Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Middelaar des Verbonds.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Middelaar des Verbonds.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

HEID. CAT. ZOND. 6

Krachtens Gods rechtvaardigheid dus moet de Middelaar waarachtig mensch zijn; d. w. z. ziel en lichaam hebben, gelijk wij, opdat Hij de zondestraf dragen konde en verloornen met God verzoenen; mensch uit de menschen, 't ware zaad Davids. Zóó alleen kan Hij onze Hoogepriester zijn; want alle Hoogepriester, uit de menschen genomen, wordt gesteld voor de menschen in de zaken die bij God te doen zijn". (Hebr. 5 : 1). Maar ook Hij, moet zijn rechtvaardig mensch; d. w. z. Hij moet zonder zonde zijn; zonder erf- en zonder dadelijke zonde. Hoe toch zou de Goddelijke natuur in die nauwe vereeniging met de menschelijke kunnen komen, dat die twee naturen in één persoon vereenigd zouden zijn, zoo niet de menschelijke natuur des Middelaars geheel zondeloos ware! Hoe zou de Middelaar kunnen naderen tot God, indien hij zonde had! Ja, hoe ware mogelijk, dat Hij anderen ten Borg zijn zou, zoo op Hem zelf schuld rustte! Dan zou Hij door zich zelf den dood zijn onderworpen; dan zou Hij voor zich zelf hebben moeten betalen; m. a. w. Zijn Borgstelling zou voor Gods rechtvaardigheid onaannemelijk zijn. Om te kunnen intreden voor doodschuldige schepselen moest de Middelaar waarachtig en rechtvaardig mensch zijn.
Doch de straf der zonde is een eeuwige straf; d.w.z. een straf zonder einde; er is geen dóórkomen aan. Zoo een middelaar kwame, die, gestel, waarachtig en rechtvaardig mensch ware, doch ook niet meer dan mensch alleen, hij zou dus eeuwig hebben moet lijden; hij hadde om zoo te zeggen kunnen aanvangen de betaling, maar nimmer had hij afbetaald; kunnen beginnen de vloed van Gods gramschap te dragen, doch hadde van stonden aan eeuwig in den toorn Gods verzonken; nooit, neen nooit hadde hij kunnen roepen: „Het is volbracht"; nooit ware Gods recht genoeg gedaan; nimmer was voor de uitverkoornen de zaligheid aangebracht. Al is het dus noodzakelijk, dat de middelaar waarachtig en rechtvaardig mensch zij, hij moet tevens meer zijn dan alle schepselen; hij moet waarachtig God zijn om te kunnen doordragen. Hoe duidelijk, hoe verstaanbaar is de leering van den Catechismus dan ook in vr. 17.
Waarom moet Hij te zamen een waarachtig God zijn?" „Opdat hij uit kracht Zijner Godheid den last des toorns Gods aan Zijne menschheid dragen, en ons de gerechtigheid en het leven verwerven en wedergeven mocht".
Door Zijne Godheid dus kon Hij den last des toorns Gods aan zijne menschheid dragen. Geleden heeft Hij alleen in Zijne menschelijke natuur; God kan niet lijden, noch ook sterven. De straf, die op Christus kwam, gold ook alleen den mensch; in ziel en lichaam dus in geheel de menschelijke natuur, maar ook in die menschelijke natuur alleen droeg Christus den last des eeuwigen toorns Gods. Maar Zijne Godheid heeft de menschheid ondersteund; en door die ondersteuning kwam Hij door dat dragen heen. Hoe had hij des satans verzoeking wederstaan in de woestijn, na veertig dagen vastens, zoo niet Zijne Godheid hem had ondersteund? Hoe ware Hij uit den hof van Gethsemané uitgekomen weer, als Zijne ziele geheel bedroefd werd tot den dood toe, zoo Hij niet waarachtig God geweest ware?
Hoe, laat me er mede besluiten, ware Hij ooit verrezen uit den dood, hadde de Goddelijke natuur niet zulk eene overwinningskracht der menschelijke medegedeeld, dat dood en graf hem niet binden konden? Als God alleen kon Hij aan Zijn lijden, dat, neem het van geboorte tot sterven, drie en dertig jaren duurde, een eeuwige waardij schenken, dat dit tijdelijk lijden genoegzaam ware om de eeuwige straf der zonde weg te nemen. Ja meer, waarachtig God moest de Middelaar zijn, èn om het leven te verwerven, èn om het weder te geven. De straf moest niet alleen weggenomen, maar het leven aangebracht; en dat aanbrengen van het leven moet geschieden beide in verwerven en toepassen. Neen wij kunnen niet tot Jezus gaan om in eigen kracht het door Hem verworven leven te aanvaarden; in te gaan. 't Is Zijn werk de verworven weldaden toe te passen.
