Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN HYPOTHESE EN EEN HARER GEVOLGEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN HYPOTHESE EN EEN HARER GEVOLGEN.

6 minuten leestijd

Bij onze lezers mag als bekend worden aangenomen, dat de Neo-Calvinisten of Nieuw-Gereformeerden van oordeel zijn, dat Gods uitverkorenen in den regel op jeugdigen leeftijd, hetzij voor, onder of na hunnen doop, met de genade der wedergeboorte begiftigd worden.
Niet dat de H. Schift dat zou leeren. Ook bevatten onze Drie Formulieren van Eenigheid deze meening niet. En evenmin de Liturgie der Nederlandsche Gereformeerde Kerk. Het is niet meer dan een Hypothese, een als waar aangenomen veronderstelling, welke men aanvoert om daar door iets anders, in dit geval het geoorloofde van den kinderdoop, te verklaren en te bevestigen. Men gaat daarbij uit van de stelling van Augustinus: „de Sacramenten zijn een Goddelijk merk, op een Goddelijk werk" of m. a. w. zij verzegelen onderwerpelijke genade, genade in den persoon die het Sacrament ontvangt, en wel die genade die in dat Sacament wordt afgebeeld.
Aangezien nu de doop het Sacrament der wedergeboorte is, zoo komt de doop alleen aan de wedergeboornen toe. De doop is onder het N. T. en de plaats der Besnijdenis gekomen en moet dus aan het zaad der Kerk, naar Gods bedoeling aan het uitverkoren zaad der Kerk worden toegediend. Hieraan knoopt zich dus de gedachte vast, dat de uitverkorenen die op het erf der Kerk geboren worden in den regel hetzij voor, hetzij onder, of ook wel na hun doop, door een onmiddelijke werking des H. Geestes, de wedergeboorte deelachtig zijn.
De Kerk echter is niet bij machte uit te maken welke kinderen wedergeboren, zijn al dan niet. Maar aangezien de lijn der verkiezing door de geslachten der geloovigen heenloopt, zoo doopt ze alle kinderen, die in den schoot der Kerk geboren worden met „het merk op een Goddelijk werk" in de veronderstelling, dat zij te doen geeft met jeugdige wedergeborenen en zij houdt die veronderstelling zoolang vast, totdat eventueel van den gedoopte het tegendeel kennelijk blijkt.
Nu is de leer der veronderstelde wedergeboorte met de daarachterliggende leer des Verbonds en der Sacramenten, behoeft het nog gezegd te worden? de onze niet. Nieuw kan ze echter niet worden genoemd. Reeds in de Hervormingseeuw hebben Gereformeerde theologen die hypothese geopperd tegenover de Dooperschen, die met hun „eerst gelooven en dan doopen!" de wettigheid van het Kindersacrament verwierpen. Wij kunnen die veronderstelling niet anders bezien dan als een exces, een buiten het spoor der H. Schrift treden wat zich uit de hitte van den toenmaligen strijd verklaren laat. De Nederlandsche Kerk heeft echter in kalmer dagen bedoelde hypothese nooit voor haar rekening genomen.
In de 2de helft der 19de eeuw is de veronderstelling weer op een voorgrond geschoven en in „de Gereformeerde kerken" met gloed bepleit, in haar consekwentie aanvaard en van grooten invloed geworden op de kerkelijke practijk en op de opvoeding der Kinderen.
Van dat laatste een proef, die genomen is uit een rede door Dr. Watering gehouden voor een kring van Christelijke onderwijzers te Amsterdam. Volgens het weekblad „Staat en kerk" sprak Dr. W. bij de ontwikkeling van zijn onderwerp „Onderwijs-evolutie en Onderwijs-reforatie" onder meer ook dit: „En als er in het doopsformulier staat, dat God de kinderen in genade aangenomen heeft, dan is dat de waarheid, dan zijn die kinderen, anders dan andere kinderen, die niet gedoopt zijn en kunnen we b.v. voor de karakterstudie van de Verbondskinderen niet gebruiken de karakterstudie of persoonlijkheidsleer van ongeloovige Paedagogen . . .!
