Schrijven moet je goed leren (2)
Het belang van oefeningen in de schrijfmethode
In deze aflevering wordt aandacht besteed aan oefeningen die bijdragen om aan schrijfvoorwaarden te kunnen voldoen. Deze schrijf voorwaarden komen in de eerste schrijf fase (nl. de voorbereidende) aan bod. De eerste oefeningen worden gedaan met twee handen en daarna met de voorkeurshand. Vervolgens worden van alle drie schrijf fasen voorbeelden gegeven. Tenslotte worden de aspecten van een schrijfles nl. oriëntatie, uitvoering en evaluatie ondersteund met voorbeelden.
Bewogen beweging
Een kind heeft veel behoefte aan bewegen en wordt daartoe innerlijk bewogen. Deze drang tot bewegen is aangeboren en nodig voor een harmonische ontwikkeling van de lichamelijke en geestelijke vorming. Om de motorische ontwikkeling van het kind te begeleiden, hebben Van Gils et al., (1984) motorische oefeningen ontwikkeld, die aansluiten bij de volgende ontwikkelingsstadia die elk kind doormaakt:
). a-symmetrische motoriek (0-4 jaar) De ene helft van het lichaam beweegt tegenovergesteld aan de andere helft. Kinderen houden vaak een prentenboek onderste boven en hebben moeite om d, p en b te onderscheiden.
2. symmetrisclie motorieli (4-6 jaar) De bewegingen van linker- en rechterhelft zijn eikaars spiegelbeeld. Bij symmetrische activiteiten zijn beide hersenhelften vrijwel gelijk betrokken (kijken, luisteren, spreken, lezen). Het schrijven vereist de coördinatie van het bewegingscentrum en het taaicentrum. Gaan we eerst aanvankelijk leren lezen en dan leren schrijven (Lindeman, 1985; Van de Pavert, 1985) of omgekeerd 'Writing for reading' (Taylor, 1979) of kunnen we lezen en schrijven tegelijk aanleren? Bij deze jarenlange discussie sluit de studie aan 'Lezen en schrijven: isoleren of integreren (Dek & Janssen, 1993). Het laatste woord is er zeker nog niet over gezegd.
In de leeftijd van 4 tot 6 jaar hoort zich de lateralisatie (het eenhandig worden) en de voorkeurshand (dominantie) te ontwikkelen. Het lateralisatieproces omvat de ontwikkeling van zenuw-, zintuig- en spierfuncties. Hierdoor worden vaardigheden ven/vorven om met twee handen tegelijk te werken. Deze coördinatie tussen twee handen zien we bijvoorbeeld bij het schillen van een appel. Motorische oefeningen zijn nodig ter bevordering van de arm-, hand-, en duimfunctie en pincetgreep, de ontspanning van de spieren en ook voor het gebruik bij de remediering.
Een belangrijk aspect van de motorische ontwikkeling van een baby begint met het grijpen van de handen. Het kind doet dat uit zichzelf; het wordt niet aangeleerd. Door deze spontane ontwikkeling van het grijpen leert het kind be-grijpen.
De ontwikkeling van schrijfbewegingen vertoont een opmerkelijke overeenkomst met de ontwikkeling van grijpbewegingen (Meulenbroek, 1989). Het is noodzakelijk dat het kind in de leeftijd van 4 tot 6 jaar veel oefent met twee handen, omdat in deze fase zich de voorkeurshand ontwikkelt. Links en rechts hebben te maken met het lichaamsbesef. Deze vertrouwdheid met het eigen lichaam stimuleert geautomatiseerd bewegen (Haenen-van der Hout, 1983). Lichamelijke oefeningen zijn gericht op het verkrijgen van een goede balans. Kinderen geven dit vaak zelf aan en laten zien dat ze er mee bezig zijn.
Bijvoorbeeld; als ze naar school gaan, dan zijn muurtjes, stoepjes enz. een uitdaging om erover heen te lopen en in de gymles is de evenwichtbalk een geliefd instrument. Er is nl. een relatie tussen bewegen en lichamelijke ontwikkeling.
De kleuterleeftijd (4-6 jaar) is bij uitstek de periode waarin schrijfvoonwaarden aan de orde gesteld worden.
