Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BART EN KEES.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BART EN KEES.

Zaligsprekingen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

9Matth. 5 : 3.

III.

Kees. Nu zoudt ge ons de geluksstaat van de armen van geest aanwijzen.
Bart. De eerste vraag is nu: „Zijn wij zoo'n arme van geest?" De vraag is niet of we er over praten kunnen; ook niet, of we ons arm kunnen houden, maar of we waarlijk en inderdaad armen van geest zijn.
Kees. Ik denk, dat er van dat eerste soort heel wat meer zijn als van dat laatste soort.
Bart. Dat zou ik ook denken. Om een ware arme van geest te ontmoeten zou je een uur willen loopen, Kees.
Kees. Waaraan zijn die armen van geest te kennen?
Bart. Dat is zeer eenvoudig:
a. de armen van geest hebben zeer geringe gedachten van zichzelven en zulke hooge gedachten van dien rijken Heere Jezus.
b. de armen van geest kunnen het niet laten om over hun armoede te spreken, ze praten veel over hun gemis, terwijl rijken gaarne over hun bezitting spreken.
c. armen van geest zijn gedwongen om te vragen, 't is bij hen bedelen of omkomen van gebrek.
d. armen van geest zijn zoo blij als zij iets krijgen, al is het maar een kruimeltje van de tafel des Heeren — denk maar aan de Kananeesche vrouw, die slechts een hondenportie begeerde.
e. de armen van geest krijgt Christus op de voorwaarden van Chistus te omhelzen.
f. en krijgt hij de begeerte van zijn harte, vervult de Heere de nooddruft van zijn ziel, dan roemt hij in vrije gunst, dan erkent hij dat het louter genade is.
Ziedaar, Kees, enkele eigenschappen van de armen van geest. Die deze eigenschappen mist is geen arme van geest en is dus rampzalig.
Kees. Driewerf gelukkig mensch, die onder die armen van geest mag behooren.
Bart. Ja, want die spreekt de Heere zalig en wel in de eerste plaats.
Kees. Dat is, dunkt mij, wel opmerkelijk, dat de Heere Jezus die armen van geest het eerste zalig spreekt.
Bart. Dat is toch begrijpelijk. Immers, het is de eerste genade, die de Heere aan een ziel verheerlijkt? Gods werk begint met arm maken: „De Heere maakt arm en Hij maakt rijk," zegt Hanna in haar lofzang, eerst moet het vat ledig, dan kan de Heere er wat in doen.
Kees. „Rijken heeft Hij ledig weggezonden," staat er geschreven.
Bart. En armen heeft Hij met goederen vervuld. Aan die armen kan de Heere wat kwijt. En wel, het brood des levens, het kleed van Zijn gerechtigheid, de balsem van Gilead, het bloed en den geest van Christus, ja, aan die armen kent de Heere Zichzelven kwijt.
Kees. Mij dunkt, Bart, als er deze armoe niet is, dat er dan de volgende eigenschappen, die de Heere in de zaligsprekingen opsomt ook niet kunnen zijn.
Bart. Dat kan ook niet. Zonder arm te zijn is er geen honger en dorst naar de gerechtigheid, ook geen droefheid over Godsgemis; zonder deze armoede zijn wij ook niet nederig, niet klein, niet zachtmoedig.
Kees: En die armen schamen zich ook niet om te bedelen.
Bart. Juist. En aan dat bedelen heeft de Heere de vervulling van onze lichamelijke en geestelijke behoefte verbonden. Hij wil er van den huize Jakobs om gevraagd zijn.
Kees. Bid en gij zult ontvangen. Open uw mond en Ik zal hem vervullen. Wat is het jammer, dat we doorgaans zoo'n behoefteloos leven leiden. Tenminste, ik moet me doorgaans aanklagen als een behoefteloos, biddeloos, schepsel.
Bart. We zijn doorgaans te rijk.
Kees. Nu ik kan toch niet goed begrijpen, dat de Heere zegt: „Zalig zijn de arrnen van geest", ik zou veel beter kunnen begrijpen als er stond: „Zalig worden de armen van Geest".
Bart. Wel me jongen, er wordt zooveel zaligheid gesmaakt door die armen van geest. Zelfs het belijden van onze armoe is al zalig. En dan dat biddend en smeekend leven. En dat is nog maar het vragen, maar als we dan, als we het noodig hebben van den Heere wijsheid ontvangen als Hij ons dan wascht in Zijn bloed en door Zijn Geest, als het Hem behaagt onze naaktheid te dekken, als we bekleed worden met die kleederen des heils en Hij ons die mantel der gerechtigheid aandoet. Wat is dat onuitsprekelijk zalig. Zoo dagelijks van Hem te mogen ontvangen de nooddruft voor onze arme ziel, door Hem gedurig geleid en beveiligd te worden. O, Kees, dat afhankelijk leven, dat bedelen aan den troon der genade, dat hopen, dat leunen en steunen op God en dat leven uit Zijn hand, Kees, bij deze dingen leeft men en in alle deze is het leven mijns geestes, zou ik met Hiskia zeggen.
