Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De wereld niet waardig

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De wereld niet waardig

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En anderen hebben bespottingen en geeselen geproefd, en ook banden en gevangenis; Zijn gesteenigd geworden; in stukken gezaagd; verzocht; door het zwaard ten dood gebracht; hebben gewandeld in schaapsvellen en in geitenvellen; verlaten, verdrukt, kwalijk gehandeld zijnde;
Welker de wereld niet waardig was, hebben in woestijnen gedoold, en op bergen, en in spelonken, en in de holen der aarde."
Hebr. 11 : 36-38.
Gods weg is altijd anders. Elk van Zijn kinderen leidt Hij op een eigen weg. Hoewel zij allen één zijn in de ervaring van ellende, verlossing en dankbaarheid, toch heeft elk een eigen levensweg. Een witten keursteen wordt hun gegeven en daarop een nieuwen naam, dien niemand kent, dan die hem ontvangt. Zoo zal de Heere van al Zijn volk verheerlijkt worden, door ieder uit den weg, dien God leidde.
Ook in de opsomming van de vele, verschillende oefeningen des geloofs, die Paulus in Hebr. 11 geeft, komt dit klaar uit.
Anderen hebben bespottingen en geeselen geproefd" zoo schrijft de Apostel. Dat „anderen" geeft niet slechts andere personen aan, maar ook een anderen weg; een andere ervaring. Deze anderen vormen een nieuwe groep geloovigen, die door het geloof het lijden verdragen en overwonnen hebben. Niet allen hebben het schrikkelijk lot moeten ondergaan van hen, die de Apostel in de vorige verzen noemde. Niet altijd vermag satan te woeden met brandstapel en schavot tegen het erfdeel des Heeren. Hoewel des duivels woede nooit vermindert, en de vijandschap der wereld steeds dezelfde blijft, God legt de macht der hel aan banden. Tegen den raad des Heeren vermag ook satan niets. Evenwel blijft het waar, dat die godzalig willen leven, vervolgd zullen worden. Brengt de vijand Gods volk niet ten dood, hij bewijst zijn haat op andere wijze, door spot, en geeseling, en banden, en gevangenis, en wat dies meer zij.
Moge de Heere ons opmerkzaamheid schenken, opdat wij de les verstaan, die Hij ons hier geeft. Nooit hebben wij een ander te meten aan den weg, dien God met ons hield. Want de Heere leidt een ieder, zoo het Hem behaagt. Bovendien geen uiterlijke omstandigheden bepalen de echtheid van het Godswerk. Zware verdrukkingen kunnen doorstaan en heete vervolgingen gedragen, ja men kan zich in den dood geven uit andere oorzaken dan de ware vreeze Gods. Ook de Heidenwereld wijst op martelaren voor door hen beleden beginsels; ook Rome schrijft van dezulken, die hun leven lieten om hun bijgeloof. Echter misten deze menschen, wat Paulus van de geloovigen bericht. Ik kan niet nalaten er op te wijzen, dat eveneens zware overtuigingen kunnen doormaakt worden, en bange, felle angsten, zonder de ware levensgemeenschap aan Christus. Ik heb menschen in zeer zware overtuigingen gezien, die later met de grootste spotters de wereld dienden. Met een hond zijn zij wedergekeerd tot zijn uitbraaksel en met een zeug tot de wenteling in het slijk. Daarom is het zoo dwaas en ten sterkste af te keuren, wat ik eens een man hoorde zeggen tot zijn in overtuiging gekomen vrouw. Hij zeide n.l. tot haar, die in bange vreeze verkeerde, dat haar einde het eeuwig verderf zou zijn: „Zoolang je van benauwdheid niet tegen den muur op vliegt, is het nog niets". Zoo was het hem gegaan, zeide hij. De vrouw had echter meer vertrouwen onder Gods volk dan deze man. Maar ook daarvan afgezien is het geheel tegen de Schrift, is het bedillen van de souvereine bediening des Heiligen Geestes, een anders weg te meten naar den onzen. Paulus spreekt van „anderen" die eveneens het waarachtig geloof deelachtig waren, maar wier wegen van de te voren genoemden onderscheiden waren. Wij menschen maken steekwerk. De steenen, die wij bakken zijn even lang en breed en hoog, en de metselaar weet ze saam te voegen op den centimeter af. Maar Gods werk is steeds organisch; altijd een en altijd onderscheiden. Dat werk draagt het stempel van Zijn hand, maar is niet te bepalen door ons. De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt, en waar hij henengaat; alzoo is een iegelijk, die uit den Geest geboren is. De ware kenmerken van het genadeleven heeft God geopenbaard in Zijn Woord. Die mogen ons ter toetsing dienen. Maar voorts bedenke een iegelijk, dat God Zijn volk ten hemel leidt, zoo het Hem behaagt. Sommigen hebben door het geloof koninkrijken overwonnen; anderen de muilen der leeuwen toegestopt; anderen de kracht des vuurs uitgebluscht; anderen zijn uitgerekt geworden, de aangeboden verlossing niet aannemende; en anderen hebben bespottingen en geeselen geproefd, en ook banden en gevangenis. Tot den dood werden zij niet vervolgd; dat verhinderde God.
