Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Middelaar des Verbonds.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Middelaar des Verbonds.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

HEID. CAT. ZOND. 6.

Eerst in Zond. 6. komt de catechismus tot den Middelaar van het genadeverbond. Wel sprak de vorige zondagsafdeeling reeds van de mogelijkheid van 's menschen verlossing door een Middelaar, doch 't kenmerkende van Zond. 5 was dit, dat zij alleen van den staat der verlossing sprak en den persoon des Middelaars nog verborgen hield. Hoe werd in al z'n rijkdom van de verlossing gehandeld; zóó dat verzoening voor de zonde niet allen kon gebracht, doch ook de zondaar in Gods gemeenschap zou hersteld. De volle zaligheid werd ons ontsloten. Met minder ook kan de door Gods recht verplette ziele het niet stellen. O, haar diepe ellende heeft ze door Geestes licht leeren kennen, als veroordeelde door Gods recht en verbannene uit Gods gemeenschap.
En nu was 't of in Zond. 5 deze ellendige hopen mocht op de gansche verlossing. Zie zoo wil de Heere die vermoeide zielen verkwikken en 't heil der zaligheid openen, dat hij Zijn kerk bereid heeft. 't Zijn die ondersteuningen der liefde, waarbij de ziele leeft; en die haar doen hopen, niettegenstaande al wat haar veroordeelt. O, er is mogelijkheid voor een verloorne! hope voor een schuldige! 't Mocht eens zijn ook voor hen. Alleen maar, hoe Gods recht bevredigd is; door wien de zaligheid verworven is, dat nog bleef verborgen; den Heere zagen ze niet. En dat doet hen in den duister telkens weer ronddolen; en zoo menigmaal de wet haar verdoemende kracht tegen de zonde gevoelen doet, zoo menigmaal is 't of alle grond ontvalt en geen toevlucht overblijft. O, de verlossing is zoo groot! Zoo groot, dat ze alle menschenkracht verre te boven gaat; alleen een Middelaar, die God en mensch is, ze bewerken kan; en ze heeft willen bewerken. Doch hoe zal de ziele tot Hem komen, om in hem ruste te vinden, zoo Hij Zich niet openbaren komt en al gevoelt ze de trekkingen Zijner liefde; en al worden haar van Zijne schatten getoond, ja, geschonken gelijk Rebekka door Eliëzer, zoolang Hij zelf tot de ziele niet komt en het oog verlicht om Hem te kennen, zoo lang kunnen de banden niet breken; en zoo lang ook keert zich de zondaar tot eigen krachten, alle onderwijzingen der waarheid ten spijt. Want toch dit moeten Gods kinderen wel ervaren, dat in het zaligmakend werk des Heiligen Geestes, de historiëele kennis der waarheid geen licht schenken kan. 't Is of de zondaar den naam van Jezus nimmer hoorde noemen nog. Comrie verhaalt ons van een Engelsch godgeleerde, die een heel werk over Christus schreef en daarna aan zijn zonden ontdekt, zoo blind voor de verlossing stond, alsof hij van Jezus nimmer hoorde nog. Ik haal dit alleen aan en sta opzettelijk bij deze noodzakelijkheid van de openbaring Christi stil, opdat de oprechten over hun geestelijke blindheid niet ontmoedigd worden en opdat velen mogen ontdekt, die met hun ingebeeld geloof en historiëele kennis Jezus roemen, maar in 't hart nooit ervaren hebben, de aangeboren blindheid en de wonderen van genade. O, gij zorgeloozen weet, dat God uw harte kent en u als niet vruchtdragende ranken van den wijnstok afsnijden en in het eeuwig vuur werpen zal. Zegt niet, dat zijn maar wettische en ongeloovige menschen, die zoo in de zwarigheid zitten; neen, roemt uw ijdel gelooven, uw komen tot en aannemen van Jezus niet; want 't geloof, dat alles terstond weet goed te maken, zonder voorafgaande verootmoediging, het is 't ware geloof niet. De Heidelberger doet u zoo zeer verstaan, wat bange worstelingen de blinde ziel doormaakt, eer ze tot Jezus komt. En dat alles dient, om de grootheid der verlossing en de heerlijkheid van den Middelaar recht te kennen.
Twee zaken toch moeten u wel verwonderen, n.I. hoe vele menschen buiten den Middelaar zoo gerust zijn kunnen en anderzijds hoe velen Jezus roemen zonder dat Hij hun gansch begeerlijk werd, als dragend de banier boven tienduizenden. Zie slechts, hoe de catechismus naar Gods woord de openbaring van den Middelaar als voorbereidt. Eerst de mogelijkheid; daarna de grootheid der verlossing als vereischend een Middelaar, die te zamen waarachtig God en mensch is en nu eindelijk 't blootleggen van de redenen der eischen den Middelaar gesteld. Zoo toch vraagt de heilbegeerige:
