Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

JAARWISSELING.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JAARWISSELING.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

‘t Zij mij vergund bij de eerste verschijning van De Saambinder in dit jaar, al mijn ambtsbroeders, de kerkeraden en vele vrienden, voor de mij geboden gelukwenschen, wijl persoonlijke beantwoording mij niet mogelijk is, langs dezen weg hartelijk dank te zeggen onder wederkeerige toebidding van al dat heil, dat in de vervulling van tijdelijke en geestelijke nooden, Gode tot heerlijkheid strekken kan.

Een jaar vloog weder heen; een nieuw jaar ving in ons leven weder aan en opende nieuwe toekomst. Dat is het onderscheid tusschcn den oudejaarsavond en den nieuwjaarsmorgen, dat wij weder gevoelden. De laatste jaaravond ontleent zijn aangrijpende kracht aan de door hem gebrachte luide prediking van den snel-heenvlietenden tijd en dies van onze vergankelijkheid; doch de daarop volgende morgen zette ons in een nieuwe levensperiode, aan het begin vaneen nieuwen jaarkring, met zoo onoverzienbare tijdruimte, die o zoo veel in zich bevatten kan en waarvan wij zoo veel hopen. De oudejaarsavond zet ons voor het einde; de laatste ure des jaars bepaalt ons met onweerstaanbare kracht bij ons levenseind; plaatst ons voor den dood, ja doet ons den dreigenden engel zien, die zwoer bij Dien, Die leeft in alle eeuwigheid: „Er zal geen tijd meer zijn". Maar de eerste jaarmorgen getuigt van nieuw leven achter dien dood. Als uit het stof des doods van Het nimmer wederkeerende jaar rees de nieuwe tijdkring. Gevoelen doet het geheel de wereld, al dringt het slechts tot zeer weinigen door, de nieuwjaarsmorgen draagt profetie van leven in zich en schept daardoor hope en blijdschap. Leven achter den dood, ziedaar wat de njeuwjaarsmorgen ons weer toeriep en welke sprake alleen zij verstaan mogen, die uit den dood tot het leven zijn geroepen en wier hope is gevestigd op het leven dat in alle eeuwigheid hun deel zal worden als de dood niet meer zijn zal.
God gaf den tijd. Hij brak die voor den wereldduur bestemde afwisseling van dag en nacht in stukken en 't is die tijdbreking die ons menschen telkens zoo ontzaglijk aangrijpt en ook nu weder diepe inbreuk op ons maakte.
Eens was de tijd niet. Hij, Die van eeuwigheid God is, kent geen tijd. Duizend jaren zijn bij den Heere als een dag, en een dag als duizend jaren. Hij kent geen begin, geen vervolg van tijd noch einde. De eeuwige God wordt niet oud; is ook nooit „jong" geweest. Maar Hij heeft den tijd gemaakt voor Zijne schepping. Hemel en aarde heeft Hij in den tijd geschapen, met al wat er in is. Eens zal de tijd weer ophouden en met den tijd zal heengaan al het geschapene. Bergen zullen wijken, heuvelen wankelen. Eens zal het eeuwigheid worden ook voor ons; eens zullen wij gesteld worden voor Gods rechterstoel, om rekenschap te geven van al onze daden.
Niets dat ons meer tegenstaat van nature, dan het eeuwigheid worden te gedenken. „Alle dingen blijven dezelfde; er is geen einde", spot de goddelooze en hij dommelt voort, vliegt door het leven, zijn oordeel tegemoet. Wij allen koesteren dien leugen in ons. Doch daarom juist heeft die jaarwisseling zoo iets ontzaglijks. Als een droom is het lange jaar, dat aan z'n begin onoverzienlijk was, heengesneld; twaalf volle maanden liggen achter ons, meer dan driehonderzestig volle dagen zijn niet meer; als een nachtwake, als die voorbij gegaan is.
En in dat jaar liet zoo menigeen het leven. Al zijn jaren waren vol. De grenspaal werd bereikt door die allen, onder wie mogelijk van uw naaste familieleden, die wel het jaar met ons begonnen, doch het niet voleinden mochten. Ook van ons zal straks gezegd worden: „Hij is niet meer". En wat zal het dan zijn?
Twijfelt ge, mijn lezer? Twijfelt ge aan de waarheid Gods, dat achter den dood de eeuwigheid ligt? Waagt ge u aan allerlei ijdele bespiegelingen des menschen over wat achter den. dood ligt, instee van u te onderwerpen aan 't Woord Gods? Zal de wankelachtige, leugenachtige, uit bittere haat tegen God geboren voorstelling uw ziel in dikke duisternis doen ronddolen en verhinderen uw zaligheid te zoeken in verzoening met dien God, voor Wien eens alle knie zal gebogen worden? Arme twijfelaar!
Dit jaar ontsluite God uw hart opdat ge vóór alles u Zijn Woord onderwerpt en ge het verstaan moogt, wat het zal zijn met u, met ieder menschenkind, wanneer ge sterft, gelijk gij geboren zijt. „De toorn Gods blijft op hem".