Het kind heeft:
a. Een goede grove motoriek zoals kruipen, lopen, ballen. De spierrijping voltrekt zich vanuit de schouder naar de vingertoppen (Van Engen, 1993).
b. Een beheerste fijne motoriek, waarbij de duim een belangrijke rol speelt.
c. Een oog-handcoördinatie, waarbij het kind een bewegingspatroon moet kunnen beschrijven.
d. Een ruimtelijke oriëntatie, waarbij een ontwikkeld richtingsgevoel noodzakelijk is.
e. Een gevoel voor vormgeving. Het kind kan kritisch waarnemen, zodat het de volgorde in het woord kan onderscheiden.
f. Het eigen ritme, waarbij spanning en ontspanning elkaar regelmatig afwisselen.
g. Een goede werkhouding, waarbij motivatie en concentratie een rol spelen.
Oefeningen met twee handen bevorderen het lichaamsbesef. Daarbij gaat het om de informatie die de mens via waarneming heeft of verwerft. Oefeningen met twee handen bevorderen de lateralisatie waardoor de functionele verschillen tussen de twee hersenhelften geactiveerd worden.
Het kind staat op z'n tenen voor het bord met twee handen bovenaan en ademt in. Nu laat hij de adem los, zegt ppppff en trekt lijnen naar beneden waarbij het kind buigt door de knieën. De lijnen dienen dun te eindigen.
Nog een voorbeeld van een oefening met twee handen is het zwemmen. Er wordt gevraagd aan het kind of het kan zwemmen.
Het kind begint vanuit een middenpositie met omhooggaande ronde bewegingen en komt weer in de uitgaanspositie terug en herhaalt. Aan deze oefening kan gezien worden welke kant het lekkerst gaat en welke het mooist is en dat geeft een indicatie voor links- of rechtshandigheid.
Fijn motorische oefeningen
Onder fijne motoriek wordt verstaan de mogelijkheid tot het uitvoeren van kleine bewegingen van hand, oog en vinger.
Hiertoe wordt gerekend het beheersen en besturen van fijnere motorische bewegingen, die met name voor het schrijven essentieel zijn. Na de grove motorische oefeningen komen de meer fijn motorische oefeningen als een samenspel tussen de zenuwen en de handspieren (Van Doleweerd en Rossier, 1988). Voor schrijven dient het kind de 3 P's te beheersen: positie: hoe zit het kind, pen: hoe houdt het de pen vast en papier: welke hoek maakt het papier met de tafelrand. Voor het hanteren van schrijfgereedschap zijn tactiele opdrachten belangrijk.
Voorbeeld tactiele opdracht: het roeren met allerlei gereedschap in de erwtensoeppan, waarbij de 'lepel' op verschillende plaatsen wordt vastgehouden.
Het kind roert b.v. eerst met grote bewegingen tegen de binnenkant van de pan met een dikke viltstift, daarna maakt hij kleinere bewegingen met een dunne viltstift. Als een kind roert kan het de 'lepel' op verschillende plaatsen vasthouden afhankelijk van de inhoud van de pan. Dit wordt geoefend.
De hele bodem van de pan moet bewerkt worden (anders brandt het aan). Wat gaat er allemaal in erwtensoep? Voor alle ingrediënten wordt een andere kleur gebruikt. Erwten: groen, wortel: oranje, worst: rood enz.
Ook wordt er met verschillend gereedschap geroerd. Het 'roergereedschap' is afwisselend dik/dun en kort/lang en dat vereist een tactiele aanpassing. De roerbewegingen gaan zowel rechtsom als ook linksom. We kunnen het kind vragen: welke beweging gaat het lekkerst?
Oog-hand coördinatie oefeningen
Hieronder wordt verstaan de coördinatie tussen het zien (visuele) en het bewegen (motorische). Deze samenwerking tussen het visuele en het motorische zorgen ervoor dat een kind zich grafisch en in de ruimte kan bewegen (Van Engen, 1993).
Bij alles wat er met de handen gedaan wordt heeft het oog een functie. Bijvoorbeeld visuele opdracht: vormen onderscheiden en onthouden.
Het kind onderscheidt ballonnen in de vorm van een (a) cirkel, (b) vierkant, (c) driehoek en (d) ruit. Er kunnen een aantal vragen gesteld worden b.v. ballon b is anders dan a waarom? De ballonnen kunnen gearceerd worden d.w.z. kleine streepjes naast elkaar van links onder naar rechts boven (in de schrijfrichting). Gebruik voor iedere ballon een andere kleur.
Vergeet het touwtje niet, anders gaat de ballon zo de lucht in.
