Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vleeschwording des Woords. I.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vleeschwording des Woords. I.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Heidelb. Catech. Zondag 14.

Met de veertiende Zondagsafdeeling zijn wij toegekomen tot de behandeling van den staat van Christus' vernedering. Naar de rechte spreekwijze onzer vaderen springt alzoo in deze behandeling tweeërlei in het oog. Allereerst de vernedering des Heeren op zich zelve; doch dan toch ook dit, dat die vernedering Christi in den staat eens schuldigen deed verkeeren. Want de beschrijving dier vernedering als een staat, wijst daarop dat de diepe vernedering den Christus overkwam naar Gods gerechtigheid; wijl toch staat doelt op rechtsverhouding, en alleen dan, zullen wij van de vernedering Christi iets tot onze zaligheid mogen verstaan, zoo wij Hem in onze plaats beladen met onze zonden, door het geloof aanschouwen, om voor Gods recht een volkomene voldoening te geven. En zoo wij niet tot dat recht verstaan van des Heeren Borgtochtelijk werk komen mogen, blijft de vernedering ons gansch bedekt, ook al zouden wij, met de vrouwen op den lijdensweg, weenend achter het kruis aangaan. Zulk meewarig zien op den diep vernederden Middelaar getuigt alleen van gemis aan ware zelfkennis en neemt de kroon Hem van het hoofd, die niet als een martelaar, doch als een Koning dat dood des kruises tegen gaat, opdat Gods recht zal voldaan en de uitverkoornen met God verzoend worden. Medelijden met Hem past niet, noch als Hij nederligt in de kribbe; noch als Hij vluchten moet voor Herodes; noch als Zijn vijanden Hem zoeken te verstrikken; noch als Hij genageld wordt aan het vloekhout. Met medelijden alleen moet ge den mensch gadeslaan, die in zijn zonden leeft en verdoemelijk ligt voor God, die zijn eeuwig verderf tegen gaat en de oogen voor zijn ellende gesloten houdt. „Weent niet over Mij maar weent over uzelven" klinkt ons tegen. O, doorzoek, beproef toch uw hart, in al uw gevoel voor den vernederden, gesmaden, gefolterden Christus en vraag in ernst uw ziele af, of gij schuldenaar ooit werd voor God, en toen dien vernederden Borg om uw zonden zaagt als een schuldige voor Gods recht, opdat gij zoudt worden vrijgesproken van schuld en straf. Dan zal in waarheid de vernedering Christi u dierbaar zijn en uit die vernedering u de majesteit van den gezalfden Hoogepriester tegenkomen, die om onze overtredingen is verwond om onze ongerechtigheden is verbrijzeld. Maar zoo ge dat recht besef van den staat der vernedering mist, gun uw ziel geen ruste. Helaas, de kennise Christi is zelfs onder Gods kinderen zoo gering. Te veel rusten wij in allerlei, wat onze ziel ervoer, en te weinig is er een doordringen tot wat Christus voor de zijnen geworden is. Wat kenden de discipelen van het borgtochtelijke, plaatsbekleedende werk des Heeren, ook bij al het genieten van Zijn woorden en wonderen? Zij mochten uitroepen: „Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods", doch toen het er op aankwam, ergerden zij zich aan het lijden en sterven. Zij verstonden niet, dat Hij zijn ziel voor hen moest uitstorten in den dood. En gelijk de discipelen nu, zijn er nog velen onder het volk Gods. Dat schaadt hunne ziele, en geeft eigenliefde, zelfzucht, ongeloof, en mitsdien Christusonteering groote kracht, het leven te benauwen dat wel opleeft in het smaken van de vruchten, doch buiten den boom niet kan. En ziet, nu gaat de onderwijzer ons in de vernedering Christi dieper inbrengen, door van stuk tot stuk, volgens de Apostolische Belijdenis, die vernedering Christi nader uiteen te zetten. Gave de Heere ons door deze onderwijzing in onze ziel geleerd te worden van Christus dierbaar plaatsbekleedend bukken onder onze zonden en straffen, opdat wij Hem recht de eere geven als Zaligmaker, en hier door het geloof reeds mogen leeren aanheffen, wat de eeuwige jubelzang van Gods volk zijn zal: „Gij hebt ons Gode gekocht met Uw bloed."
Zondag 14 spreekt ons van de vleeschwording des Woords; van Zijne ontvangenis door den Heiligen Geest, en geboorte uit de maagd Maria, en de catechismus geeft er deze uiteenzetting van: „dat de eeuwige Zone Gods, die waarachtig en eeuwig God is en blijft, de ware menschelijke natuur uit het vleesch en bloed der maagd Maria, door de werking des Heiligen Geestes, aangenomen heeft: opdat Hij ook het ware zaad Davids zij „Zijnen broederen in alles is gelijk, uitgenomen de zonde." Die vleeschwording is dus liefdesvernedering van den Zone Gods."
