toevlucht tot Uwer Majesteits troon, om het op Uw Koninklijke hart te binden, of het toch Uwe Majesteit believen mocht. Hare hooge medewerking tot zulk eene verergering van het ons aangedane onrecht nimmer te verleenen, en U alzoo te smeeken: "Plaats, Sire, onder zulk een Wetsvoordracht Uw Koninklijke handteekening nooit"!

Wat de meest realisten hadden verwacht, gebeurde: de constitutionele monarch plaatste zijn handtekening wél.

Maar de schoolstrijders gaven het niet op; een maand na de "zwarte 17e augustus" waarop de Koning het wetsontwerp tekende, werden al Concept-statuten voor een Unie "Een school met den Bijbel" opgesteld. Ze werden onder andere ondertekend door Lohman, Kuyper en De Geer van Jutphaas. Op 23 januari 1879 werden in Utrecht de locale comité's, die de handtekeningen voor het Smeekschrift hadden verzameld, samengesmeed tot de Unie "Een school met den Bijbel". Lohman werd voorzitter. Op deze oprichtingsvergadering werd vervolgens besloten, dat de blijvende comité's die de handtekeningen hadden verzameld, elk jaar op de dag waarop de Koning de wet getekend had, een collecte zouden organiseren voor het christelijk onderwijs. In 1879 bracht deze "Unie-collecte" f. 43.188, 63y2 op. Dit bedrag zou elk jaar groter worden.

Ondanks alle tegenslag gaf dit de gereformeerden moed. Daarnaast wist Lohman de pijn voor de bijzondere scholen te verzachten. Er was namelijk geldgebrek, waardoor de schoolwet- Kappeyne niet onmiddellijk kon worden ingevoerd. Lohman bereidde een initiatiefwetsvoorstel voor en toen de schoolwet-Kappeyne van kracht werd, aanvaardde de Tweede Kamer Lohmans voorstel: de eisen voor de schoollokalen zouden alleen gelden voor de openbare scholen.

Het amendement van 1886

Nog was de "schoolquaestie" echter niet bevredigend opgelost. Maar zie, een nieuwe kans deed zich alweer voor; in 1886 kwam opnieuw een Grondwetsherziening in zicht. En omdat "rechts" (toen: "confessioneel") steeds sterker vertegenwoordigd was en steeds meer

samenwerkte, voelden Lohman, Mackay en drie anderen zich sterk genoeg om een amendement in te dienen, waarvan het belangrijkste deel luidde: "In de kosten van het bijzonder onderwijs kan, (naar bij de wet te stellen regelen) uit openbare middelen worden bijgedragen, onverschillig of het Onderwijs al of niet voldoet aan het (...) vereischte voor Openbare Scholen."

In zijn brochure "Wat wil de Rechterzijde? " betoogde Lohman dat dit amendement zeer gematigd was; "Maar het eischte wèl, dat de Grondwet het beginsel zou huldigen, dat het even geoorloofd was aan kerkelijke, als aan neutrale scholen steun van overheidswege te verzekeren. Door die verklaring was er nog geen rechtsgelijkheid; veelmin gelijkheid; maar werd toch rechtsgelijkheid verkrijgbaar, en, in beginsel althans, bij de Grondwet zelve gehuldigd... (...) Erkenning, maar op de meest bescheidene wijze, van haar beginsel: rechtsgelijkheid, zonder elkander op het gebied der opvoeding te dwingen tot eensgezindheid, ziedaar der rechterzijde "minimum-eisch"!"

De "zevenmijlslaarzenstap" van Mackay

Hoewel het amendement werd verworpen, vatten de schoolstrijders al snel weer moed; in 1888 kwam er een rechtse meerderheid in de Tweede Kamer! Vierenvijftig van de honderd zetels werden bezet door rooms-katholieken en anti-revolutionairen. Dat lijkt gunstig, maar niet zonder reden verzuchtte Lohman: 'Indien ik niet geloofde, dat de Heere ons geleid heeft en dat wij hiertoe gekomen zijn, niet omdat wij ons zelven zochten, maar om Hem te dienen, dan zou mij de moed ontzinken." Waarom was Lohman zo somber? Wel, een regering van confessionele signatuur zou moeten "samen" werken met een liberale Eerste Kamer, met vijandige ambtenaren, met een Raad van State die haar niet als positief zou zien en een Koning van wie men niet wist hoe hij zich op zou stellen.