Ruiniteiijl(e oriëntatie oefeningen
Hieronder wordt verstaan de ontwikkeling van het richtingsgevoel. Dit is een noodzakelijke voorwaarde om schrijfopdrachten te kunnen uitvoeren. De voornaamste begrippen voor het schrijven zijn: boven- en onderkant van het vlak of blad en uiteraard de concepten links en rechts. In ons cultuurpatroon loopt de schrijflijn nl. van links naar rechts. In deze richting wordt er geschreven en gelezen.
Het kind trekt in het midden van het vlak verticale en horizontale lijnen die elkaar kruisen. Op de uiteinden van de lijnen draaien de kinderen rondjes met bepaalde kleuren.
Vormgevingsoefeningen
Het gaat hierbij om het vermogen tot kritisch waarnemen van fijne nuances, details, kleuren, vormen en afmetingen. Hierbij speelt de volgorde, nauwkeurigheid en de logica een woordje mee, die bij het schrijven essentieel zijn. Het is nodig dat kinderen vormen kunnen onderscheiden. Bijvoorbeeld: twee tekeningen die op elkaar lijken, maar er ontbreken een aantal onderdelen. Kunnen ze die vinden?
Voor het schrijven is het van belang dat het kind leert letters te onderscheiden die op elkaar lijken, b.v. de h en de k, de r en de z. Ook dient het begrip hoogte en breedte geleerd te worden, dit is nodig om duidelijkheid te verschaffen aan de letters die geschreven kunnen schrijven. Deze vormdiscriminatie komt o.a. aan de orde bij het onderscheiden van letters: e en I, o en a en n en u. Welke flat is het hoogst en welke winkelcentrum is het breedst? Geef dit aan d.m.v. een kleur.
Daarna kan er gekeken worden naar vormen van schrijfpatronen en letters. Hier ligt al een eerste indicatie voor zelfevaluatie. Het kind kiest zelf en ontdekt verschillen in vormen en verhoudingen tussen lengte en breedte.
Ritme oefeningen
leder mens heeft een eigen ritme dat ontstaat door hartslag en ademhaling. Spanning en ontspanning dienen elkaar regelmatig af te wisselen. Als de ophaal (spanning) en neerhaal (ontspanning) in het handschrift in evenwicht zijn, dan heeft het kind zijn eigen ritme gevonden (Haenen-van der Hout, 1983).
Kinderen beleven het gezamenlijk ritme in het meezingen en meebewegen en het gebruik van ritme instrumenten bij speelliedjes. De bewegingen die erbij gemaakt worden, versterken het gevoel van spanning in de spieren. Het blijkt dat de natuurlijke spanningsontlading optreedt bij neergaande, verticale bewegingen, waarbij de uitademing een rol speelt. Bij het schrijven van de letters komt die ontlading tot uitdrukking in de neerhalen van lus- en staartletters (Heermann, 1978).
Wericbladen
Al deze oefeningen vinden plaats in het voorbereidend schrijfondenwijs en hiervoor kunnen werkbladen gebruikt worden. Ook in het buitenland kent men werkbladen (Engels, Franse en Duitse werkbladen).
Van Gils et al., (1984) geven een observatieschema en een schema voor remediering, ledere leerkracht kan invullen wat de leerlingen moeten kunnen en kennen en vanuit het geobserveerde gedrag kan er een suggestie voor behandeling gegeven worden.
Schrijffasen
In de meeste schrijfmethoden worden drie schrijffasen onderscheiden: voorbereidend, aanvankelijk en voortgezet. Van iedere fase wordt een voorbeeld gegeven.
Voorbereidende fase
De huidige schrijfmethoden voor de basisschool besteden aandacht aan de grove motoriek. Vanuit deze grove motoriek ontwikkelt zich de schrijfmotorische vaardigheden, waarbij oefeningen voor het ontwikkelen van arm-, hand-, en vingervaardigheid centraal staan. Hierna wordt aandacht besteed aan de ontwikkeling van de fijne motoriek. Er worden bepaalde vaardigheden ontwikkeld met behulp van allerlei materialen en technieken. Deze activiteiten worden didaktisch begeleid en er kunnen visuele en verbale hulpmiddelen gebruikt worden. Een speelse vorm heeft de voorkeur, waarbij muziek een functie kan hebben (zie bijvoorbeeld de methode Le Bon Depart).
In deze voorbereidende fase kunnen b.v. finger painting gedaan worden om de tactiele zintuigen te oefenen. Het onderwerp kan zijn bergen, wolken, bloemen of bomen.
Ook kan aandacht besteed worden aan het arceren, het plaatsen van streepjes van links onder naar rechts boven. B.v. het arceren van de eigen hand.