Tegen die voorstelling van Dr. W. dat gedoopte kinderen anders zijn dan kinderen die niet gedoopt zijn (een voorstelling aan welke de meening ten grondslag ligt, dat het Sacrament onderwerpelijke genade verzegelt) komt Ds. Lingbeek in het Weekblad der Confessioneelen met grooten nadruk op.
Ds. Lingbeek schrijft het volgende: „In die enkele woorden komt het geheele beginsel der Neo-Gereformeerde opvoeding voor den dag.
De Apostel Paulus schrijft: want er is geen onderscheid, want zij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods en worden om niet gerechtvaardigd enz.
En aangaande zichzelf betuigt dezelfde Apostel: want ik weet dat in mij, dat is in mijn vleesch, geen goed woont.
En de Zaligmaker zelf heeft ons geleerd: uit het hart van den mensch (er staat niet bij: behalve van den Gereformeerd-gedoopte!) komen voort booze bedenkingen enz.
Dat komt ons dan als de rechte Christelijke opvoeding voor, dat onze onderwijzers aan onze kinderen ernstig inscherpen, dat het wel een groote goedheid Gods is, als Hij hun Zijn genade belooft en als Hij hen ook liet geboren en opgevoed worden in een kring, waarin Zijn Woord gekend wordt, maar dat zij in zichzelf niets te roemen hebben, en dat zij dus in zichzelf ook geen haar anders zijn dan bijvoorbeeld de kinderen van de Openbare School.
Maar nu zal men, volgens deze Nieuwe-Gereformeerden, bij de opvoeding moeten uitgaan van het stelsel en dus ook aan de kinderen moeten leeren, dat zij „anders zijn dan andere kinderen."
Onze lezer gevoelt welk een verschil dat maakt bij de opvoeding.
Wij achten het de pest voor onze kinderen om hun te leeren, dat zij anders zijn dan andere kinderen. Dat immers maakt hen wel tot hoogmoedige partijgangers, maar niet tot zondaren voor God, die enkel van en door Gods genade kunnen leven.
Volgens dezen nieuw-gereformeerden doctor echter zal, wat wij zoo schadelijk achten, juist het uitgangspunt zijn bij de opvoeding.
Bij het overdenken van deze dingen beginnen wij de bezwaren te begrijpen, die sommige oude beproefde Christenen reeds lang hebben gekoesterd tegen de Christelijke Scholen.
Zij hebben de zaak misschien niet precies kunnen ontleden en niet kunnen zeggen waarin het verkeerde school, maar zij hebben gevoeld welken weg het opging.
Natuurlijk willen wij hiermede geen klad werpen op ons geheele Christelijk Onderwijs. Verre van dien!
Maar wel moeten wij aanwijzen waar 't bij sommigen reeds heen gaat.
En waarschuwen: „laat het daar bij ons niet heen gaan!"
Met het door Ds. Lingbeek geschrevene betuigen we onze hartelijke instemming, 't Is een woord op zijn tijd en op zijn pas gesproken, en worde ook in onze kringen ter harte genomen. Doch om de wacht bij het beginsel te betrekken, is niet genoeg dat we een averechtsche Verbonds- en Sacramentsbeschouwing en daaruit afgeleid Opvoedingssysteem verwerpen, immers bij enkel ontkennen en bestrijden kunnen we niet leven. Neen, 't is noodig dat we iets positiefs bezitten: een Bijbelsche, gezond Gereformeerde Verbonds- en Sacramentsleer in aansluiting aan de Symbolische geschriften der Nederlandsche Kerk, en zulks niet alleen om de Opvoeding onzer kinderen, maar niet minder met het oog op eigen persoonlijk en kerkelijk leven. Op alle levensterrein laat de leer des Verbonds haar invloed gelden.
Waarom wij ook herhaaldelijk op ernstig onderzoek van dit stuk der Waarheid aandringen. En daartoe den weg wijzen. Met blijdschap mag ik er bijvoegen: niet zonder vrucht.
Leiden, Ds. W. den Hengst

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 december 1924

De Saambinder | 4 Pagina's

EEN HYPOTHESE EN EEN HARER GEVOLGEN.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 december 1924

De Saambinder | 4 Pagina's