Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In gesprek met...

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In gesprek met...

de heer C. Kok, rector van het Saldenuscollege

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meneer Kok hartelijk dank, voor het feit dat we hier mogen zijn. We vinden het leuk dat we namens DRS u enkele vragen voor mogen leggen.

Sara Nevius, a Brakel en Trigland waren bekende klanken in onderwijsland, waarom nu een school als het Saldenuscollege ?

Ik denk dat er een aantal aspecten zijn. Als je de geschiedenis nagaat van de laatste 20 jaar, dan constateer je dat er sprake is van een totale herstructurering van het onderwijs. Dat is begonnen met het wetenschappelijk onderwijs en vervolgens het hoger beroepsonderwijs. Heel vreemd is daarna de reorganisatie van het basisonderwijs gevolgd. Als je dan het veld overziet, is er één nog niet aangepaste categorie van onderwijs en dat is het middelbaar beroepsonderwijs. Voor reorganisatie zijn dan verschillende redenen. Een van de redenen is dat de onderwijsvormen logisch op elkaar aan moeten sluiten.

Een ander aspect is het kostenaspect. U heeft kunnen lezen dat o.a. minister Deetman elk jaar geconfronteerd werd met een overschrijding van de begroting voor onderwijs. Bedragen van 500 en 600 miljoen gulden waren geen uitzondering. De oorzaak daarvan is de zogenaamde 'open eind' financiering. Doordat het aantal leerlingen dat aan het onderwijs deelneemt jaarlijks stijgt, stijgen ook jaarlijks de lasten en begroot men elk jaar tekort. Men wil daar verandering in aan gaan brengen, dus er moet een andere vorm van financiering komen waardoor de kosten beheersbaar worden. Een derde aspect is de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Het reguliere onderwijs wordt gekenmerkt door een vrij stringente regelgeving, waardoor het niet mogelijk is het onderwijsprogramma zomaar te veranderen. Op het moment dat je aan wilt gaan passen aan de vraag van het bedrijfsleven zeggen ze: "Nee, dat is in strijd met de eindexamenbesluiten en de leerplancondities e.d.".

Dit zijn drie redenen waarom naar mijn mening reorganisatie van het MBO noodzakelijk was. Een van de consequenties is dan de fusie.

Men heeft uitgezocht bij welke schoolgrootte een MBO-school nog net rendabel kan draaien. Dat is bij 600 leerlingen. Veel van de MBO-scholen voldeden niet aan die norm. De fusies hebben er toe geleid dat het aantal teruggebracht is van 450 naar ca. 150 MBO-scholen. Het resultaat is voor ons hier in Amersfoort dat wij de drie scholen t.w. de Sara Nevius school voor MDGO, de Trigland school voor MEAO en de a Brakel school voor MTO bij elkaar hebben moeten voegen. De nieuwe school telt nu 1600 leerlingen.

Ja, en dan zit je met de naamgeving Een school met drie namen lukt met meer; dus de drie bestaande namen zijn verdwenen en zijn vervangen door een naam van een tijdgenoot van Van Lodenstein en Udemans. Dat was Saldenus.

Hoe kom je aan zo'n naam? Daar moet je eisen aan stellen. Het moet een duidelijk uitspreekbare naam zijn, ook door de telefoon. Hij mag niet eerder voorkomen, anders krijg je verwarring. Zo mogelijk moet het een tijdgenoot van Udemans en van Van Lodenstein zijn en er moet zo mogelijk ook enige relatie bestaan met deze omgeving. Aan al deze voorwaarden is met de naam Saldenus voldaan.

Uit welke plaatsen komen de leerlingen zoal vandaan, kunt u de regio afbakenen ?

Onze leerlingen komen uit 11 provincies, (uit één provincie niet, dat is Limburg) en uit 379 plaatsen.

Vanuit welke schoolsoorten stromen de leerlingen het Saldenuscollege binnen?

