Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DE SLEUTELEN DES HEMELRIJKS.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DE SLEUTELEN DES HEMELRIJKS.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Heidelb. Catech. Zond. 31

I.
In een vijftal Zondagen, dat met den 30sten eindigde, behandelde de Catechismus de genademiddelen: Woord en Sacramenten, waarin de Heere op zulk een klare wijze de genade Ontsluit, tot zaligheid van Zijn uitverkoren volk door Christus verworven en door den Heiligen Geest hun deelachtig gemaakt. In de toepassing van die zaligheid bedient zich de Heere van de prediking des Woords, waardoor Hij het geloof werkt; ook dient het Woord tot versterking van het eens gewrochte geloof, tot welker versterking in het bijzonder de Sacramenten zijn verordend. Beide, in Woord en Sacrament geeft de Heere zich te kennen, zooveel tot zaligheid der Zijnen van noode is; maar ten zegen strekken zij alleen in de onwederstandelijke bediening van den Heiligen Geest. Vooral tegen de veruitwendigde Roomsche Sacramentsleer bleek ons in het volgen van des onderwijzers verklaring de nadruk te vallen op het geloof, dat een gave Gods is. Daaruit dan ook volgde de eisch, hen die zich als ongeloovige en goddelooze menschen aanstellen van het Avondmaal uit te sluiten door de sleutelen des hemelrijks. Van die sleutelen nu wordt in Zond. 31 gehandeld; 't zijn de verkondiging des heiligen Evangeliums en de Christelijke ban. Daardoor wordt het koninkrijk der hemelen opengedaan en toegesloten; worden wij in dat koninkrijk gezet of 't wordt ons aangezegd en betuigd, dat wij er buiten liggen, en zoo het door genade niet verandert, er eeuwig buiten zullen blijven. Want wat de dragers dezer sleutelen op aarde uitsluiten, zal in de hemelen uitgesloten zijn, omdat in hun doen Sions Koning zelf handelt. Hij opent of sluit toe door Zijne knechten. Hoe hebben daarom de dragers van de sleutelenmacht toe te zien, dat zij niet handelen in strijd met den wil huns Konings.
Een waarschuwend woord staat ons opgeteekend in Jes. 22. Sebna, de hofmeester, droeg de sleutel van 't huis Davids; dien Sebna binnen liet, ging in; dien hij uitsloot, bleef buiten. Doch deze Sebna handelde naar het welzijn des volks niet; voor de klachten der ellendigen had hij geen oor, op het gekerm der nooddruftigen gaf hij geen acht. Hij zocht zichzelf. Om zijn roem groot te maken deed hij zich zelfs een vorstelijk graf in de hoogte uitbouwen en liet hij zich een woning afteekenen op een rotssteen. Sebna was een schandvlek voor het huis zijns heeren. Wat ontzettend oordeel kwam dies over hem.
„Ik zal", zegt God, „U afstooten van uwen staat en van uwen stand zal Ik u verstoren; en het zal te dien dage geschieden, dat Ik Mijn knecht Eljakim, den zoon van Hilkia roepen zal; en Ik zal hem met uwen rok bekleeden en Ik zal hem met uw gordel sterken; en uwe heerschappij zal Ik in zijne hand geven; en hij zal den inwoneren te Jeruzalem en den huize van Juda tot een vader zijn; en Ik zal de sleutel van het huis Davids op zijn schouder leggen; en hij zal open doen en niemand zal sluiten, en hij zal sluiten en niemand zal opendoen".
De eigenlievende, zelfzoekende verworpen, en de Gods volk minnende, naar des konings welbehagen dienende, met macht bekleed! Ja dat ziet op Christus zelf, den Levensvorst, die in Openb. 1 : 18 Zijnen kerk betuigt: „Ik heb de sleutelen der hel en des doods." Maar voorzoover het hier raakt het oefenen van het ambt, wijst toch in die zinnebeeldige personen des Heeren woord ons op de dure roeping der door God met macht bekleede ambtsdragers in Zijne kerk, naarstig toe te zien, dat zij niet ontsluiten noch toesluiten dan naar 's Konings welbehagen. Zoo zij naar eigen inzicht en willekeur handelen, zijn zij ambtsdrager uit. Dan alleen heeft hun handeling gezag, als zij geschiedt op 's Heeren bevel, in Zijnen Naam, naar Zijn volheiligen wil; als Christus zelf toesluit of opent door hen. Want Hij oefent Zijne macht in de kerk van uit den hemel zelf en draagt Zijn gezag nimmer aan een eenig menschenkind over. Zoover is het er van daan, dat Petrus zou zijn aangesteld als Christus' stedehouder op aarde, en de Paus zou zijn te erkennen als zittende op Petrus' stoel. De woorden uit Matth. 