Maar het eerste niet-liberale kabinet in de geschiedenis kwam er! In het kabinet-Mackay

(1888-1891) namen anti-revolutionairen en rooms-l< atholiel< en deel.

Uit het eerste artikel over Lohman kan men weten, dat in deze periode de definitieve breuk tussen Lohman en Kuyper voorbereid werd. Kuyper vond namelijk, dat het kabinet-Mackay te halfslachtig opereerde en hij verweet Lohman het te steunen door in 1890 zitting te nemen als minister van Binnenlandse Zaken. Kuyper was vooral niet te spreken over de schoolwet-Mackay; die bood "te weinig vooruitgang". Inderdaad beantwoordde de schoolwet-Mackay niet aan Groen van Prinsterers ideaal, de confessionele staatsschool. We komen daar in ons derde artikel nog op terug.

Wat hield deze wet van 1890 dan in? Kort gezegd kwam het hier op neer, dat de neutrale openbare school er voor iedereen was, en dat daarnaast de bijzondere school gesubsidieerd werd door de overheid. Artikel 54 zei daarvan: "Door het Rijk wordt over elk dienstjaar aan de besturen der bijzondere lagere scholen eene bijdrage verleend volgens denzelfden maatstaf als (...) aan de ge­

meente ten behoeve der openbare school wordt toegekend." Lohman was hiermee zeer ingenomen en noemde deze wet een "zevenmijlslaarzenstap" in de goede richting, hoewel de subsidie "misschien jaarlijks niet veel meer dan ééne Uniecollecte bedragen zal."Inderdaad was de subsidie aan de bijzondere scholen kleiner dan aan de openbare scholen; de bijzondere kregen geen vergoeding van de gebouwen. Maar Lohman betoogde, dat nu de gelijkheid van openbare en bijzondere scholen principieel erkend was. Ook de bijzondere school had nu principieel recht op subsidie. Daarnaast achtte hij het van groot belang, dat de liberalen ook voor een deel vóór de wet gestemd hadden. In dat kamp ging men nu blijkbaar inzien, dat de bijzondere school (27% van de leerlingen) een niet meer weg te denken plaats in de samenleving had ingenomen.

Vredesonderhandelingen

Na een vrijwel tachtigjarige oorlog kwam in 1910 de schoolvrede in zicht. Op 24 maart werd bij Koninklijk Besluit een staatscommissie benoemd, die een algemene Grondwetsherziening moest voorbereiden. In de commissie kregen zowel Kuyper als Lohman, "de beide tweelingbroeders, thans antipoden geworden" (Van Malsen) zitting. Kuyper en Lohman hadden evenwel niet dezelfde werkwijze. Kuyper trommelde vrienden op, die zich unaniem achter hem schaarden. Hier werd louter politiek bedreven. Volgens Lohman was dat niet grondwettelijk. De zelfstandigheid der leden hoorde voorop te staan. Maar Kuyper domineerde sterk. Lohman viel op een gegeven moment heftig uit naar Kuyper: "Gij hebt er mij laten inloopen." Later nam hij deze woorden weer terug. Volgens Lohmans bewonderaar Van Malsen had in 1910 de schoolstrijd beëindigd kunnen zijn, wanneer men naar Lohman geluisterd had. "Maar in die Commissie was niemand tegen Kuyper opgewassen. En toen nu

bij gelegenheid der Grondwetsherziening de oude quaestie op het tapijt kwam, gold in diens tenten het devies: neem alles wat ge krijgen kunt, maar nimmer pacificatie! Daarmede leken alle plannen tot herziening in den grond geoordeeld."

Waarom wilde Kuyper dan geen schoolvrede? Van Malsen vervolgt: "Het parool van Dr Kuyper was vanouds in den schoolstrijd, door welken aan zijn partij het leven had geschonken, en die van strijd tot nog toe had geleefd, dat alles wat men krijgen kon, moest worden genomen, indien het slechts kon medewerken ter bevordering van bestendiging van den strijd. De schoolstrijd moest blijven, wijl zonder dien geen staatkundig bestaan voor de antirevolutionairen denkbaar was. Maar tegenover

dat standpunt stelde de heer De Savornin Lohman zich onomwonden, zonder zijn beginsel te verloochenen, aan de zijde van hen, die in strijd slechts heil zagen, wanneer beiderzijds de begeerte naar bevrediging aanwezig is."

De vrede getekend

Ondanks diverse "binnenbrandjes" in de Commissie Grondwetsherziening kwam dan toch het einde van de schoolstrijd in zicht.