Waarom moet Hij een waarachtig en rechtvaardig mensch zijn? 't Is meer dan bloote nieuwsgierigheid, die tot dit vragen dringt; de vrager wordt gedrongen door zielzalig verlangen van den Middelaar te vernemen; die waarachtig en rechtvaardig mensch zijn moet.
Omdat de rechtvaardigheid Gods vorderde, dat de menschelijke natuur, die gezondigd had voor de zonde betaalde; en dat een mensch, zelf een zondaar zijnde, niet kon voor anderen betalen"
Waarachtig mensch moest de Middelaar zijn, alles bezitten dus, wat tot den mensch behoort; ziel en lichaam hebben; zijnen broederen in alles gelijk. Gods rechtvaardigheid vordert dat.
De menschelijke natuur, die gezondigd had, moest voor de zonde betalen, zegt de onderwijzer. Zegt Gods woord ons niet: „De ziel die zondigt, zal sterven". En wederom: ,,Zij weten het recht Gods. dat degenen, die zulke dingen doen, des doods waardig zijn.
Mitsdien moet naar Gods onkreukbaar recht de menschelijke natuur, die zondigde, ook gestraft; en 't zou onrechtvaardig zijn, doch dan ook bij God gansch onmogelijk, de straf, die de mensch over zich haalde, aan een andere natuur te wreken; gestel, al dat het kon. De Middelaar dus moest waarachtig mensch zijn. Meer nog. Mensch moest hij zijn uit de menschen; uit het geslacht van Adam. Neen, geen menschelijke natuur, die Hij medebracht uit den hemel; voortgebracht door Gods alvermogende kracht buiten het geslacht van Adam om. Dan toch zou Hij buiten ons menschen hebben gestaan; met ons geen gemeenschap hebben gehad; dus ook onze schuld niet hebben op zich kunnen nemen. Met zijn hart werd Hij Borg voor de uitverkoornen, om in de volheid des tijds uit eene maagd onze natuur aan te nemen, en te zijn de voldragen vrucht van Maria. Als waarachtig mensch bewees Hij zich gedurende Zijn verblijf op aarde van dag tot dag. Hij at en dronk en sliep; Hij was vermoeid; Hem hongerde; Hij weende; in één woord. Hij was in alles den menschen gelijk, uitgenomen de zonde; naar ziel en lichaam was hij onzer éèn; waarachtig mensch. Van de bron der vertroosting, die in Hem ligt als medelijdend Hoogepriester die al onze nooden kent, en nu in alles medelijden hebben kan; die Zijn volk verstaat in wat ellende 't ook verkeert, zwijg ik nu. In onze Zondagsafdeeling gaat het alleen om de noodzakelijkheid der ware menschelijke natuur van Christus. En dat te verstaan ter verheerlijking van Gods recht, zal ons doen erkennen het Woord des Apostels: „Overmits dan de kinderen des vleesches en des bloeds deelachtig zijn, zoo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood te niet zou doen, dengene, die het geweld des doods had, dat is den duivel". Waarachtig mensch dus moest Hij zijn, naar Paulus' verklaring, om in onze natuur dood en duivel te overwinnen en zijn volk uit hun gruwelijke klauwen te verlossen. Want gelijk door de ongehoorzaamheid van dien eenen mensch, velen tot zondaars gesteld zijn geworden, alzoo zullen ook door de gehoorzaamheid van éénen velen tot rechtvaardigen gesteld worden". In de waarachtige menschelijke natuur alleen kon de zonde gewroken en Gods gerechtigheid voldaan. De Middelaar moest waarachtig mensch zijn, en was als zoodanig beloofd; Hij was 't zaad der vrouw; het zaad van Abraham, Izaäk Jacob; Hij was de nabestaande Losser; de Goël; de Hoogepriester, uit de menschen genomen: „Waarom Hij in alles de broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw Hoogepriester zou zijn in de dingen, die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen". (Hebr. 2 : 17). O, zag toch onze ziele door 't geloof dien Middelaar! In 't Paradijs dong de mensch, door satans list verblind, naar de heerlijkheid Gods; daar sprak 's Heeren mond: „De mensch is geworden als onzer één". Doch in den Middelaar den tweeden Adam moest God worden onzer één; opdat de zondaar werde van de straf ontleven en met God verzoend.
I. K.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 september 1921

De Saambinder | 4 Pagina's

De Middelaar des Verbonds.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 september 1921

De Saambinder | 4 Pagina's