Ongeveer 40% van onze leerlingen komt uit het lager beroepsonderwijs. De rest komt van MAVO en HAVO. Soms met een HAVO-dIploma, soms met een bewijs van overgang van HAVO-3 naar HAVO-4. Er zijn ook enkele leerlingen die afkomstig zijn van het VWO met een bewijs van overgang van VWO-3 naar VWO-4. Een enkele keer hebben leerlingen het eerst op een andere school geprobeerd en zijn daar in de problemen gekomen door de levensbeschouwelijke identiteit, waar ze niet mee uit de voeten kunnen en dan achteraf alsnog kiezen voor de school in Amersfoort.

I ^ I Kunnen we een enkele leerling ^i) op zijn leerweg door de school j[p volgen? Bijvoorbeeld een LBO leerling, een leerling die van de MAVO komt, maar ook een HAVOleerling?

Dat wordt toch een vrij ingewikkeld verhaal, want wij hebben negen verschillende opleidingen. Een opleiding is de kleinste onderwijskundige eenheid die we hebben. Die opleidingen zijn gestructureerd binnen een sector.

Onze school telt drie sectoren. We hebben de sector techniek, met de opleidingen bouwkunde, werktuigbouwkunde en elektrotechniek. We hebben de sector DGO met twee opleidingen, dat is AW en VZ (Agogisch Werk en Verzorging) en we hebben de sector economie, weer met drie opleidingen, namelijk bedrijfsadministratie, de commerciële opleiding en de secretariaatsopleiding. Dat zijn er samen acht. Die acht opleidingen zijn in principe voor jongelui die in de eerste plaats natuurlijk wettelijk toelaatbaar zijn en die weten wat ze willen. Er is altijd nog een categorie die niet precies weet wat ze wil: moet ik nu economie nemen of techniek? Die vraag leeft wel eens een keer. tVlaar er zijn ook leerlingen die wel willen en die wel weten wat ze willen, maar die hebben niet het vereiste opleidingsniveau en daarvoor hebben wij sinds 1 augustus van dit jaar een opleiding oriëntatie en schakelen, O& S, dat is onze negende opleiding.

Elk van die opleidingen heeft een eigen programma. Bij de sector techniek zijn de opleidingen 4 jaar. Bij economie en MDGO zijn de opleidingen 3 jaar. Elke opleiding heeft een stage-periode. Die stage is o.a. bepalend hoe de leerweg van een leerling is. Als ik nu even begin met de sector techniek. Dan neem ik een LBO-leerling. Die komt in de eerste klas. Die moet dus al gekozen hebben voor één van de drie opleidingen. Het normale programma is dat hij de eerste en de tweede klas doet. In het derde jaar gaat hij 200 werkdagen op stage in het bedrijfsleven, komt vervolgens weer terug en doet het examenjaar. Er zijn ook leerlingen binnen de sector techniek, die van de HAVO komen en een HAVO-diploma hebben. Die komen direct in de tweede klas. Ze hebben vaak de ambitie om naar een hogere beroepsopleiding te gaan, want daarvoor zijn ze indertijd naar de HAVO gegaan. Die slaan het stage-jaar over. Ze doen direkt daar achteraan het examenjaar en zijn dus maar 2 jaar bij ons in de school. Als ze voldoende resultaten hebben, worden ze toegelaten tot een HBO-opleiding, bijvoorbeeld de HTS. Maar ook op de HTS hebben ze een stage-jaar en dat stage-jaar van de HTS geldt dan tevens als stage-jaar van de MTS. Daar zit een jaar winst in. Bij het MDGO is die mogelijkheid niet aanwezig. Daar komen de leerlingen in de eerste klas en doorlopen het hele programma van die drie jaar. Die kunnen ook geen klas overslaan, omdat de stages geïntegreerd zijn in het eerste, tweede en derde jaar. De sector economie kent een stage van slechts 6 weken. Zo ontstaat een heel gevarieerd aanbod.

Met de opleidingen bestrijken we heel verschillende velden van het maatschappelijk leven: de technische industrie, de verzorging, het agogisch werk en het beroepenveld van de economie en de administratie.

fj U noemde ook nog die schakel- H[) klas voor leerlingen die het nog \lP niet zo goed weten. Wordt daar nu procentueel gezien veel gebruik van gemaakt?

