Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

"De reformatorische  school in een ontkerstende samenleving” *

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"De reformatorische school in een ontkerstende samenleving” *

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik heb niet de pretentie dat ik nieuwe dingen kan vertellen, maar ik hoop dat we iets zullen herkennen van Paulus' woorden: "Dezelfde dingen aan u te schrijven is mij niet verdrietig en het is u zeker" (Fil. 3 : 1). Bij de voorbereiding van deze lezing heb ik gezocht naar een beeld dat ons duidelijk maakt in welke situatie wij verkeren en wat onze verantwoordelijkheid is. Ik meen dat beeld gevonden te hebben in een schip dat zich in een loeiende storm bevindt en waarop de stuurlieden terdege moeten weten wat hun opdracht is; het schip van de reformatorische school in de storm van de ontkerstening.

1. De sterke storm

Er zijn andere beelden denkbaar. We kunnen ons voorstellen dat we het beeld kiezen van een onwrikbare pilaar temidden van de kokende zee. Toch is dat beeld geen geschikt beeld. We mogen in dit verband wel spreken van een pilaar, maar laten we deze dan niet betrekken op het reformatorisch onderwijs, maar op het Woord van God dat van geen wankelen weet. De vaste ankergrond voor de christelijke opvoeding van onze kinderen ligt niet in een organisatie, een stroming binnen het onderwijs, in principiële mensen, maar in het eeuwige en onfeilbare Woord van God.

Daarnaast zouden we nog kunnen denken aan het beeld van de reformatorische school als een kas waar tere kasplantjes opgroeien en zo bescherming ontvangen tegen de storm van ontkerstening. Dit beeld heeft zeker zijn betekenis in het reformatorisch ondenwijs, maar voor het onderwerp waarvoor wij ons deze morgen geplaatst zien wekt dit beeld teveel de indruk dat wij veilig in de kas kunnen zitten en van de storm van secularisatie geen last hebben.

Wij kunnen de storm niet buitenhouden. Door onze organisatie werpen wij geen dam op tegen de tijdgeest zodat wij daar heerlijk beschut achter kunnen schuilen. Ook wij worden bewogen. Als we dit ontkennen zou het wel eens zo kunnen zijn dat we al veel meer doordrenkt zijn van de geest van deze tijd dan we zelf voor waar willen houden. Onze jongeren ademen de tijdgeest in. We zouden wellicht schrikken als we weten hoeveel onze jongeren weten van popsterren, welke computerspelletjes ze hebben, hoe regelmatig ze persoonlijk in de Bijbel lezen, wat er van hun persoonlijke gebed terechtkomt, hoe ze denken over gemeenschap voor het huwelijk, over de prediking op zondag, hoe materialistisch, individualistisch en relativistisch ze zijn, enz. Er zijn er onder de jongeren die heel ernstig en serieus zijn, maar er zijn er helaas ook zovelen die het niets zegt en voor wie de Heere een leeg begrip is.

We moeten eerlijk tegen elkaar zeggen dat er meer jongeren uit de kerk in de wereld terechtkomen dan dat er jongeren uit de wereld in de kerk komen. Als we onze ogen voor de storm sluiten, is dat een van de gemakkelijkste manieren om schipbreuk te lijden. De duivel heeft niets liever dan dat we hem als de god van deze eeuw niet onderkennen en ons zo door hem laten bedwelmen. Waar we met hem niet rekenen heeft hij het reeds gewonnen. De storm woedt niet slechts daar waar christenen vervolgd worden en waar geen vrijheid van christelijk onderwijs is zoals dat uniek is in Nederland. We zien de bui hangen als het gaat over de AWGB. Als we echter denken dat christenen nu niet in de storm zitten en nu niet te lijden hebben, stellen we ons de storm veel te ongeestelijk voor. Een christen heeft het niet goed waar voorspoed en vrijheden zijn, maar slechts daar waar God alles is, waar geen zonde meer zal zijn. Het hele leven van een christen kenmerkt zich door lijden. En alleen als we met Hem lijden zullen we ook met Hem verheerlijkt worden.

