Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BART EN KEES.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BART EN KEES.

Zaligsprekingen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Matth. 5:3.

II.

Kees. Nu krijgen we dus het eerste kenmerk van de ware hemelgangers.
Bart. De zalig geprezen armen van geest.
Kees. Over het algemeen genomen vind ik armoede een heel treurige zaak. Een echte arme is toch zoo iemand, die alles ontbeert wat men niet missen kan. Zooals spijs en drank, kleed en deksel; geen onderkomen te hebben, geen brandstof als het koud is, geen hulp als men krank is, dat is een treurig iets, Bart!
Bart. En dat zou nog niet zoo erg zijn, als we er op berekend waren. Maar wij zijn in weelde geschapen. In het paradijs was het al weelde, voor ziel en lichaam beide. En dat zou zoo gebleven zijn als de mensch het verbond Gods niet had verbroken. Maar nu zijn we door de zonden zoo verarmd. Alle armoede is een gevolg van de zonden, dat moeten we nooit vergeten, Kees. Als het goed met ons staat, dan moet de armoede ons schuld voor God worden.
Kees. En de rijken dan, deelen die dan niet in de schuld der bondsbreuk?
Bart. Zeker wel. Daarom zijn de rijken evengoed arm als de armen en soms nog armer dan de armen.
Kees. Je bedoelt zeker, dat de rijken ook het rechte genot van hun rijkdom niet hebben?
Bart. Ja, dat bedoel ik juist. Salomo zegt (Pred. 6 : 1, 2): Daar is een kwaad dat ik gezien onder de zon en het is veel onder de menschen: een man, dewelken God gegeven heeft rijkdom en goederen en eer, en hij heeft voor zijn ziel geens dings gebrek van alles wat hij begeert: en God geeft hem de macht niet om daarvan te eten, maar dat een vreemd man dat opeet. Dit is ook ijdelheid en een kwade smart.
Kees. Dan mag je maar liever arm zijn.
Bart. En als men nu rijk is, en het is dan toch nooit genoeg, als men dan nog altijd ontevreden is, mag je dan niet liever arm zijn en tevredenheid er bij ? Was koning Achab niet arm, bij al zijn bezit, toen hij dag of nacht geen rust had, omdat hij de wijngaard van Naboth niet kon koopen ?
Kees. Ja, hij deed er een doodslag om, zoo'n ontevreden dwaas !
Bart. En was Nabal niet doodarm bij al zijn rijkdom, de gierigaard, die niets kon missen voor David en zijn mannen. Maar de hand Gods heeft hem gevonden.
Kees. Maar, nu zijn alle rijken niet zoo ontevreden, niet zoo vrekkig en niet zoo ongelukkig dat ze het er niet van kunnen of durven nemen.
Bart. Kees, diezelfde God, Die, als een straf op de zonden, den arme doet ontberen, diezelfde God zorgt, dat de rijken, als gevolg van de zonden, het rechte genot niet hebben van hun goederen.
Kees. Ik hoor wel, dat jij het met het spreekwoord „Zalig zijn de bezitters" niet eens ben.
Bart. Daar ben ik het lang niet altijd mee eens, en dat wel, omdat de leer van den Heere Jezus daar tegenin gaat. Hij zegt „Zalig zijn de armen."
Kees. Jawel, maar de Heere zegt er wat bij: „Zalig zijn de armen van geest."
Bart. Juist. En die vindt men nu onder de rijken zoo weinig. Christus' Kerk heeft alle eeuwen door bestaan uit kleine, onedele, arme menschen een enkele Jozef van Arimathea uitgezonderd. Opmerkelijk is dan ook, dat er bij Lucas staat: „En hij zijn oogen opslaande over Zijne discipelen zeide: „Zalig zijt gij armen ! Want Uwe is het koninkrijk Gods."
Kees. Ik ben altijd van gedachte geweest, dat elk mensch als een gevolg der zonden, geestelijk arm is. En hier wordt nu de arme van geest zalig gesproken.
Bart. Dat hebt ge wel goed, dat elk mensch als gevolg der zonden geestelijk arm is, maar elk mensch is daarom nog geen arme van geest.
Kees. Is daar dan verschil in?
Bart. Elk mensch is geestelijk arm, maar alle mensch kent niet en erkent niet zijn geestelijke armoede. Wat zeg ik, de mensch waant zich in zijn blindheid rijk te zijn, zooals men leest van de Laodiceërs; die zeiden: „Ik ben rijk en verrijkt geworden en heb geens dings gebrek", en zij wisten het niet, dat ze ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt waren. En hoe minder iemand zijn geestelijke armoede kent en erkent, zooveel armer is hij.
Kees. Maar zeg dan eens duidelijk, wat een arme van geest is, zoo iemand dus, die de Heere Jezus zalig spreekt?
Bart. Dat zijn zij, die bij eigen smartelijke ervaring en bij Geesteslicht hun zielsarmoeden kennen.