Jozua, den Hoogepriester, werden de vuile kleederen uitgedaan; hem werden wisselkleederen aangetogen; zelf deed hij dat alles niet. O, hoevelen willen Jezus aannemen in hunne kracht. Gewis ja, ze erkennen: Hij alleen is Zaligmaker; Hij alleen heeft de zaligheid verworven, maar gij moet gelooven, zoo heet 't dan verder; en gij moet die verworven zaligheid aanvaarden. Van hoe menigeen is te vreezen, dat hij met een historieel geloof Jezus neemt; en zijn ziele met een ingebeelde zaligheid troost, omdat hij niets verstaat daarvan dat alleen dan eerst de middelaar volkomen zaligmaker is, als Hij bij de verwerver is toepasser van het eeuwig leven. De practicale verloochening van 's middelaars werk in het wedergeven van het leven, die zoo algemeen is in onze dagen, is niet minder dan de algeheele miskenning van 's middelaars bekwaamheid om te voldoen aan den eisch Hem gesteld, dat Hij waarachtig God zij. Wij zijn in de zonde dood; en zoomin een doode aannemen kan, al boodt ge hem gansch de wereld, zoomin kan onze ziele de verworven zaligheid aannemen. De Middelaar moet daarom God zijn dat Hij de gerechtigheid, waaraan wij geen kwadrantpenning kunnen voldoen, en het leven dat wij verzondigd en verloren hebben, verwerven en wedergeven mocht.
God en mensch moet de Middelaar zijn, die Adams gevallen losse; de ééne Middelaar; Hij moet daarom „te zamen zijn een waarachtig God"; beide naturen in één Persoon vereenigd bezitten. Geen twee middelaars dus, waarvan de een God; de ander mensch zij; neen! één Middelaar, die beide naturen vereenigde in de éénheid Zijns persoons; God, de Zoon, de Tweede Persoon in het aanbiddelijk Opperwezen, Die de menschelijke natuur aannam, niet een menschelijk persoon; een Middelaar die op de vraag: „ Wie zijt Gij?" antwoorden kan: ,Ik ben de Zone Gods" en tegelijk op het: „Wat zijt gij?" zegt: „Waarachtig God en waarachtig mensch". O, onbegrijpelijk mysterie! twee naturen in een Persoon zóó nauw vereenigd, dat al wat in de menschelijke natuur geschiedde, plaats had als daad des Zoons God. „'t Woord is vleesch geworden; en heeft onder ons gewoond".
„God is geopenbaard in het vleesch; is gerechtvaardigd in den Geest; is gezien van de engelen"; God in onze natuur gezien de Persoon in ons vleesch; God schuldig gesteld en gerechtvaardigd, wijl Hij mensch was; God leed: God stierf; maar neen, niet in de Godheid, doch als mensch; Wat Hij volbracht in de natuur des menschen, was 't werk des Goddelijken Persoons, en daarom alleen van eeuwige waardij; daarom volkomen betalend de eeuwige schuld, wijl de Eeuwige de betaling bracht; daarom verwinnend den dood wijl de Eeuwig Levende zelfs in den dood met de menschelijke natuur vereenigd bleef. Wij roofden 't leven; Hij de Schepper verwierf en schonk 't weder. „Zulk een Hoogepriester betaamde ons: heilig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren en hooger dan de hemelen geworden".
Maar wie is deze Middelaar, die te zamen een waarachtig God en een waarachtig rechtvaardig mensch is?
Onze Heere Jezus Christus, die ons van God tot wijsheid, rechtvaardigmaking, heiligmaking en tot een volkomene verlossing geschonken is".
Nog steeds bleef de Middelaar zelf verborgen; nog werd Zijn naam niet genoemd; eerst nu, nadat de vereischten voor den Middelaar zijn vastgesteld; nadat de ziele als 't ware tot Hem is opgevoerd en erkennen moet dat niemand minder, niemand anders dan Gods Zoon die Middelaar zijn kan, eerst nu zegt u de catechismus: die Middelaar is onze Heere Jezus Christus. Bemerkt ge, mijn lezer, hoe de Middelaar in de ziel zijns volks geboren wordt, als voldragen zielevrucht? O, hoe lang kunnen Gods kinderen buiten Hem omzwerven soms; jaren, lange jaren 't zoeken in een ledig graf; en dan wel 't ongenoegzame in zich omdragen; 't besef en gevoel, dat alles te kort schiet om voor God te verschijnen, en de levende betrekkingen den Middelaar te mogen leeren kennen, doch tevens klagend: Hem zie ik niet; met brandende harten gingen de Emmaüsgangers den weg met Jezus, doch hunne oogen werden gehouden, dat zij Hem niet kenden, tot Hij hun openbaar werd in de breking des broods. En nu zeg ik niet, dat aller weg dezelfde is; integendeel, de bediening des Heiligen Geestes is zoo rijk, zoo veelzijdig, dat we Gods eer zouden aanranden, als we van Zijn organisch werk modelwerk zouden maken, maar toch ik vrees voor hen, die zonder ook maar iets te verstaan er van, dat de openbaring van Christus een wonder is van Gods gena. Hem meenen te bezitten. Een ieder beproeve zich in dezen; want onze opvoeding, hoe kostelijk ook, ons onderwezen zijn in 't Woord, hoe ook te waardeeren, laat ons vreemd van Christus; de zaligmakende kennis des Middelaars is een gewrocht des Heiligen Geestes, opdat onze ziele erkenne: „'t Behaagde God Zijn Zoon in mij te openbaren".
I. K.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1921

De Saambinder | 4 Pagina's

De Middelaar des Verbonds.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1921

De Saambinder | 4 Pagina's