Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Door genade

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Door genade

II

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch door de genade Gods ben ik, dat ik ben.
1 Cor. 15 : 10a
Deze woorden van den Apostel Paulus vormen een tegenstelling. Niet van zich zelf was hij, wat hij zijn mocht. Het was er verre van. „Ik heb de gemeente Gods vervolgd” zoo schrijft hij met innerlijke smart over zijn vroeger leven. Want toch, hoewel in Gods genade een onuitputtelijke rijkdom is, waardoor alle schuld verzoend en alle zonde weggenomen is, toch blijft bij Gods volk het zonde-leven van weleer smartvol. De groote Heiden-Apostel buigt zeer diep, en acht zich, hoewel hij overvloediger dan anderen gearbeid heeft, de minste der Apostelen, omdat hij de gemeente Gods vervolgd heeft. Roem draagt hij op iets van zichzelf niet meer. Dat was geweest. Als hij nu roemt, is het in zijn zwakheden; op genade alleen.
Die genade wrocht echter niet alleen eenmaal in Paulus den overgang uit den dood tot het leven, maar schonk bij den voortduur wat tot levensoefening in al de wegen, die God hem leidde van noode was. Aan den ontdekten zondaar zijn de blinde oogen geopend. De dag der verlossing is over hem opgegaan. Ja het behaagde den Heere Zich zoo krachtdadig en met zulk een verzegelende kracht in Paulus te openbaren, dat hij door het geloof in God door Christus ruste vond. Lees het 15e hoofdstuk van den eersten Corinthen-brief, waarin de Apostel de opstanding van Christus als den grond van het eeuwig leven van al Gods volk legt; ja lees al de brieven, die van het begin tot het einde getuigen van den grond der zaligheid in het bloed des Lams. Hoe meer Paulus in de verlossing in Christus ingaan mocht, hoe overvloediger de genade hem werd. Slechts één grond was er voor hem om op te rusten; het was Christus alleen; Zijne genade alleen.
Gods werk doet alles van den mensch meer en meer verwerpen. Van ons zelf willen wij den weg van genade niet. Liever sterven wij, gelijk Oldenbarneveldt op het schavot, dan dat wij bij genade leven. In een gebroken werkverbond zoeken wij het leven. Ook Gods volk vlucht om behoudenis tot de gebroken bakken van eigen kracht en beterschap. Hoe menigmaal roept het volk in de overtuiging van zonde het niet uit: „Heb geduld met mij, en ik zal betalen, wat ik schuldig ben”. Maar wat beteekent genade dan? Is Christus dan vergeefs gestorven? Komt dat werken om de zaligheid uit iets anders voort, dan uit de blindheid van ons hart en is dit geroep iets anders dan verloochening van de genade Gods, die in Christus Jezus is? Hoe noodzakelijk is de arm-makende bediening van den Heiligen Geest, om Gods volk te vernederen. Het zal toch met ons aan het einde moeten komen. Verloren, ja gansch verloren, opdat wij leeren smeeken als de Tollenaar: „O, God, wees mij, zondaar, genadig”. Eigen kracht en eigen gerechtigheid zullen wij daartoe moeten verliezen; tranen en zoete gestalten ongenoegzaam leeren achten als grond voor de eeuwigheid. Gods recht eischt voldoening en die voldoening is bij geen schepsel ooit te vinden. Gods volk, hoe hoog ook in de ziel geschat, kan niet behouden. Maar een Naam is den menschen onder den hemel ter zaligheid gegeven. En genade alleen doet ons dien Naam kennen. In Hem is een volheid van genade. In Hem gerechtigheid om alle schuld te verzoenen, hoe groot die ook wezen moge; in Hem heiligende genade om den zwarten zondaar den Vader voor te stellen als een reine maagd, zonder vlek of rimpel. Voorwaar in Christus is een eeuwige genade-volheid voor Zijn volk. O, dat wij tot Hem komen mochten, als gansch verlorenen. Want buiten Hem is Zijn volk niets, dan een hoop arme, doemwaardige zondaren.
Dit is het droeve teeken van deze tijden, Zijn eigen volk kan het maar al te zeer buiten Christus houden. De diepte, de rijkdom, de volheid der genade blijft te zeer verborgen, omdat wij ons verlaten op gronden, die buiten het eenig fundament liggen. Zijn wij al van onze kwaal overtuigd, het is een kwaal die dragelijk is, en wij zeggen niet: het is buiten hope. Dit is een der redenen, waarom de genade zoo weinig uitblinkt. Och neen! dat wil niet zeggen, dat de Heere voor Zijn volk niet zorgt. Hij verlaat niet, wat Zijn hand begon. Maar zou de ware ontdekking ons niet doen staan naar de vereeniging met Christus? Zou een doodslager die door den bloedwreker achtervolgd wordt, kunnen rusten dan in de vrijstad alleen? Velen echter houden hun ziel op, daarmede dat zij op den goeden weg zijn; dat de Heere hen uit de wereld getrokken heeft en zij vele zoete vruchten hebben gesmaakt. Och zond God hen een bloedwreker op de hielen, die hen voortdreef naar de vrijstad, Christus den Gekruiste. Gewis genade zou de grond worden. Uit genade zijt gij zalig geworden, zoo schrijft Paulus elders; ja uit genade alleen, met verlies van ons leven. „Doch door genade ben ik, dat ik ben”, schrijft Paulus, en Gods volk zal het met hem uitroepen, waar God hun zielen redde van den dood. Als vijanden zijn zij met God verzoend. Gerechtvaardigd niet uit de werken der wet, maar om niet, uit Zijne genade door de verlossing, die in Christus Jezus is. Die genade moge ons geschonken worden, dat Christus alleen het deel onzer ziele zij. O, grijp moed, volk! Het is uit genade! Daarom kan het, ook als bij u het onmogelijk geacht wordt. Door genade zijn zielen gered uit banden van den dood, die den Naam des Heeren met blijde erkentenis aanroepen.