Kees. Nu, Bart, ik heb daar ook wel eens van genoten, dat is de beste tijd van mijn leven geweest. Maar ik ben er nu zoo ver vandaan. „Ach wierd' ik derwaarts weêr geleid, dan zou mijn mond Hem de eere geven."
Bart. Zoo genieten die geestelijke bedelaars hier al veel zaligheid en dan zegt de Heere Jezus, Die het toch zeker weten zal, hun nog de eeuwige zaligheid toe, zeggende: „Want hunner is het Koninkrijk der hemelen."
Kees. Welk Koninkrijk is dat, Bart?
Bart. Dat wordt duidelijk als ge oplet welke namen dit wondervolle koninkrijk al draagt. In onzen tekst heet het „Koninkrijk der hemelen," maar meestal wordt het Koninkrijk Gods, óf alleen „Koninkrijk", somtijds ook: „Rijk van Christus", ook wel: „Koninkrijk van des menschen zoon" genaamd. Dat Koninkrijk Gods wordt onderscheiden in een Koninkrijk van macht en majesteit, in een Koninkrijk der genade en in een Koninkrijk der heerlijkheid.
Dat Koninkrijk van macht en majesteit omvat hemel en aarde. God heerscht als Opperheer, zingen we. Zijn regeering strekt zich uit over vriend en vijand, over menschen en engelen en duivelen. Hij heerscht letterlijk over alles.
Dat Koninkrijk „der genade", dat is Zijn Kerk. Dit Koninkrijk is wel in de wereld, maar toch niet van de wereld, daarom sprak de Heere tot Pilatus: „Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld."
Kees. En wordt dat Koninkrijk der genade of der strijdende kerk ook wel het Koninkrijk der hemelen genoemd?
Bart. Zeker, en dat wel, omdat het van hemelschen oorsprong is en van hemelsche gezindheid is en vanuit den hemel geregeerd wordt en de hemel de plaats van zijn bestemming is. En van dat Koninkrijk zijn de armen van geest de burgers, de ware, levende onderdanen.
Kees. Dus, we kunnen zeggen: Hunner is het Koninkrijk der genade?
Bart. ]a zeker. Toch, als de Heere hier van de armen van geest zegt, dat hunner het Koninkrijk der hemelen is, dan bedoelt Hij daarmede: heel de volheid en den rijkdom der geestelijke en hemelsche goederen, welke dit rijk in zich bevat.
Kees. Dus, de hemel van zaligheid hiernamaals.
Bart. Jawel. Maar toch moet je wel opletten, dat de Heere niet zegt, dat ze dit Koninkrijk der hemelen krijgen, maar dat het reeds van hen is. „Hunner is het Koninkrijk der hemelen", zegt Hij. Ze genieten hier al de zoetheden en de zaligheden van dat rijke, blijde, veilige, duurzame Koninkrijk. Wel, Kees, had je dat kunnen denken, die arme bedelaars worden straks allen gekroond. „Weest getrouw tot den dood", zegt hun Koning, „Ik zal u geven de kroon des levens."
Kees. En zij zeggen: „Wij steken 't Hoofd omhoog en zullen d'eerkroon dragen".
Bart. En dat is een kroon, die niet afrolt, zooals de kronen van aardsche vorsten. Die bedelaars krijgen straks palmtakken ten teeken van overwinning. De overwinning, die ze bevochten hebben op satan, zonden en wereld.
Kees. Waarmede hebben ze overwonnen?
Bart. Met de bedelstaf, Kees. De bedelstaf is ons voornaamste wapen. En dan, straks wordt dat geestelijk bedelvolk koninklijk gekleed. Gekleed met die lange, witte kleederen van heiligheid en heeriijkheid.
Ja, die bedelaars bestijgen straks den troon en zullen met hun Koning heerschen tot in alle eeuwigheid.
Kees. Van al die heerlijkheid is anders tegenwoordig bij dat volk niet veel te zien.
Bart. Zij bestijgen den troon juist als David, ja, als de Heere Jezus; na bange strijd, diepe vernedering en geduldig verbeiden.
Kees. Maar komen . . . .
Bart. Doet het zeker. Want-Jezus-zegt-het!
Kees. En dat krijgen zij, omdat ze arm van geest zijn?
Bart. Neen, zij krijgen dat niet omdat zij arm zijn, zij krijgen dat omdat de Vader van eeuwigheid af die armen van geest bestemd heeft voor dat Koninkrijk en dat Koninkrijk voor hen. „Het is Uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven", zegt de Heere Jezus, Lukas 12:32. Zij krijgen dat omdat Christus hun dat Koninkrijk verordineerd heeft, gelijkerwijs Zijn Vader Hem dat verordineerd heeft, Lukas 22:29. Recht bezien is het dus zoo, dat zij armen van geest zijn, omdat hunner het Koninkrijk der hemelen is. Zij waren, aan Gods zijde, eerst bezitters en daarom maakte de Heilige Geest hen arm van geest.
Kees. Wat een Goddelijke weldaad is het dan toch om zoo'n arme van geest te zijn. Wat zal dat volk dan toch eenmaal hartelijk de kroon leggen aan de voeten des Heeren en zingen: Door U, door U alleen om 't eeuwig welbehagen.
Bart. Dat zullen zij.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 maart 1926

De Saambinder | 4 Pagina's

BART EN KEES.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 maart 1926

De Saambinder | 4 Pagina's