Bord
Het zou zeer aan te bevelen zijn om alle leerlingen de gelegenheid te geven op bord te oefenen, omdat de verticale bewegingsoefeningen als eerste essentieel zijn voor de motorische ontwikkeling. Bovendien heeft het kind behoefte aan ruimte en kan het op bord goed deze oefeningen doen, waarbij het verticale overheerst.
Er kunnen grote vellen papier op deur of muur geplakt worden (zonder liniëring), zodat zoveel mogelijk leerlingen kunnen oefenen in het verticale vlak. Het gaat erom dat de leerling zich durft te uiten en de bewegingen soepel en regelmatig uitgevoerd worden. De leerkracht moet het aantrekkelijk maken en de leerstof uitnodigend aanbieden, zodat het kind er plezier in heeft en houdt.
Schrijfpatronen
Na de verticale oefeningen komen de horizontale, waarbij de schrijfpatronen de hoofdmoot vormen. Deze worden op bord of op blanco papier gemaakt en worden motorisch, verbaal en visueel ondersteund. Daarna brengen we het kind in contact met lijnen. Eerst wordt geoefend met een bovenlijn, daarna met een onderlijn en vervolgens tussen twee lijnen.
Aanvankelijl< e schrijffase
In deze schrijffase staat centraal het aanleren van letters, cijfers, combinatie van letters, leestekens en hoofdletters. Hiervoor wordt nagegaan welke schrijfpatronen aan deze letters ten grondslag liggen en deze schrijfpatronen worden dan eerst geoefend.
We geven een voorbeeld van het aanleren van de letter h. Deze is opgebouwd uit een open guirlande en een gesloten arcade.
Voortgezette schrijffase
In deze schrijffase staat centraal het dictaat of temposchrijven mede ter bevordering van de dienende functie van het schrijven (Van Engen, 1993). De leerkracht is verantwoordelijk voor het opvoeren van het tempo. In ver schillende schrijfmethoden worden het aantal letters per minuut/per groep aangegeven (Natzijl, 1988; Van Engen, 1993). Dit is nodig om de snelheid op te voeren, want alleen door voldoende oefening verkrijgt het kind een behoorlijk schrijftempo, dat aansluit bij zijn persoonlijkheid en eigen ritme. Wil het kind mee kunnen komen bij andere vakken en in het voortgezet onderwijs dan zal netheid, accuratesse en leesbaarheid op de basisschool getraind moeten zijn. Slordigheid wreekt zich ook in andere vakken. Er wordt toch immers in alle vakken geschreven. Vandaar dat een goed handschrift kan bijdragen aan schoolsucces.
Als vooroefening worden schrijfpatronen gebruikt om de leerlingen in hun eigen ritme te brengen en de vaardigheid in te oefenen. Daarvoor wordt een keuze gemaakt tussen arcade of guirlande. Dan wordt de boekvorm geoefend. Deze is belangrijk omdat hierbij een wilsbesluit ten grondslag ligt. Er moet steeds een verandering in richting komen. Dit kan niet snel gebeuren. Er is een duidelijke ophaal en neerhaal en een richting die overeen komt met de hellingshoek die de schrijfmethode voorschrijft.
Handschrift
Het handschrift is afhankelijk van verschillende factoren, b.v. de mate van voorbereiding van de leerkracht heeft invloed op de oriëntatie, uitvoering en controle van de schrijfles en het schrijfresultaat. De leerkracht is niet alleen verantwoordelijk voor het schrijfproces, maar ook voor het verkrijgen, het bewaren en verhogen van het resultaat van het schrijfprodukt. Er kan gesproken worden van een doorgaande lijn d.w.z. er wordt in alle jaargroepen gewerkt aan het schrijfproces en - produkt.
Schrijfles
In een schrijfles komt aan de orde de oriëntatie, uitvoering en controle (Parreren en Carpay, 1979).
Van elk aspect wordt een voorbeeld gegeven.
Oriëntatie
In de oriëntatie van de schrijfles besteedt de leerl< racht aandacht aan de introductie, waarbij verteld wordt over huizen in de winter en rook dat uit de schoorstenen komt. Dit wordt aangegeven door een arcade op het bord. Deze wordt door een leerling met kleur overgetrokken. De klas doet de beweging met het hoofd na, daarna met de neus. Dan eerst met de gestrekte arm vanuit het schoudergewricht en vervolgens met de hand in de lucht, ondersteund door de andere hand, waarbij de pols wordt bewogen. Dan komt het droog oefenen op het tafelblad aan bod.