Echter koelde de wereld hare woede aan hen door spot en geeseling; banden en gevangenis. Om hun Godsvrucht waren zij een voorwerp van bitteren spot! Zij drukten als des Heeren volgelingen, ook hierin Zijn voetstappen.
De krijgsknechten een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op Zijn hoofd, en een rietstok in Zijn rechterhand; en vallende op hun knieën voor Hem, bespotten zij Hem, zeggende: „Wees gegroet, gij Koning der Joden!" In dien spot deelt ook Gods volk. De wereld is nooit scherpzinniger, noch behaagt zichzelf meer, zegt Owen, dan wanneer zij verachtelijke namen, spotwoorden en misdaden kan uitvinden en die werpen op lijdende geloovigen. Die spot is te rekenen onder het bitter lijden. De zelfbehaging van den vijand zoowel als de krenking van den bespotte geven aan dit lijden een groote diepte. In den spot ligt een ziele-krenking, die zwaarder lijden veroorzaakt dan vele lichaamssmarten. Het is geen geringe verdrukking, een voorwerp van spot en smaad te worden; te verkeeren onder den triumphantelijken schaterlach van de wereldlingen.
Toch geeft God Zijn volk dikwijls een plaats onder spotters. Wij behoeven in de oude kerkgeschiedenissen niet terug te treden om de bewijzen er voor te zoeken. De voorbeelden liggen rondom ons. Op werkplaats; in fabriek en kantoor; bij hooge en lagere standen overal zijn de bittere zielsgrievingen der spotters. In boek en krant worden de oprechten aan den kaak gesteld, als dwazen en onwetenden. Ook Gods kinderen zijn menschen, en niets menschelijks is hun vreemd. Ook zij hebben hun menschelijk gevoel, dat onder dien smaad met droefheid aandoet. Dan alleen één overwinning is er; n.l. die des geloofs. Komt het geloof in oefening, en mogen die gesmaden bemerken, dat in den grond der zaak zij bespot worden om Gods zaak en eere, o! dan is de bitterste spot te dragen. Ja, veel meer! dan is de smartelijke geeseling te doorstaan; dan deren ook de kerkermuren niet, waar binnen Paulus en Silas Gode lofliederen zongen. Een geloofsblik op Christus, die dit leed in Zijn schrikkelijke diepte geleden heeft voor de Zijnen, is genoeg om smaad en hoon en smart en gevangenis te dragen. Want de Heere Jezus is in dit alles verzocht geweest, opdat Hij Zijn volk in alles zou te hulpe komen. Hier ligt de wortel der vertroosting. Christus is de toevlucht der Zijnen. Zoo in waarheid om den Naam des Heeren wij gesmaad worden, moge in al het grievend leed onze ziel gesterkt worden opdat wij door het geloof deze verdrukking leeren licht achten. Men moge allerwege beweren, dat die schrikkelijke vervolgingen van weleer voorbij zijn, Gods volk wete dat de vijandschap tegen God en de Zijnen niet is verminderd. Vriendschap van de wereld is niet te verkrijgen, dan door opoffering van het leven van Gods kinderen. Daarvoor behoede de Heere ons. Hij doe ons ontwaken uit den slaap en schudde ons uit de wereldgelijkvormigheid, opdat wij niet knielen voor de goden dezer eeuw.
Ook dan zal spot en uitwerping en gevangenis het deel zijn van degenen die godzalig willen leven. Zijn de jongste tijden zelf van Gods kinderen niet in de gevangenis geworpen omdat zij Gods wet boven die van menschen stelden? Zijn in ons land, dat de Christelijke vrijheid zoo hoog uitbazuint, de laatste jaren niet eerbare vrouwen vervolgd, veroordeeld, beboet, gevangen gezet, louter omdat zij niet wilden stemmen, wijl God de vrouw een andere plaats wijst dan aan de stembus? Een zich noemend Christelijk minister had geen ander antwoord, dan dat hij geroepen was de wet uit te voeren. O, als het Gods eer en rechten en Zijn volk geldt, dan spant alles samen. Maar dan ook weet de Heere de Zijnen te vertroosten en hun door het geloof moedig te maken als een jonge leeuw. Zij hebben van de wereld niet dan spot en smaad en vijandschap te wachten; zelfs de godsdienstigste menschen doen mede om het volk te benauwen; ja, zij staan dikwijls in de gelederen der vijanden vooraan, omdat het ware geloof hun gronden ondermijnt en hun leven veroordeelt. Zoo groot is de haat, waarmede Gods kerk gehaat wordt, dat anderen zijn gesteenigd geworden, in stukken gezaagd, verzocht, door het zwaard ter dood gebracht.