Omdat we zo weinig geestelijk zijn, onderschatten we de geestelijke strijd. Dat geldt ook voor oprechte kinderen van God. Het is om deze reden dat de Heere ons vermaant bij monde van Paulus: "Wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht" (Ef. 6 : 12). Onder ons zullen er zijn die weten hoe erg het is om de strijd te hebben tegen vlees en bloed. De verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, of van de oorlog in Joegoslavië spreken boek-

delen. In Ef. 6 lezen we dat we de strijd niet hebben tegen vlees en bloed, niet om daarmee te zeggen dat we deze strijd niet serieus behoeven te nemen. Integendeel, de strijd tegen vlees en bloed is al erg, hoeveel temeer de geestelijke strijd tegen geestelijke machten.

Het niet onderkennen van het geestelijk karakter van de storm van secularisatie maakt ons oppervlakkig in onze diagnose en ongeestelijk in de remedie. En dit dringt des te meer daar we niet vrijblijvend in deze wereld zijn, maar het èn voor onszelf èn voor onze jeugd een strijd is op leven en dood. We zijn geschapen voor de eeuwigheid. En we zullen samen met onze kinderen voor de grote witte troon staan om rekenschap af te leggen. De Heere zal onze jongeren vragen of zij gewezen zijn op de noodzaak en mogelijkheid van bekering. Bestuur, personeel, zijn wij hiervan doordrongen? Wat Is onze diepste zorg: de organisatie, de regels van de overheid, of het behoud van de zielen van de kinderen die de Heere aan onze zorgen heeft toevertrouwd? Uit het jaarverslag begreep ik dat wij zoals we hier zijn voor ongeveer 50.000 jongeren verantwoordelijk zijn. Beseffen wij de ontzaglijke last daarvan?

De storm heeft in ons land een bijzonder karakter. De terugkeer naar het heidendom in ons land is niet te vergelijken met de minderheidssituatie waarin de eerste christenen zich bevonden. Als wij in Nederland terugkeren naar een heidense samenleving is dat niet een on-christelijke, maar een anti-christelijke maatschappij. Een maatschappij die eens wel gekerstend was, maar die bewust christelijke normen en waarden afschaft en herinnering daaraan uitwist. In onze maatschappij is sprake van verharding. Zo calvinistisch onze natie eens was, zo afkerig van God en Zijn Woord zijn we nu. Dan denk ik dat de woorden van Hebr. 6 : 4-6 ook op ons maatschappelijke leven betrokken kunnen worden: "Want het is onmogelijk, degenen die eens verlicht geweest zijn en de hemelse gave gesmaakt hebben en de Heilige Geest deelachtig geworden zijn, en gesmaakt hebben het goede Woord Gods en de krachten van de toekomende eeuw, en afvallig worden, die, zeg ik, wederom te vernieuwen tot bekering, als die zichzelf de Zoon van God wederom kruisigen en openlijk te schande maken".

We hebben niet te maken met een golfbeweging in de cultuur van ons land zodat alles vanzelf wel weer terecht zal komen en de wal het schip zal keren. Neen, er is sprake van springtij, een onomkeerbaar proces. Enkele stormkeringen zijn er nog in de vorm van de overheid, het geweten, de prediking, het huwelijk. Maar we weten allen dat dit een kwestie van tijd is.

We kunnen de geestelijke storm niet ernstig genoeg nemen. Tegelijk is er het gevaar dat we ons zodanig fixeren op de tekenen van de tijd dat we vergeten dat de grootste catastrofe reeds plaatsgevonden heeft, namelijk door de zondeval in het paradijs. Daar is de storm begonnen. Sinds de val is het geestelijk nooit windstil geweest. Alle christenen van alle tijden en van alle culturen zijn door vele verdrukkingen ingegaan in het koninkrijk der hemelen. Alleen als we de zondeval verstaan, zullen we ook verstaan wat er in onze maatschappij aan de hand is. Als we onszelf leren kennen, zullen we ook onze tijd werkelijk kunnen doorgronden.