Dat is dit jaar voor het eerst. Dit jaar hebben we 48 leerlingen ingeschreven voor oriëntatie en schakelen. De meeste leerlingen zitten hier, omdat ze de intentie hebben om naar de lange opleiding te gaan. Ze beschikken echter niet over hetjuiste ingangsniveau. Voor veel leerlingen is dat toch wel moeilijk. Zelf schat ik op dit moment, na ca. 11 weken, dat 40% het toch niet haalt. Die moeten zo op hun tenen lopen dat het voor hen een hele zware opgave is. Volgend jaar ontstaan er weer nieuwe mogelijkheden voor dit soort leerlingen. Dan hopen wij met korte opleidingen te gaan beginnen. Bij de sector techniek krijgen we 3 nieuwe korte opleidingen, één die aansluit bij bouwkunde, één die aansluit bij metaalbewerking, (dus bij de afdeling werktuigbouwkunde) en één die aansluit bij de elektrotechniek. Bij de sector economie komt er een korte opleiding voor de administratieve richting en bij de sector DGO komt er een korte opleiding voor de verzorging, waardoor dit soort leerlingen het misschien beter eerst kan proberen via een korte opleiding. Met het diploma van een korte opleiding kunnen ze in principe ook instromen in de lange opleiding.

Dus ik vermoed dat volgend jaar de belangstelling voor oriëntatie en schakelen wel wat minder zal worden door de nieuwe mogelijkheden.

Wat zijn de doorstroommogelijkheden van de gediplomeerde leerlingen ?

De middelbare beroepsopleiding is een specifieke beroepsopleiding. Het is geen specifieke doorstroomopleiding naar het hoger beroepsonderwijs,

hoewel de mogelijkheid zeer zeker adnwezig is. Landelijk is MBO voor ca. 90% van de leerlingen eindonderw/ijs. Dat wil niet zeggen dat ze nog niet een keer op cursus zullen gaan voor een specifiek vakgebied. Een gering gedeelte stroomt door naar hogere beroepsopleidingen. Bij het reformatorisch onderwijs is de doorstroming hoger. Of dat zo blijft, weet ik niet. Op de MTS bijvoorbeeld, stroomt op dit moment zo'n 30% van de leerlingen door naar het hoger beroepsonderwijs, naar de HTS.

Voorde volgende vraag, meneer Kok, hebt u eigenlijk al wat aangereikt. Het algemeen onderwijsaanbod. Drie jaar in het O en MEAO en vier jaar in het MTO. Komen op deze opleidingen ook variaties op Saldenus voor?

De mogelijkheden zijn nog niet uitgeput. De wetgeving staat nog maar in de kinderschoenen. We zitten dit jaar met een overgangswet voor wat betreft de SVM-operatie. Na 1 augustus 1991 ontstaan weer nieuwe mogelijkheden en krijgt de school een grotere vrijheid met het aanbieden van nieuwe cursussen en differentiaties. Eén van de dingen waar we bijvoorbeeld aan zouden kunnen denken, is om een opleiding aan te bieden die een samenstelling is van een technische opleiding en een economische opleiding, de zogenaamde lechnisch-commerciële differentiatie. Mensen met zo'n opleiding worden door het bedrijfsleven veel gevraagd. Er ontstaan mogelijkheden voor contractactiviteiten, waarbij opleidingen voor het bedrijfsleven en maatschappelijke instellingen worden verzorgd, maar ik denk dat wij als Saldenus-college eerst even kijken in hoeverre dat voor onze achterban relevant is.

Wat zijn de stage-ervaringen van leerlingen in het bedrijfsleven en is het niet moeilijk om voor die enorme aantallen leerlingen plaats te vinden?

Het vinden van stageplaatsen is op dit moment voor de technische en economische opleiding geen enkel probleem, omdat het bedrijfsleven op dit moment om mensen zit te springen. We krijgen regelmatig telefoontjes binnen: "Heeft u nog mensen voor ons (stagiaires)? We willen ze graag hebben". We hebben ook gemerkt dat onze leerlingen met name graag geziene gasten zijn in het bedrijfsleven, omdat ze zich toch kenmerken door correct gedrag, door goede arbeidsinzet en dergelijke. Daar zijn we heel erg blij mee.