„Door de genade Gods ben ik, dat ik ben”, is het niet, of ge den ontdekten Paulus de tegenstelling hoort maken tusschen eigen leven en de genade Gods? O, hoe diep deed God den eens zoo verheven Farizeër buigen! Een ellendig mensch is hij geworden. Neen, dat verklaart Paulus van zichzelf niet alleen als hij aan het begin van den weg des levens staat, maar dat is zijn taal geworden juist dan, als hij door het geloof zich gerechtvaardigd en geheiligd kent in Christus. Want hij bevond een wet in zijn leden, die strijd voerde tegen de wet zijns gemoeds en hem gevangen nam onder de wet der zonde. Genade heeft een ontdekkende kracht. O, er liggen zulke diepe bevindingen in het leven van Gods volk, die genade boven alles kostelijk maken. De weg ten hemel loopt zoo achteruit. De zonde, het vleesch en zijn begeerlijkheden zijn zoo geweldig. Hield God Zijn volk niet staande, het was nog verloren, na al hetgeen in hen verheerlijkt is. Een vuile bron dragen Gods kinderen in zich om. Wie had ooit kunnen denken, dat de weg ten hemel door zulke poelen en diepten voeren zou. Dat de zonde niet verslindt, het is genade; trouwhoudende genade Gods. Hij verlaat het werk Zijner handen nooit! Door de genade Gods ben ik dat ik ben; zoo moet Gods volk met Paulus erkennen.
Wat had Paulus anders bewaard van den greep des Satans dan genade alleen? Tot drie malen toe had de Apostel den Heere gebeden om verlost te worden van een engel des Satans, die hem met vuisten sloeg. Door genade vermocht hij echter een slaanden satan te verdragen. „Mijne genade is u genoeg.” Dat heeft God gesproken voor al Zijn volk. Gaat de duivel om; woedt de macht der helle tegen u, o volk van God, de genade zal te overvloediger uitblinken, in de overwinning van alle Satans benden. Want Gods kracht wordt in zwakheid volbracht. Zwakken, krachteloozen, de kreupelen zullen overwinnaars worden in den strijd; de worstelende Jacobs, wier heupspier verwrongen is; zij zullen triumpheeren, want het is door genade. Ter helle waren Gods kinderen neergeworpen, zoo God hen niet had behoed. Maar de Heere is een vurige muur rondom degenen, die Hem vreezen. Hij behoedt en verlost uit genade; ja uit genade alleen.
Door vele verdrukkingen voerde ook Paulus’ weg. Hij meldt er in den tweeden brief aan de Corinthen iets van. „Van de Joden heb ik veertig slagen min één, driemaal ontvangen. Driemaal ben ik met roeden gegeeseld geweest; ééns ben ik gesteenigd; driemaal heb ik schipbreuk geleden; een ganschen nacht en dag heb ik in de diepte doorgebracht. In het reizen menigmaal in gevaren van de Heidenen; in gevaren in de stad; in gevaren in de woestijn; in gevaren op de zee; in gevaren onder de valsche broederen; in arbeid en moeite, in waken menigmaal, in honger en dorst, in vasten menigmaal, in koude en naaktheid.” Hoe kan een mensch het alles dragen ? Paulus geeft het antwoord: „Door de genade Gods ben ik, dat ik ben”.
Welaan dan volk van God, ook uw weg leidt door vele tegenheden en verdrukkingen. Zoo menigmaal werden de benauwingen u te machtig, en zoudt gij den dood kiezen boven het leven. Hoe hoog de nood ook ging, in ziekte en armoede en lijden en doodsgevaren; in weduwschap en verlating, de Heere hielp u door.
Een zee van ramp moog met haar golven slaan,
Hoe hoog zij ga, zij raakt hem zelfs niet aan.
Dat is door genade. God hield u staande. En die genade is onberouwelijk. De Heere zal ze bewijzen tot den einde toe. Uit die genade zal u toevloeien, wat u in dit leven noodig is, naar ziel en lichaam, om staande te blijven. Arm, ledig, onmachtig in u zelf, is het door de genade Gods, dat gij zijt, dat gij zijt. Ja die genade is stervens-genade. Rekent niet licht volk van God over den strijd des doods! Ziel en lichaam zullen moeten scheiden; een scheiding zal moeten vallen met al wat hier beneden is; en wij kunnen nog geen stroohalm loslaten. Maar de genade zal ook dan, als het volk de loopbaan voleindigd heeft, schenken wat noodig is, om den in zichzelf gansch ellendige te doen ingaan in de stad welker Kunstenaar en Bouwmeester God is. De Heere verwaardige ons er toe, op genade alleen te bouwen. Hij neme van ons wat wij zijn boven een verloren zondaar, opdat de volheid van genade ons meer en meer worde geopend, en de Heere de eere krijge die Hem van Zijn volk toekomt en die ons zal doen getuigen tegen alle schuld en zonde en vijandschap en druk: „Doch door de genade Gods ben ik, dat ik ben”.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 januari 1930

De Saambinder | 4 Pagina's

Door genade

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 januari 1930

De Saambinder | 4 Pagina's