16 worden door Rome dan ook zoo geheel ten onrechte uitgelegd. Petrus heeft de goede belijdenis afgelegd: „Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods". Naar die belijdenis is de kerk gegrondvest op Christus Jezus zelf; Hij is de Rotssteen, de door Petrus gesproken woorden de erkentenis daarvan. Op die petra, niet op Petrus, maar op die belijdenis door den discipel afgelegd, zal de Heere Zijne gemeente bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. En aangaande Petrus zelf, de Heere kent hem ambtelijk gezag toe, gelijk allen, die in de gemeente Jezu Christi opzicht houden: „Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der Hemelen". Zij zullen dan in Naam des Konings degenen, die de Koning zelf aanwijst, uitsluiten uit het Koninkrijk of wel de deur hen openen door Woord en tuchtoefening.
De sleutelen des hemelrijks nu zijn de verkondiging des heiligen Evangeliums en de Christelijke ban of uitsluiting uit de Christelijke gemeente, door welke twee stukken het hemelrijk den geloovigen opengedaan en den ongeloovigen toegesloten wordt". Ge kunt het dus weten, indien de sleutelen recht worden gebruikt, hoe het met u staat op reis naar de eeuwigheid. Sluit Gods Woord u uit, of wordt ge in den Naam des Heeren buiten de kerk gezet, als een Heiden en tollenaar, dan behoeft ge op de zaligheid niet te hopen, tenzij waarachtig berouw en oprechte wederkeer uw deel wordt; en als daartegenover het ongeloof u bestrijdt en satan u bespringt, geen nood, als God door Zijn Woord u insluit, zult ge in Hem zalig worden. Met hoeveel nauwgezetheid hebbe dus een ieder acht te geven op wat de Heere in dezen te zeggen heeft en hoe met geheele verloochening van zichzelf hebbe een ieder dienaar, die de sleutelen draagt, te letten op den wil Zijns Heeren, opdat hij niet uitsluite wat God binnensluit, noch inlate wat de Heere uitwerpen zal. 't Is geen vreemd verschijnsel in deze droeve dagen, dat Gods volk in eenzaamheid nederzit, in een hoek geduwd, met striemen gestriemd in een prediking, die den huichelaar de deur open, en het nabijkomend Christendom den boventoon doet voeren. Wat droeve aanblik biedt u Gods kerk op menige plaats, waar velen thuis zitten; de onderlinge bijeenkomsten nalaten, hun kinderen het Sacrament des doops onthouden; en anderen, daartoe uit hoogachting voor Gods inzettingen niet kunnen komen, de pijlen gevoelen, die op het levende volk worden afgeschoten, en in het eenzame klagen en schreien voor God over Sions diep verval, en hongeren naar zulk een hanteeren der sleutelen, waarbij „den geloovigen het koninkrijk der hemelen wordt opengedaan en den ongeloovigen toegesloten". Hoe diep de kerk ook verviel. God heeft Zijn volk er in, en de waarheid doet nog kracht op de consciëntie van zoovelen, dat de hoop ons niet geheel ontvalt of de Heere zal Zijn kerk eens nog uit het stof oprichten. Dat ons oog dit eens nog aanschouwe. Maar genoeg.
De catechismus gaat voort en handelt van het gebruik van elk der sleutelen afzonderlijk. Eerst van de verkondiging des Woords:
„Hoe wordt het hemelrijk door de prediking des heiligen Evangeliums ontsloten en toegesloten.
Alzoo als achtervolgende het bevel van Christus, allen en een iegelijk geloovige verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat hun, zoo dikwijls als zij de beloftenisse des Evangeliums met een waar geloof aannemen, waarachtiglijk al hunne zonden van God om der verdiensten Christi wille vergeven zijn; daarentegen allen ongeloovigen en die zich niet van harte bekeeren, verkondigd en betuigd wordt, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zoo lang zij zich niet bekeeren; naar welk getuigenis des Evangeliums God beide in dit en in het toekomende leven oordeelen wil."