Voor de verzorgende beroepen ligt dat wat anders. Voor kraamverpleegster, bejaardenverzorgster e.d. moeten we echt wel wat meer moeite doen om iedereen aan een stageplaats te helpen. Een stagejaar is een enorm belangrijk jaar. Niet alleen voor de cognitieve kant, voor wat ze dus aan kennis opsteken, maar ook vooral op het gebied van de persoonlijkheidsvorming. Ze gaan als jongelui het bedrijfsleven in en ze komen als volwassen mensen terug. Dat is opmerkelijk als je de leerlingen terug ziet komen. Dat betekent ook dat ze de examenstof veel anders benaderen. Ze gaan natuurlijk ook het belang daarvan wel inzien, doordat ze in het bedrijfsleven gemerkt hebben waar het om draait.

Dus wat dat aangaat hebben we weinig problemen met de stage en is het een uitermate leerzaam jaar. Ik vind het alleen heel erg jammer dat economie maar 6 weken stage heeft.

Kan de Saldenus aan voldoende personeelsleden komen, of zijn er bepaalde vakken waar het altijd zoeken geblazen is?

Er zijn vakken waar het moeilijk is. Als je het op het totaal gaat bekijken zijn er geen al te grote problemen. Maar neemt u bijvoorbeeld een vak als 'Kennis van ziektebeelden voor de verzorgende opleidingen', waar je een gediplomeerde arts voor nodig hebt, dan is het vaak een moeilijke opgave om aan dit soort mensen te komen. Vroeger ging er een in de drie jaar weg. Tegenwoordig hebben we al twee kandidaten per jaar. Dat ze maar een half jaar bij ons blijven is echt een moeilijkheid voor de opleiding.

Voor opleidingen zoals werktuigbouwkunde en elektrotechniek zijn we gelukkig goed voorzien. Landelijk gezien is het een probleem om aan goede leerkrachten te komen, omdat die weggezogen worden door het bedrijfsleven.

Wat is nu het nieuwe dat ontstaan is na de fusie? Anders zou het beeld kunnen ontstaan, dat het gewoon drie aan elkaar geplakte schooltjes zijn.

Ik wil er wel iets van zeggen. Als je drie scholen bij elkaar gaat voegen, zit je voor organisatorische aanpassingen. Er moet een herverdeling van functies plaatsvinden.

Gelukkig hadden wij geen boventalligheid, maar heel veel gefuseerde scholen hebben door de fusie boventallig personeel, omdat afdelingen samengevoegd zijn. Als je drie verschillende scholen bij elkaar gaat voegen, voeg je drie verschillende culturen bij elkaar. Een ander belangrijk facet is, dat de financiering totaal anders wordt. Tot nu toe was het zo dat elke gulden die binnen kwam geoormerkt was. Die had een bepaalde bestemming. De toekomstige situatie is dat men de zogenaamde lumpsum-financiering geeft. In principe een grote zak met geld, waar èn het personeel èn de materiële middelen uit bekostigd moeten worden. Dat betekent dat je zelf als directie heel nadrukkelijk een financieel-economisch beleid moet gaan voeren en zelf moet gaan zeggen: wat wil ik; waarom wil ik het; wat gaat me dat kosten en heb ik er dat voor over? Dat komt per 1 augustus 1991 en daar zijn we ons nu dus flink op aan het prepareren. Je krijgt met problemen te maken, waarmee je nooit te maken hebt gehad. Met reserveringen, met afschrijvingen. Dus het wordt echt een heel bedrijfs-economisch verhaal om rond te komen. Je moet A.D.V. zelf voor eigen rekening nemen, evenals ziektekosten, wachtgeld en al zulk soort zaken. Je moet ook een stuk personeelsbeleid gaan voeren, waarbij je de gemiddelde leeftijd in de gaten houdt, om te voorkomen dat het te duur wordt.