2. De biddende bemanning

Wat is nu de verantwoordelijkheid van bestuur en personeel en ouders in het reformatorisch onderwijs? We zouden ons af kunnen vragen in welke mate wij mede schuldig staan aan de storm. Anders dan in een natuurlijke storm is er in deze geestelijke storm wel degelijk sprake van dat wij mede-verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling en de kracht van het anti-christelijk denken. Dat is niet alleen de schuld van het CDA. We kunnen een onderzoek instellen naar de deugdelijkheid van het schip van het reformatorisch ondenwijs. Als onze methoden te vergelijken zijn met een vermolmd vaartuig kunnen we alle hoop wel opgeven. Deze twee aspecten wil ik laten liggen, en onze aandacht vooral richten op de koers van het schip in de storm.

De aandacht hoeft maar een ogenblik te verslappen en het schip van het bijbelse onderwijs zal vergaan. Als de stuurlieden niet waakzaam zijn, kunnen de grootste ongelukken gebeuren. Nooit zullen we genoegelijk achterover kunnen leunen en denken dat we het nu gewonnen hebben en dat er voldoende garanties zijn dat het in de toekomst goed zal gaan. Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt, geldt zeker bij de koers van het reformatorisch onderwijs.

De koers van het schip valt of staat met goede stuurlui. We kunnen een degelijke grondslag hebben, de reglementen kunnen getoetst zijn aan alle kritiek, we kunnen in ons lesmateriaal goede normen aangelegd hebben, we kunnen uitvoerig hebben nagedacht over het toelatingsbeleid, maar zonder de goede stuurlui heeft het geen enkele kracht.

Een goede bemanning is niet een bemanning die juist een boek heeft gelezen over het reformatorisch onderwijs. Dat zijn leerkrachten en bestuursleden, die persoonlijke ervaring hebben met de geestelijke krachten. Mannen en vrouwen die de persoonlijke worsteling kennen: "Daar het gedruis der waat'ren groeit, daar Uw golven, daar Uw baren mijn benauwde ziel vervaren" (Ps. 42 : 4); "Hier scheen ons 't water t' overstromen" (Ps. 66 : 5); "De waat'ren zijn tot aan de ziel gekomen" (Ps. 69 : 1). Die weten dat zij zwak van moed zijn en klein van krachten en geen kracht hebben tegen deze menigte. Die iets verstaan van de ovenwinning op alle machten van secularisatie door de Heere Jezus Christus op de paasmorgen. Die persoonlijk weten dat de Heilige Geest machtiger is dan de tijdgeest.

Het karakteristieke van reformatorisch ondenwijs is niet in de eerste plaats dat het onderwijs is voor reformatorische jongeren, maar dat het geschiedt in de geest van de reformatie. Wat was de kracht van Luther? Zijn geleerdheid? Hij was geleerd, maar zijn zeggingskracht kwam van elders. Als hij het druk had, bad hij drie uren per dag. Wat was

de kracht van Calvijn? Dat hij een deskundig theoloog was? Dat was wel zo, maar zijn eigenlijke kracht lag daarin dat hij niet over God sprak als een blinde over kleuren heel verstandige dingen kan zeggen, maar vanuit de levende ontmoeting met Hem. Wat was het geheim van het optreden van John Knox? Zijn persoonlijkheid? Die had hij zeker, maar de bloedige Maria Stuart vreesde zijn gebeden meer dan een leger van tienduizenden soldaten. Dat is de geest van de reformatie en dat dient de geest te zijn van het reformatorisch onderwijs; de kracht van Gods Geest. Onze kinderen voelen haarscherp aan hoe wij zijn. Dat werkt in alles door in het lesgeven. Als wij koud zijn voor de geestelijke dingen zullen onze kinderen het ook zijn. Als wij besef hebben van zonde en genade, als wij door Gods Geest geleid worden, zal het niet nalaten beslag te leggen op de harten van onze jongeren.