Zij zijn zoo arm in deugd. Juist anders als die „rijke jongeling", die zeide de wet onderhouden te hebben van zijn jonkheid af. En zij weten, dat ze nooit anders deden als wat kwaad is in Gods heilige oogen, dat ze met gedachten, woorden en werken al Gods geboden hebben overtreden.
Zijn zijn ook zoo arm in wijsheid en verstand. Zij weten groote dwazen te zijn, ze moeten wel klagen, dat ze geen menschenverstand hebben, dat zij niet weten in noch uit te gaan.
Zij zijn ook zoo arm in gerechtigheid. Ze weten het, dat ze geen bedekking, dat ze een naakte ziel voor God hebben.
Zij zijn zóó arm in vrede, zoodat ze wel moeten klagen : „Rust noch vrede wordt gevonden, om mijn zonden, in mijn beenderen dag noch nacht."
Zij zijn zoo arm in vreugde en blijdschap; in kracht en vermogen, in heiligheid en veiligheid, zoodat ze vreezen nog een der dagen door de hand van Saul — dien helschen bedrieger — om te zullen komen.
Dus ziet ge nu wel, Kees, dat je niet te arm voor God kunt zijn?
Kees. Dat hoor ik, Bart. Maar nu vraag ik mezelven af of ik wel recht ontdekt ben aan mijn geestelijke armoe; zou ik nog niet te rijk, zou ik nog maar niet net eender zijn als die Laodiceërs?
Bart. 't Kan best zijn, dat je nog te rijk bent: dat weet ik wel, dat je voor den Heere wel te rijk, maar niet te arm kunt zijn.
Het grondwoord wijst op een bedelaar, op iemand die alles ontbeert en zichzelven dat noodige verschaffen kan en daarom de bedelstaf op moet nemen en er op uitgaan, al bedelende.
Kees. En is dat ook een eigenschap van de zalig geprezen armen?
Bart. Ja juist. De rechte arme van geest is iemand, die door Gods genade aan zijn armoede is ontdekt en onder zijn armoede niet werkeloos blijft. Zij zijn er ongelukkig onder.
Kees. Ik heb anders nog al eens menschen ontmoet, die met zoo'n blij gelaat over hun armoede spraken, dat ik van dat „ongelukkig gevoelen" niet veel kon merken.
Bart. Je zegt daar juist het goede woord „spreken." Over armoede „spreken," ja. Kees, dat gaat nogal makkelijk. Maar dat zijn niet de rechte armen van geest. De rechte arme van geest die weet het en gevoelt het diep, dat hij het noodige voor zijn ziel ontbeert, hij wordt gewaar dat hij de voornaamste behoefte van zijn ziel niet kan stillen dat hij onvermogend is om zichzelven het beste te verschaffen, dat hij alles bij een ander moet zoeken en vragen.
Kees. Wat is dan „het beste?"
Bart. Het beste, dat is de genade en de gemeenschap met God, gerechtigheid en eeuwig leven, vrij van zonden en dood. En het ontberen van dat alles maakt hem ootmoedig en klein. Hij weet, dat hij dat alles verzondigd en verbeurd heeft. En waar hij dat niet kan missen en zichzelven niet kan verschaffen, daar neemt hij de bedelstaf ter hand en daar gaat hij er op uit.
Kees. Ik heb eens iemand hooren zeggen, dat de bedelstaf het voornaamste kenmerk is van een kind van God.
Bart. Daar is veel van waar, Kees, als je maar niet aan het verkeerde adres aanklopt.
Kees. Waarheen wendt zich de arme van geest.
Bart. Zij nemen in hun armoede de toevlucht tot den Heere, tot dien God, Die in al hun nooddruft kan voorzien. Bij Hem zoeken zij vervulling door gebed en smeeking; zij smeken: Ach Heere, dat U, uit genade, mijn verstand wilt verlichten, mijn verdoemelijke ziel, door het bloed van Uw lieven Zoon, wilt reinigen en dekken met Uw gerechtigheid. Zij smeeken Hem, dat Hij wil geven dat niet hun vleesch regeere, dat de zonden hen niet overheerschen; dat Hij hen geleiden en beveiligen wil.
Die arme van geest, hij sluit zich aan bij diegenen, die even arm zijn als hij, en die bij dien rijken Heere alles hebben verkregen, wat ze tot het leven en de gelukzaligheid van noode hebben.
Die arme van geest zit niet stil in doode lijdelijkheid, maar hij grijpt elke gelegenheid aan en elk middel benut hij, waardoor hij iets kan gewinnen voor zijn arme ziel.
Die ware arme van geest krijgt het door het geloof te wenden tot dien zoeten Jezus, zij bedelen Hem, om uit Zijn volheid te mogen ontvangen genade voor genade, met al degenen, die uit Zijn onnaspeurlijke rijkdommen reeds mochten ontvangen vervulling van al hun ledigheid.
Allen, die zulke armen van geest zijn, zijn reeds in de grond ware geloovigen, ware begenadigden en hebben bij aanvang reeds deel aan al de zalige heil- en genadegoederen van Gods dierbaar genadeverbond.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 februari 1926

De Saambinder | 4 Pagina's

BART EN KEES.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 februari 1926

De Saambinder | 4 Pagina's