Dat zijn allemaal aspecten waar je aandacht aan moet besteden. Een meerjarenraming en een goede budgetbewaking zijn dan noodzakelijk. Je moet ook gaan kijken hoe je moet inspelen op de vragen van de arbeidsmarkt. Wanneer de opleidingsbehoefte verandert, moet je nagaan hoe het opleidingsaanbod wordt aangepast. Je zou ook kunnen vragen: wat moet ik gaan doen om het rendement van mijn school te gaan verhogen?

Ik heb wat getallen opgezocht en dan zie je dat er een zo'n 9% leerlingen, die zich aanmelden, zonder diploma van school afgaan. Dat krijg je door de overheid niet meer vergoed. Er blijven een aantal leerlingen zitten, dat is de ene keer wat hoger dan de andere keer, maar dat kan in de buurt van 10% zitten. Wat kost me dat? Moet ik daarom meer aan leerlingbegeleiding gaan doen om dat rendement te verhogen? Moet ik studielessen in gaan voeren? Maar dan moet ik er een docent voor zetten. Wat kost me dat en wat levert het me op? Zo moet je alles heel bedrijfsmatig gaan benaderen. Je kunt zelfs de vraag stellen: moet ik niet naar een semestersysteem toe, waarbij ik het jaarklassesysteem ga doorbreken, waardoor hele snelle leerlingen ook heel snel er door gaan. En voor een leerling die er heel snel doorgaat, krijg je een extra vergoeding. Dat zit in de bekostigingsformule. Maar een leerling die langer dan 4, 3 jaar op school zit, al dat meerdere krijg je niet meer vergoed. Dus dat moeten we op eigen kosten gaan doen.

Zo komt er een lawine van vragen over je heen om te kijken hoe je dit helemaal financieel-economisch moet gaan doen.

In het basisonderwijs vindt men tiet normaal dat men reformatorisch onderwijs geeft. In het voortgezet onderwijs heeft men dat ook geaccepteerd, maar waar ligt de grens bij leerlingen, datje ook identiteit-gebonden les moet geven, ook in het l\ABO? Is die noodzaak echt aantoonbaar?

Ja, of het aantoonbaar is, daar valt over te twisten. Ik denk dat het per leerling zelfs verschillend is. We hebben verschillende leerlingen, en dat weet ik uit ervaring van de MTS, die eerst naar andere MTS-en gegaan zijn en het daar levensbeschouwelijk gezien niet konden bolwerken. Voor die leerlingen is een reformatorische MTS een verademing.

Er zijn ook jongelui die zich misschien beter kunnen distantiëren van de situatie waarin ze verkeren op een andere school en zeggen: ik kom hier alleen om te leren. Zodra ze gelegenheid hebben gaan ze naar huis. Maar voor mij staat als een paal boven water, dat jongelui tussen 16 en 20 jaar door een proces van bewustwording heen moeten. Ze hebben een christelijke opvoeding gehad en komen ineens tot de ontdekking dat ze er nooit iets mee gedaan hebben; dat ze er eigenlijk geen raad mee weten. En juist deze jonge mensen hebben een hele kritische be-

geleiding nodig op de weg naar de volwassenheid, waarbij juist dat levensbeschouwelijke element een grote nadruk krijgt. Je merkt het ook aan leerlingen in de klas niet dat we er problemen mee hebben die soms uitdagende antwoorden geven aan de docent maatschappijleer en godsdienstonderwijs, juist met de bedoeling iemand uit zijn tent te lokken en eens te kijken wat die er van zegt. Ons onderwijs heeft een enorme behoefte aan identificatiefiguren, zodat ze kunnen zeggen: bij die man, die vrouw, daar is het echt, daar geloof ik het van.

Ik denk dat dat binnen het hele reformatorische onderwijs een grote zorg aan het worden is, om deze mensen te vinden en voor de klas te krijgen. Mensen die niet alleen een goede beroepsopleiding kunnen geven, maar ook voor onze jonge mensen identificatiefiguren zijn.

H. v.d. Grond / P. Kuiper

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1991

De Reformatorische School | 42 Pagina's

In gesprek met...

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1991

De Reformatorische School | 42 Pagina's