De eeuwige Zone Gods is mensch geworden, in de gedaante gevonden als een mensch; achter het voorhangsel Zijner menschelijke natuur heeft Hij zijn God-zijn verborgen. Niemand, die Hem in de kribbe of zelfs te midden van de ontzaglijkste scharen, die aan Zijn lippen hingen, en voor wiens oog Hij teekenen en wonderen deed, zag of hoorde, kon ook maar in iets Zijn Goddelijke natuur aanschouwen. Dat lag aan des menschen totale blindheid; want Hij bewees Zich God te zijn en sprak het uit voor hunne ooren. Doch de Zone Gods heeft tot die vernedering willen ingaan, en Zijn Goddelijke majesteit slechts doen doorschemeren door het voorhangsel van Zijn menschelijke natuur. Hij was meer dan alle menschen. Hij is en blijft waarachtig en eeuwig God. „Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven." Kind naar Zijn menschelijke, de Zoon naar Zijn Goddelijke natuur. Hij was vóór alle menschen, en mitsdien kon Hij, de Eeuwige, getuigen: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: eer Abraham was, ben Ik!" Dienovereenkomstig leert ons dan ook Johannes: „Het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond", en schrijft Paulus in Gal. 4 ,,Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijnen Zoon uitgezonden, geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet." Hij, die als mensch ons in alles gelijk werd, uitgenomen de zonde, Hij is degene, door wien alle dingen dingen gemaakt zijn, (Joh. 1 : 3); van Hem werd getuigd, dat God Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven" ; en toen het oog van Thomas geopend werd, zag hij Hem en riep hij uit: „Mijn Heere en mijn God". Dat is het onuitsprekelijk wonder van de verlossing onzer zielen: „Wij zijn door God met God verzoend". Hij, die ontvangen is uit den Heiligen Geest en geboren uit Maria, Hij is en blijft waarachtig God. Neen, Zijne Godheid veranderde niet in de menschheid; Hij is en blijft God. Hoe zou God kunnen ophouden God te zijn? Wat ongerijmdheid zoo iets te stellen! Bovendien leert de Schrift ons overal het tegendeel; en is des onderwijzers getuigenis naar de Schriften: Dat de eeuwige Zone Gods, die waarachtig God is en blijft, de ware menschelijke natuur heeft aangenomen. „Ik, de Heere, wordt niet veranderd''. Het mysterie blijft in de vereeniging der beide naturen, welke vereeniging zoo plaats had, dat elke natuur haar eigen eigenschappen behield; die vereeniging was onvermengd; Christus had niet één geheel nieuwe God-menschelijke natuur, doch Hij heeft twee naturen, die geheel onveranderd zijn, vereenigd. Hij was en is en blijft van eeuwigheid tot eeuwigheid waarachtig God en Hij werd mensch, geheel gelijk wij, met een ware ziel en een waar lichaam, doch zonder zonde. Twee naturen alzoo en toch maar één Middelaar; één Persoon. Als Christus van Zichzelf als Persoon, van Zijn eigen „Ik'' spreekt, getuigt Hij steeds als de tweede Persoon in het aanbiddelijk Wezen Gods. Hij toch nam niet een menschelijk Persoon; niet Abraham of Izaak aan om Zich met dien menschelijken persoon te vereenigen; dan waren er twee personen geweest, twee borgen: de Zone Gods en een menschelijk persoon; dan hadde Christus nimmer Borg kunnen zijn; dan ware wat door den menschelijken persoon geschiedde, niet door God den Zoon zelf verricht, en hadde het lijden en sterven dus de eeuwige waardij gemist. Instee van een menschelijk persoon nam de Zone Gods de menschelijke natuur aan; niet wat het zelfstandig bestaan van den enkelen mensch kenmerkt, maar wat wij met alle Adams nakomelingen gemeen hebben, de menschelijke natuur, doch zonder zonde.
In die onvermengde, nauwe vereeniging der beide naturen tot één Persoon ligt de kracht van Christus zoenoffer. Hij, Die geboren werd uit Maria; Hij, Die leed; Die stierf aan het vloekhout, Die verrees uit den dood en opvoer ten hemel. Hij is de Zone Gods. En nu heeft dat lijden en sterven van den Eeuwige ook een eeuwige waardij. Met het korte lijden en sterven van Christus is de eeuwige straf van Gods volk weggenomen. Versta wel God zelf kan niet lijden; bij het Allervolmaakste Goddelijk Wezen kan geen sprake zijn van sterven. Maar de Zone Gods leed en stierf in de menschelijke natuur, die Hij tot de eenheid Zijns Persoons had aangenomen. Het offer werd dóór God zelf aan Gods gerechtigheid gebracht; en daardoor alleen vermocht het de straf der zonde weg te nemen. Met God is het volk door God verzoend. O, aanbiddelijk Opperwezen!
I. K.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1922

De Saambinder | 4 Pagina's

De vleeschwording des Woords. I.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1922

De Saambinder | 4 Pagina's