De prediking des Woords dus hebbe te openen en te sluiten; elke prediking houde het wel en het wee voor, de dienaar make zich vrij van het bloed zijner hoorders, hij verkondige leven en dood. Hij is daartoe van God geroepen en wee hem, indien hij ontrouw wordt aan deze roeping. Met welk een diepen, heiligen ernst heeft de Heere deze roeping bij Ezechiël omschreven. In 't 33e hoofdstuk van diens profetisch boek betuigt de Heere, dat Hij Ezechiël tot een wachter heeft gesteld over het huis Israëls. Des Heeren dienaar had dus te doen het werk eens wachters, dat de Heere zelf omschrijft. De wachter toch hebbe, als hij het zwaard ziet komen over het land, met de bazuin te blazen, opdat een ieder zich berge voor het komend kwaad. Die dan niet hoort, die zich niet laat waarschuwen en omkomt, het is eigen schuld, diens bloed zij op zijn hoofd; maar hij die zich laat waarschuwen, behoudt zijne ziel". Wee echter den wachter, die niet met de bazuin blaast, zoodat het volk niet is gewaarschuwd, het bloed der verslagenen zal van de hand des wachters geëischt worden.
Tot zulk een wachter nu, had God Ezechiël gezet op Sions muren en met Ezechiël al Gods knechten. Zij hebben den bazuin te blazen, getrouw te waarschuwen. Zoo niet, de goddelooze zal in zijne ongerechtigheid sterven, maar zijn bloed zal van de hand des wachters worden geëischt. „Maar als gij den goddelooze van zijnen weg afmaant dat hij zich van dien bekeere en hij zich van zijn weg niet bekeert, zoo zal hij in zijne ongerechtigheid sterven, maar gij hebt uwe ziel bevrijd."
Den dienaar Gods alzoo den eisch gesteld, dat hij getrouwelijk waarschuwe: den rechtvaardige zeggen, dat het hem wèl gaan zal; wee den goddelooze het zal hem kwalijk gaan! Het koninkrijk der hemelen moet den rechtvaardige opengedaan en den goddelooze toegesloten. O, wat zware bediening is Gods knechten opgelegd, hoe zeer behoeven zij steeds de getrouwmakende genade des Heiligen Geestes, zelfverloochening, opdat zij niemand ontzien, geen mensch ooit vreezen; een ziel-doordringend besef van het gewicht der eeuwigheid, opdat zij in liefde-ernst vermanen, zonder ophouden. Eenmaal zullen zij met hun hoorders staan voor Gods rechterstoel. Hoe ontzettend zal het zijn, als velen hun leeraars in het aangezicht zullen toeroepen: „Gij zijt niet vrij van mijn bloed". O, mijn mede-dienaren in het Evangelie, laat ons onszelf en elkander voortdurend aansporen getrouw te zijn in het vermanen; niet te bouwen op den zandgrond van veronderstelde wedergeboorte, van vermoedelijk hemelburgerschap, doch het der gemeente steeds voorhouden, dat er is kaf en koren, dat bij haar zijn wijze en dwaze maagden, opdat geen predikatie gedaan worde waarin op de noodzakelijkheid van waarachtige bekeering niet worde aangedrongen. Het zou kunnen zijn, dat slechts één maal een hoorder ter kerke was, ook van hem moeten wij vrij zijn; niet één maal mogen wij verslappen.
En toch de leeraar blijve dienaar des Evangeliums. Blijkbaar beschouwen velen het als zeer rechtzinnig wanneer zij donderen met de oordeelen; op een zeer wettisch leven aandringen; zonder het volk van God den troost te bieden, die in het recht gebruik der sleutelen ligt, als het. koninkrijk der hemelen wordt opengedaan dengenen die gelooven.
Niet alzoo!
De lastgeving aan Ezechiël wordt aldus omschreven: „Zeg tot hen: Zoo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zoo Ik lust heb in den dood des goddeloozen! maar daarin heb ik lust dat de goddelooze zich bekeere van zijnen weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw booze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?" Klinkt u hier niet tegen de smeekbede der liefde tot Israël om zijn behoud gericht? En zouden de dienaren des Nieuwen Testaments hun kracht dan zoeken in den donder van Sinaï? Ook het te wachten oordeel zwijge niet; in zulk een preek. Doch geenszins worde het een eenzijdig op den voorgrond stellen van wat den goddelooze wacht, maar biedt de preek voedsel voor Gods kinderen tot hun opbouwing in het geloof, en klare zij de werkingen des Heiligen Geestes op, die zoo donker in de ziel zijn kunnen.
Yerseke, Ds. G.H. Kersten

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 oktober 1924

De Saambinder | 4 Pagina's

VAN DE SLEUTELEN DES HEMELRIJKS.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 oktober 1924

De Saambinder | 4 Pagina's