Onze vaderen hebben dat verstaan. Koelman zegt in "De Pligten der Ouders, in kinderen voor God op te voeden": "Leert hen lezen, en zendt ze in school bij eenen vroomen Meester of Meesteresse". Tijdens de Nationale synode van Dordrecht werd op de 17e zitting van 30 november gesproken over het onderwijs. Men bepaalde dat alleen leden van de gereformeerde kerk "versierd met getuigenissen van een oprecht geloof en vroom leven" tot leerkrachten mochten worden aangesteld. In dit verband is het ook veelzeggend dat Matthew Henry in zijn commentaar op 1 Kon. 11 : 28 opmerkt dat Salomo uitzag naar knechten die ijverig en kundig waren, terwijl David meer erop lette of zijn knechten ook godvrezend waren.

We hebben onze kritiek op de leus van Kuyper "de school aan de ouders". Niet alleen omdat het bestuur tegenover de ouders een zelfstandigheid heeft, maar vooral omdat een rechtgeaard gereformeerd christen bij iedere bijzondere school in zijn hart de pijn gevoelt van een nederlaag. Elke reformatorische school is een baken in de zee van ontkerstening. Kuyper maakte van de nood een deugd en ontkende de roeping van de overheid en van de kerk inzake christelijk onderwijs. Het waarheidselement van Kuyper is echter wel dat hij inzag dat de school een plaats heeft binnen de christelijke opvoeding. In die zin is de school een verlengstuk van de ouders. Dat betekent dat ook voor het onderwijs de roeping geldt om de kinderen "in de waarachtige kennis en vreze Gods, Hem ter eer, en tot hun zaligheid op te brengen".

Leerkrachten zijn betrokken bij de opvoeding van de kinderen op reis naar de eeuwigheid. Niemand van ons zal beweren dat een predikant ook wel onbekeerd kan zijn. Kan dan een onderwijzer die zoveel meer invloed uitoefent op de kinderziel wel zonder de tere vreze van Zijn Naam leven? Bovendien komen de kinderen vaak meer onder de indruk van de woorden van een onderwijzer, dan van de woorden van de eigen ouders. Vertrouwen we hen toe aan mensen die de indruk wekken dat je met enkele christelijke gewoonten zonder de vreze van Gods Naam toch goed reformatorisch bent? Vertrouwen wij hen toe aan figuren die de kinderen leren dat we allen een schaapje zijn van de kudde van Jezus? Vertrouwen we hen toe aan mensen zonder hart voor de harten van de jeugd? ...

Als de school in het verlengde van de ouders ligt, dan zijn ook de bekende woorden van Deut. 6 : 7 van kracht voor de school: "En gij zult ze uw kinderen inscherpen en daarvan spreken, als gij in uw huis zit en als gij op de weg gaat, en als gij nederligt en als gij opstaat". We vergeten echter maar al te vaak dat daarvoor staat in het zesde vers: "En deze woorden die ik u heden gebied, zullen in uw hart zijn". Goede opvoeders zijn niet in de eerste plaats mensen met veel pedagogisch inzicht, mensen die strijden voor herstel van waarden en normen, maar mensen met een nieuw hart.

Die bemanning zoeken wij op het schip van het reformatorisch onderwijs. Voordat zij tot de kinderen spreken, luisteren zij naar de Heere. Martha meende dat het beste wat zij in de dienst van de Heere kon doen, slaven en draven was. Het beste wat wij kunnen doen is dat we leerjongeren van Christus zijn en als Maria aan de voeten van Jezus zitten om Zijn Woord in te drinken. Organisatie is nu eenmaal nodig, maar als dit het middel tegen de secularisatie is, zijn we er reeds slachtoffer van. Van Kuypers bolwerk is ook niets meer over. En ook Philips is goed georganiseerd. De Heere verbindt Zijn zegen niet aan onze talenten, maar aan een leven van godsvrucht. Jezus roept het wee over de schriftgeleerden en farizeeën uit omdat zij het koninkrijk der hemelen toesluiten doordat zij er zelf niet ingaan (Matth. 23 : 13). Als opvoeder zijn we niet alleen voor onszelf onbekeerd, maar ook voor de kinderen. Dode orthodoxie zonder levend geloof is niet bestand tegen de druk van het moderne levensgevoel. Zonder godvrezende leerkrachten is ook het reformatorisch onderwijs slechts één generatie van de afval verwijderd.