De onmenschelijkste wreedheden zijn aan Gods volk verricht. De geschiedboeken spreken er van, ook onze Vaderlandsche geschiedenis; en de zielen dergenen, die gedood zijn, roepen onder het altaar om den dag der wrake. Gods volk heeft spot en geesel geproefd; het heeft die bij ervaring. Het is in alle leed verzocht. Want bij de folteringen hen aangedaan, kwamen de verzoekingen des satans. Van John Knox, de groote Schotsche Hervormer, die vanwege de kinderlijke vreeze Gods geen mensch ooit vreesde, wordt verhaald, dat hij veroordeeld was tot de galeien. Deze harde gevangenschap werd hem nog ondragelijker gemaakt, door de onophoudelijke kwelling van Roomsche priesters, die alle middelen aanwendden om Knox afvallig te maken. Toen een priester hem een Mariabeeld voorhield, opdat hij het kussen zou, sloeg de onverschrokken geloofsheld het den priester uit de handen en wierp het in de golven, zeggende: „De maagd is licht genoeg; laat ze leeren zwemmen". Zoo weet God de Zijnen te bekrachtigen en te vervrijmoedigen, ook te midden der verzoekingen, opdat zij niet bezwijken. Wat ellende de wereld ook bracht, door het geloof kwam Gods volk er door. De schrikkelijkste armoede is geleden. Schapen- en geitenvellen dienden ter kleeding; bergen en spelonken en holen der aarde ter woning. Verlaten, verdrukt, kwalijk gehandeld zijnde, heeft Gods volk omgezworven. Vreemdelingen zijn zij en als vreemdelingen werden zij verstrooid op aarde. Ook de Apostel Petrus heeft zijn brief gericht aan deze verdrukten. Hun was beter lot bereid. Hun burgerrecht ligt boven. De wereld was hunner niet waardig.
Het schijnt andersom. Al wat wereld is, verheft zich verre boven Gods kinderen. Zijn dat niet de dompers? de achterlijken? menschen, die driehonderd jaar te laat geboren zijn? In wetenschap; in eer en aanzien; in geld en goed, kortom in alles wat den natuurlijken mensch bekoort, staat de wereld ver en ver boven degenen, die den Heere vreezen. En toch, al verheft zich de wereldling nog zoo hoog; al snoeft hij op het al wat hij heeft en wat hij is, inderdaad is het anders dan het schijnt. De wereld is Gods volk niet waardig. Zij is niet in vergelijking met het waarlijk goed van Gods kinderen. Haar wijsheid is dwaasheid bij God; haar rijkdom verrotting. Genade leert de wereld versmaden, gelijk Mozes geheel Egypte verachtte.
Och werden onze oogen geopend om te zien; onze harten vernieuwd om te verstaan, wij zouden verachten, wat wij nu dikwerf op het hoogste stellen. Zondedienst en wereldsch vermaak dragen den bitteren wortel des doods in zich. Met klimmenden ernst worden wij geroepen tegen den dienst der wereld te waarschuwen, jongeling en jongedochter, hoort de vermaning, die tot u ook in dit woord van den Apostel komt! O, hoort! Geeft prijs vrienden en magen; genot en eer, opdat ge een hooger goed beërven moogt. Een nieuw leven is ons noodig; een leven dat uit Gods is; dat ons erfgenamen maakt der eeuwige heerlijkheid. Dat moge ons trekken. Gods volk verwekke ons tot jaloerschheid. Hun heil is zoo groot, dat zij der wereld niet waardig zijn geacht. De wereld zelf stiet hen uit; kan hen niet verdragen. In die vervolgingen was het woeden van satan op de onschuld van Gods kinderen.
Het staat er tot uwe bemoediging en vertroosting, volk van God! Als uw deel is hoon en smaad en spot, dan moge uw ziel gesterkt worden, om te overwinnen al het door u gevoelde en het u bedroevend leed. Hooger goed dan eer en roem der wereld is u bereid. De ter dood gebrachten zijn der wereld ontkomen; zij waren de wereld niet waardig. Dat wij er iets van beoefenen mogen. Hoe nietig zouden wij de wereld achten en hoe zeer zou ons hart gesterkt worden om het pad van Gods geboden te loopen. De arme wereld kent niet meer, niet hooger dan roemen in zichzelf. Maar door genade heeft Gods volk een ander goed verkregen, waarbij al hetgeen der wereld is in het niet zinkt. Hun goed is in de hemelen, waar Christus den Zijnen een plaats bereiden ging. De wereld werpe ons uit, opdat wij dat eeuwig goed beërven. Hun loon zal groot zijn in de hemelen, die de wereld niet waardig waren.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 mei 1929

De Saambinder | 4 Pagina's

De wereld niet waardig

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 mei 1929

De Saambinder | 4 Pagina's