Lohman spoorde in 1913 het extra-parlementaire ("Koninklijke") kabinet-Cort van der Linden aan om nu doortastend te handelen. Lohman hield daartoe op 1 december een gloedvolle rede in de Tweede Kamer, getiteld "Doe recht!" We ontlenen daaraan: "Ik voor mij heb nooit iets anders begeerd dan ons volk te leiden uit de onderdrukking van den Egyptischen Pharao naar het beloofde land. Die begeerte Is voor een deel vervuld. Voor dat succes dank ik God. Ander succes heb ik nimmer nagejaagd." Hij riep het kabinet toe: "Welnu! Als gij. Koninklijk Kabinet, zelf uwen koers kunt bepalen, neem dan den Koninklijken koers - regeer dan naar den eisch des rechts... De Schoolstrijd moet ophouden, ook omdat hij meer en meer de natie demoraliseert; niet de tegenpartij alleen, maar ook ons zelven... Doe recht! Moge het Kabinet beschoren zijn dat recht te vestigen in onze Grondwet!"

Op 13 december 1913 werd er een commissie in het leven geroepen om de wijziging van het onderwijsartikel uit de grondwet voor te bereiden. Voorzitter was de vrijzinnig-democraat Dr D. Bos. Lohman was ondervoorzitter

Na enkele jaren werken had men het eindontwerp gereed. Eén zin was wel van bijzonder belang: "Het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs dat aan de bij de wet te stellen voorwaarden voldoet, wordt naar dezelfde maatstaf als het openbaar onderwijs uit de openbare kas bekostigd."

Toen de Commissie het ontwerp in 1917 aangenomen had, verliet Lohman haastig de zaal, omdat hij zijn ontroering nog nauwelijks de baas was. Het was J.Th. de Visser, die in 1920 als minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, de nieuwe schoolwet officieel mocht bekrachtigen.

Naar aanleiding daarvan werd een dank- en bedestond in de Utrechtse Domkerk gehouden op 29 september 1920.

"Wij vragen geen christelijke scholen aan den staat. Die wachten wij alleen van God. Van den staat vragen wij slechts vrijheid", sprak Lohman eens. Die vrijheid was nu gerealiseerd.

Maar de christenen mochten nu evenwel niet gaan rusten, aldus Lohman. "Uit is dan de Schoolstrijd. Maar niet de strijd over datgene, waarom het ten slotte te doen is. Niet de strijd voor de beginselen. (...) Hoe zullen wij van onze vrijheid gebruik maken? "

H.A. van Zetten.

Geraadpleegde literatuur

Algemene Geschiedenis der Nederlanden, XIII, pp. 449 ev H. Algra, Hef wonder van de 19e eeuw. Franeker, 1976. C. Bremmer (red.). Personen en momenten uit de geschiedenis van de Anti-Revolutionaire Partij. Franeker, 1980. T.M. Gilhuis, Memorietafel van het christelijk onderwijs. Kampen, 1974, O.J. de Jong, Nederlandse Kerkgeschiedenis. Nijkerk, 1978. E.H. Kossmann, De Lage Landen 1780-1940. Amsterdam/Brussel, 1982. H.G. Leih, Geschiedenis van het protestants-christelijk onderwijs. Kampen, z.j. H.G. Leih, Kaart van politiek Nederland. Kampen, 1962. H. van Malsen, Alexander Frederik de Savornin Lohman. Ontwikkelingsgang van zijn denken en handelen. Haarlem, 1931. J. Mulder (red.). Themanummer A. Kuyper, Zicht. 1987, nr. 5. G. Puchinger, Ontmoetingen met anti-revolutionairen. Zutphen, z.j. G. Puchinger, Ontmoetingen met nederlandse politici. Zutphen, 1981. A.J. Rasker, De Nederlands Hervormde Kerk vanaf 1795. Kampen, 1974. J.C. Rullmann (red.). Gedenkboek bij het vijftig-jarig bestaan van de Unie "School met den Bijbel". Kampen, 1928. J. Romein, "Abraham Kuyper, de klokkenist der kleine luyden". In: Erflaters van onze beschaving. Amsterdam, 1979. J.Th. de Visser, Kerk en staat, lil. Leiden, z.j. H.W.J. Vollmuller (red.), Nijhoffs Geschiedenislexicon Nederland en België. 's-Gravenhage/Antwerpen, 1981.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 1988

De Reformatorische School | 76 Pagina's

Jhr. A.F. de Savornin Lohman (II)

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 1988

De Reformatorische School | 76 Pagina's