Dat is een werkelijk reformatorische bemanning die eerst met de Heere spreekt over de kinderen, voordat zij tot de kinderen spreken over de Heere. Zij smeken Hem om wijsheid, om eerbied, om eenvoudigheid, om ernst, om liefde om zo de kinderen te winnen voor de Heere en Zijn liefdedienst. Zij worstelen dat de Heere uit dit geslacht Zijn kerk zal bouwen en Zijn kinderen en knechten uit hen zal halen. Van Paulus lezen we dat hem dagelijks de zorg van de gemeenten overviel. Nacht en dag bad hij voor de zondaren die de Heere aan hem toevertrouwde. Zou een leerkracht dan niet dagelijks de zorg voor de zielen van de leerlingen gevoelen? Geloven wij echt dat iedere onbekeerde leerling voor eeuwig naar de hel gaat? Andrew Gray merkt in een preek over Spr. 10 : 4 op dat we weinig zegen kunnen verwachten als er weinig gebed is.

Dat is een reformatorische onderwijzer, die zich niet laat leiden door angst voor de storm van de ontkerstening, die niet luistert naar moderne pedagogische inzichten, die zich niet laat leiden door de wil van het kind, maar die let op het onfeilbare kompas van Gods Woord. En dan moeten we de toepassing maken op de praktijk van ons reformatorisch ondenwijs; is dit niet de nood van ons onderwijs? Is het uiterlijk van de leerkracht niet vaak belangrijker dan het innerlijk? Weegt de vakbekwaamheid niet meer dan de godsvrucht? Krijgen onze kinderen een dood geloof mee of een levend geloof? Waarop letten wij in de sollicitatiegesprekken?

Als in het onderwijs godvrezende personen zo belangrijk zijn, dan komen we op een terrein waarin we volstrekt machteloos staan. Hier valt niets te organiseren. Niet onze krachtinspanningen, niet ons geweld, maar Gods Geest is hier beslissend. Laat dat ook maar zo zijn. Laten we eigen krachteloosheid maar inleven. Opdat de noodschreeuw tot God opstijgt: "Och, dat Gij de hemelen scheurde" (Jes. 64 : 1).

3. De reële redding

Ik keer weer terug naar de woorden uit Deut. 6 : 7. De taak van ouders en daarmee van andere opvoeders is het insctierpen van Gods Woord. Daarmee is de taak van onderwijzer of onden/vijzer een sleutelpost in Gods koninkrijk. In het licht van maatschappelijke posities is er meer aanzien te verwerven dan in de school. In het licht van de eeuwigheid is dit werk van veel groter belang dan van bijvoorbeeld de president van de Nederlandse Bank. Onderwijzers zijn opvoeders die niet met geld, maar met onsterfelijke zielen omgaan. Het is te vrezen dat de geringe belangstelling voor het onderwijs bij onze jongens een gevolg is van de geringe belangstelling voor de uitbreiding van Gods koninkrijk, vaak met een beroep op de opdracht om met talenten

te woekeren, zonder dat we bedenken dat we wel eens een carrière op moeten geven, juist opdat de talenten tot Gods eer ontwikkeld zullen worden.

Het is niet onze taak dat wij de kinderen bekeren. Daar zijn al heel wat ouders, predikanten en opvoeders bedrogen mee uitgekomen.