Uitvoering
De arcade wordt door de leerlingen op een groot blanco blad gemaakt met wasco en wordt herhaald, waarbij de beweging steeds over hetzelfde spoor gemaakt wordt. Let op de 3 P's. Kan de leerling het ook met de ogen dicht? (automatisering).
Evaiuatie
De evaluatie kan bestaan uit een aantal vragen en handelingen. Zo kan gevraagd worden: 'lees' dit eens terug. Wat kan zo'n arcade uitdrukken? (groot/klein, dik/dun, vlug/langzaam en welke kleuren komen boven).
Er worden twee evaluatievragen gesteld:
1. Hoe ging het (proces)? Het is belangrijk dat de leerling zich bewust wordt hoe het ging. Het proces verliep b.v. lekker.
2. Welke vind je het mooist (produkt)? Geef een kruisje.
Er kunnen ook evaluatiecriteria gebruikt worden.
b.v. zijn alle arcades even groot?
b.v. zijn de afstanden tussen de kruispunten gelijk?
Door deze vragen wordt de leerling aangezet tot het beoordelen. Dit kan als volgt verlopen: probeer er achter te komen waarom het niet lekker ging en doe het nog eens.
Een andere mogelijkheid is om te zoeken naar wat mooi en goed is. Zet een kruisje bij de mooiste. Zoek er nog een bij en zet deze vormen achter elkaar, zodat er twee of drie gelijke arcades ontstaan. Plaats deze in een reeks en zo kunnen er horizontale of verticale reeksen ontstaan.
Het begeleiden door de leerkracht is een complexe taak. Er wordt klassikaal b.v. losmakingsoefeningen, maar ook individueel les gegeven.
Losmakingsoefenen bijvoorbeeld (arm, pols, vingers en duim): - geld tellen (duim opponeren) - erwtjes draaien met alle vingers - piano spelen - schroeven draaien (Duplo-spel)
De leerkracht observeert, begeleidt, verbetert, stimuleert, differentieert, controleert, individualiseert en rapporteert. Voorwaar, men komt vaak ogen en oren te kort. Het beheersen van het schrift schept, via het ordenen van de eigen gedachten, de mogelijkheid de wereld om ons heen te ordenen en de mogelijkheid om ons cognitief verder te ontwikkelen.
Conclusie
In deze aflevering worden oefeningen gegeven om aan schrijfvoorwaarden te kunnen voldoen. Vervolgens worden de drie schrijffasen behandeld en wordt een schema voor een schrijfles gegeven. De belangrijkste aspecten zijn: beweging, ruimtelijke oriëntatie en vormgeving. Het bewegen is aangeboren en nodig voor een harmonische ontwikkeling van de lichamelijke en geestelijke vorming. Aandacht dient besteed te worden aan de ontwikkeling van de grove motoriek (kruipen, ballen, lopen). Een oriëntatie vindt plaats vanuit het lichaamsbesef. Deze vertrouwdheid met het eigen lichaam stimuleert geautomatiseerd bewegen. De pincetgreep speelt een grote rol bij de fijne motoriek. De samenwerking tussen de ogen en de schrijfhand zorgt ervoor dat het kind zich grafisch en in de ruimte kan bewegen. Nodig is ontwikkeling van de ruimtelijke oriëntatie waarbij het kind bepaalde begrippen moet kunnen hanteren en visuele discriminatie om vormen van elkaar te onderscheiden.
Vervolgens worden drie schrijffasen behandeld. Bij het voorbereidend schrijven spelen schrijfpatronen een belangrijke rol, waarbij er gelet wordt op de 3 P's. Bij het aanvankelijk schrijven staan de schrijfpatronen centraal. De aan te leren lettervorm wordt geanalyseerd en komt groot op het bord (30-35 cm). Een leerling komt voor het bord en trekt deze over. Droogschrijven op het tafelblad. Op blanco vellen met dik materiaal oefenen. Bij het voortgezette schrijfonderwijs staat het dictaatschrift centraal. Het kind leert zijn tempo op te voeren. Van belang is dat het schrijfprodukt geëvalueerd wordt aan de hand van evaluatiecriteria. Evaluatie wordt gedaan aan de hand van evaluatiecriteria (grootte, afstand, regelmaat, vorm en algemeen beeld).
Tenslotte wordt aandacht besteed aan de oriëntatie, uitvoering en evaluatie van een schrijfles aan de hand van voorbeelden.
Cees Bruinsma
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1995
De Reformatorische School | 48 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1995
De Reformatorische School | 48 Pagina's