Beantwoord voor u zelf de vraag, wat het zijn zal als uw levensdagen zullen zijn heengegaan. Ik bid u, sta tenminste bij de zoo sterk sprekende jaarwisseling één oogenblik stil bij deze vraag. Zoo veel hield u bezig den afgeloopen jaarkring; zoo veel bracht u in bange spanning en eischte ernstig nadenken. Uw tijdelijke zaken vorderden uw kracht; krankheid, die u of uwe lieven aangreep, omzette u met zorg; de dood, die van uwe naasten wegscheurde, dompelde u in diepe smart en deed u rouwkleederen dragen Dat alles en zooveel meer bezette u. En zou dan die eene allesbeheerschende vraag u niet dringen eerlijk met u zelf te handelen? Wat zal uw einde zijn?
Kunt ge God ontmoeten? Dan zult ge een beteren grond moeten hebben, dan doop en belijdenis en avondmaalgang.
Twijfelt ge?
Was niet Judas gedoopt? Zat hij niet mede aan het Heilig Nachtmaal? Legde hij niet een ware belijdenis af: „Ik heb verraden onschuldig bloed!" En Judas is verloren gegaan. Ai zeg, zullen niet velen met een ingebeelden hemel eeuwig omkomen? Zij die zeggen: „Heere, Heere", maar die nimmer hun zonden en ellenden leerden kennen voor God, noch door het geloof hun zaligheid in Christus zoeken.
Op hoe velerlei manier heeft God het afgeloopen jaar gesproken. O, onbekeerde van hart, jong of oud; rijk of arm, hoort des Heeren Woord, eer uw lamp wordt uitgeblazen in dikke duisternis.
Twijfeltge, mijn medereiziger naar de eeuwigheid?
Ge hebt enkele bevindingen; ge zijt wel eens beangst geweest voor de straf; ge hebt wel een Psalmvers gehad; ge houdt wel veel van Gods volk. En nu, neen ge zult niet zeggen een „bevestigd" Christen te zijn, maar toch ge zijt niet zonder hope. O, die bevindingen, die ons niet naar Christus voeren! Laat, zoo ge het vermoogt nog eens het aangrijpende van de tijdwisseling op u inwerken; verplaats u nog even in dat ontzettend besef: het wordt eeuwigheid, en vraag 't u dan af, of ge nog te twijfelen hebt? of ge op die gronden zult kunnen voor God bestaan? De duivel siddert ook voor God, en hij gaat hier om niet alleen als een brieschende leeuw doch ook als een engel des lichts. Hij wapent zich met teksten, en sust zielen in slaap met „waarheden". Ge moet meer hebben dan Orpa, of ge zult aan de grenzen voor goed gescheiden worden van Gods volk, dat ge ook liefhebt, maar nimmer leerdet lieven als Ruth? De Heere doe u een ander leven kennen; 't worde alles nieuw, ook in u. Eeuwigheids-profetie ligt in die tijdwisseling. Maar met dat ontzettend onderscheid, van eeuwig leven en eeuwigen dood. De weg is nauw ten leven. Ai, hoevele zielen gaan bedrukt in zielsverlegenheid hun weg. Zal dan nooit het licht door die donkere wolken breken? Of zal ook voor hen uit den dood het leven rijzen, gelijk de nieuwjaarsdag blijdschap bracht en leven opende.
Zoekt, bestreden zielen, bij Goddelijk licht de oorzaak van uw duisternis te kennen. Wat houdt uw oog zoo blind voor Christus? Wat hindert u tot hem te komen met al uw zonden. Die nimmer iemand afwees, wie hij ook was. Zal Hij uw ziel afwijzen? Noodigt Hij dan niet: „Komt tot mij allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u ruste geven voor uwe ziel"? Hoe lange nog zult ge van verre staan? Zal ook dit begonnen jaar heenvlieden zonder dat uw ziel de rust in de vereeniging met Christus en de gemeenschap met den Vader vindt?
Nieuw leven predikt het nieuwe jaar, doch leven dat achter het sterven ligt. God leere ons sterven aan ons zelf; aan de wereld; aan de zonde; aan onze bevindingen, opdat ons leven Christus moge zijn. Dan zullen wij een plaats hebben onder de schaduw Zijner vleugelen. Hier in hetgeen ons wedervaren moge. Want wat op de wereld ook geschied; wat bange tijden wij mogelijk nog doorleven vanwege de toenemende goddeloosheid en het rechtvaardig misnoegen Gods; wat ons in druk en ellende tegenkome:
God is een toevlucht voor de Zijnen; 
Hun sterkt' als zij door droefheid kwijnen;
Zij werden steeds zijn hulp gewaar
In zielsbenauwdheid en gevaar.
Een jaar moge zich openen in bangheid van vragen, met onzekere toekomst, er valt geen haar van ons hoofd zonder Gods wille. Zijn leven zal den dood doen overwinnen; hier de doodswerkingen, die in allerlei ellende en tegenheên in en om ons woeden; en straks als voor ons, of zelfs eens als voor altoos, de tijd in de eeuwigheid wederkeert. De doorleefde tijdwisseling hebbe den zoelen nagalm in onze harten dat God ons bereidde het leven achter den dood.
Yerseke, Ds. G.H. Kersten

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 januari 1925

De Saambinder | 4 Pagina's

JAARWISSELING.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 januari 1925

De Saambinder | 4 Pagina's