In dit opzicht is de kortste weg tot de bekering van onze kinderen dat we dit geheel uit handen geven. Inscherpen heeft betrekking op een

zwaard dat diep indringt in het vlees. Zo is het wel onze verantwoordelijkheid dat de woorden van God diep indringen in de gewetens van onze kinderen. Dat inscherpen geschiedt op de wijze van het spreken. God gebruikt in Zijn rijk niet het zwaard, maar het spreken. Dat geldt ook voor een tijd van secularisatie. Het opvallende in de woorden van Deut. 6 is dat dit spreken altijd dient te geschieden. Als we in huis zitten, we kunnen denken aan de situatie van ontspannen samenzijn. Als we op de weg gaan met de jongeren en een excursie maken. Als we neerliggen in onze slaap; zijn we dan betrokken op de jeugd? Als we opstaan, is het dan onze eerste verlangen of er kinderen gewonnen worden uit de klauwen van satan en overgebracht worden in het koninkrijk van Christus?

Betekent dit dat we nooit over andere dingen kunnen spreken en aan aardrijkskunde en geschiedenis niet toekomen? Ik denk dat deze uitdrukking in de eerste plaats ziet op de richting van het hart van de opvoeder. Ook al moeten we onderwijs geven in de eerste beginselen van het rekenen, dan kan dat toch zijn met een hart dat naar de Heere en Zijn dienst uitgaat. Gaan we in ons werk op of gaan we in de dienst van de Heere op? Is ons werk een onderbreking van Gods dienst of is Gods dienst een onderbreking van ons werk? De ondertoon van al ons spreken en bezigzijn dient te zijn dat de Heere verheerlijkt wordt en Zijn koninkrijk uitgebreid wordt. Als ons hart een natuurlijk hart is, zal het ons al snel te veel zijn om in alles gericht te zijn op de

Heere en Zijn dienst, maar waar liefde ons vervult, krijgen we verlangen om hier wel over te spreken. Daar zijn we met innerlijke ontferming bewogen over al de jongeren die de Heere aan onze zorgen toevertrouwt. Wee ons als deze gerichtheid van ons hart ontbreekt en wij alleen bijbelse geschiedenis vertellen omdat we leerkracht zijn, zonder dat de liefde van Christus ons dringt. In de tweede plaats betekent deze uitdrukking dat het reformatorisch onderwijs zich niet slechts in de bijbelles onderscheidt van andere scholen, maar in alle vakken. Er is geen terrein van het leven waarop de Heere geen beslag legt. Het zou wel eens een van de grootste dwalingen van het gereformeerde volksdeel kunnen zijn dat we zo'n scheiding maken tussen natuur en genade. We denken dat de dienst des Heeren afgelopen is als de bijbelles afgelopen en de zondag voorbij is. Een predikant kan niet zeggen: "Vandaag sta ik niet in het ambt". Zo kan een christen niet zeggen dat een bepaald deel van Zijn leven niet onder de heerschappij van Gods Woord staat. We zijn volstrekt geseculariseerd als God in het dagelijkse leven geen plaats heeft. Juist daarom zullen leerkrachten in een tijdperk van ontkerstening duidelijk moeten maken dat we in heel ons leven voor Gods aangezicht staan. De Heere vraagt dat we Hem ook liefhebben met heel ons verstand. Dat is geen zwaar juk, maar daarvan zeggen Gods kinderen: "Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten". Waar dat ontbreekt is de ontkerstening binnen de muren van de reformatorische school doorgedrongen. In de derde plaats zal deze uitdrukking voor het onderwijs ook betekenen dat alle vakken een plaats hebben in Gods koninkrijk. We zien in het rekenen de

orde die God in Zijn schepping gelegd heeft om met de kinderen in verwondering daarover vervuld te zijn. In de taal zien we dat we in onderscheid met de dieren een mond kregen om de Heere te loven. Onze vaderen legden nadruk op onden/vijs in de taal omdat we daardoor Zijn Woord

kunnen lezen. En de vreemde talen zullen we nooit kunnen onderwijzen zonder het besef van de hoogmoed van Babel en de zegen van de zendingsarbeid onder alle volken. In de biologieles blijkt het reformatorische karakter van het onderwijs niet alleen daarin dat de evolutiegedachte verdwenen is, maar dat de ondenwijzer wellicht met een enkele opmerking eerbied geeft voor de ondoorgrondelijke wijsheid van de Heere. In de geschiedenis wijze we erop dat de Heere ondanks het falen van mensen toch in Nederland Zijn kerk plantte.

We zien in deze woorden wat de kracht van het spreken is. We kunnen ermee inscherpen. We kunnen Gods Woord ermee inscherpen, maar ook andere dingen... Niet alleen de woorden die wij in de bijbelles spreken zijn van belang. Hoe belangrijk is het dat onderwijzend personeel zich bewust is van het taal-

gebruik. Het is niet voor niets dat de apostel Paulus ons vermaant dat geen vuile reden uit onze mond ga en dat alle bitterheid daaruit gezuiverd is (Ef. 4 : 29-31). De tong is een klein vuur dat een grote hoop hout aan kan steken (Jak. 3). Volgens Jak. 1 : 26 is de maatstaf van Godsvrucht het gebruik van de tond: "Indien iemand onder u dunkt, dat hij godsdienstig is, en zijn tong niet in toom houdt, maar zijn hart verleidt, dezes godsdienst Is ijdel". Eén gemelijk en hooghartig woord neemt de vrucht van een ernstige bijbelvertelling weg. Eén woord in godsvrucht gesproken is meer waard dan duizend rechtzinnige woorden zonder hart. Zeker als we met onze tong zoveel schade kunnen berokkenen in jonge kinderlevens hebben onze leerkrachten alle reden om te smeken: "Zet, Heere, een wacht voor mijne lippen" (Ps. 141 : 3).

In Gods koninkrijk zijn de kleine dingen de grote dingen. Op de oordeelsdag zal een beker koud water meetellen als de Heere Jezus zal zeggen dat Hij dorstig was en als Zijn kinderen dan Zijn minsten broeders te drinken gegeven hebben. De getrouwheid van leerkrachten bestaat niet in indrukwekkende prestaties die zij verricht hebben of methodes die zij ontwikkelden, maar onder andere in de woorden die zij gebruikten. Niet voor niets zal Jezus zeggen: "Over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal Ik u zetten".

We bidden voor predikanten dat zij met vrijmoedigheid Gods Woord mogen uitdragen (Ef. 6 : 19-20), zouden we dan ook niet onze leerkrachten opdragen aan Gods troon opdat zij de Heere leren kennen en alle valse schaamte kwijtraken, bewaard worden voor optochtelijke vroomheid, en mogen getuigen van de dingen die bij God te doen zijn? Het zit niet in het vele spreken, maar in het hartelijk getuigenis. Dit zal niet nalaten in de harten van jonge kinderen diepe indruk te maken. Een godvruchtig voorbeeld is het beste wapen tegen de geest van de tijd. Het zal niet verhinderen dat er een Ezau is in het gezin van Jakob en een Ismaël in het huis van Abraham. Toch blijft staan; de gedachtenis van de rechtvaardige zal tot zegen zijn. Het zal onze jeugd vormen en in de toekomst middellijkerwijs bewaren om mee te gaan met de tijdgeest.

Als de Heere opvoeders vermaant om zo te spreken dan geloof ik dat daarvan ook in een tijd van ontkerstening verwachting is. Ik weet niet of het schip van het reformatorisch ondenwijs geen schipbreuk zal lijden, maar ik weet wel dat de Heere èn voor de leerkracht (Spr. 11 : 25) èn voor de leerling het blijmoedige getuigenis wil gebruiken om drenkelingen in de loeiende storm van ontkerstening behouden in het land van Immanuël aan te doen komen.

Ds. W. van Vlastuin

Lezing, gehouden op de Algemene Vergadering van de VGS op 16 april 1994 te Rotterdam.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 1994

De Reformatorische School | 36 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 1994

De Reformatorische School | 36 Pagina's