Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Nederlandsche belijdenisschriften

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Nederlandsche belijdenisschriften

B. De Nederlandsche Geloofsbelijdenis

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE INHOUD DIER BELIJDENIS

Artikel 15 handelt van de erfzonde. De belijdenis zegt: „wij gelooven, dat door de ongehoorzaamheid Adams de erfzonde uitgebreid is geworden over het gansche menschelijke geslacht, welke is eene verdorvenheid der geheele natuur en een erfelijk gebrek, waarmede de kleine kinderen zelfs besmet zijn in hunner moeders lichaam en die in den mensch allerlei zonde voortbrengt, zijnde in hem als een wortel derzelve".
Niet onduidelijk spreekt de belijdenis van de erfzonde. Het vorige artikel sprak van de verdorvenheid der menschelijke natuur door den val van Adam in het Paradijs, dit artikel getuigt, hoe al zijn nakomelingen, hoofd voor hoofd, deelgenoot zijn zijner ongehoorzaamheid, krachtens de betrekking, waarin wij tot Hem staan. Van de ongehoorzaamheid Adams spreekt de belijdenis. En het is duidelijk, wat daarmede bedoeld wordt. Niet de zonden, die Adam bedreven heeft, nadat hij gevallen was. Neen, maar die ééne zonde die hij bedreven heeft als hoofd van het verbond der werken, in ons vorig artikel aangewezen, het eten van de verbodene vrucht. Om die ééne zonde gaat het, de oorspronkelijke zonde genaamd. Zij is de bittere wortel, de onzalige fontein, die alle kinderen van Adam met gal en alsem heeft gedrenkt. Die wordt erfzonde genaamd en niet een van Adams zonen en dochteren is daarvan vrij. Ach, wat droeve erfenis heeft hij zijn kinderen nagelaten. Alleen Christus, de tweede Adam, is daarvan vrij. Die is niet door gewone voortteling, maar ontvangen van den Heiligen Geest en kan in den eersten Adam niet gerekend worden, hoewel geboren uit een dochter van Adam.
Bij de beschouwing van ons vorig artikel hebben we er reeds op gewezen, hoe Pelagiaan en Remonstrant van de erfzonde niet willen weten. We hebben niet te doen met de ongehoorzaamheid van Adam, zegt de Pelagiaan. En de Remonstrant is het met hem eens, dat de erfzonde in zichzelf geen schuld is. Het is de eigen openbaring van de gevallen natuur en de vijandschap des harten, die God beschuldigt van onrecht, en tegen Hem rebelleert, dat Hij een mensch, dat Hij zijn schepsel aansprakelijk zou stellen voor de zonde van een ander. Het is duizendvoudig herhaald. Men nestelt zich in de leugen. Hier is van toepassing: zich overgegeven hebbend aan alle verleiding der onrechtvaardigheid, de liefde der waarheid niet aangenomen hebbend om zalig te worden, heeft God naar Zijn rechtvaardig oordeel hun gezonden eene kracht der dwaling, dat zij de leugen zouden gelooven.
Hoe was het met onze vaderen? Het was de verborgen kracht der Hervorming, dat de Re­formatoren den luister van de vrije genade Gods in Christus naar de Schriften verhieven. Maar niet minder stonden zij vast in hunne belijdenis van de erfzonde. Zij geloofden met het hart en beleden met den mond de erfzonde naar de Schriften, niet alleen als smet, maar ook als toegerekende schuld, dat is verbintenis tot straf voor die ééne ongehoorzaamheid, die wij persoonlijk niet gedaan hebben, maar die ons naar Gods rechtvaardig, oordeel zóó toegerekend wordt, alsof wij die in eigen persoon gedaan hebben, krachtens ons inzijn in Adam en de nauwe betrekking waarin wij tot hem staan.
Hoe zijn wij in Adam gerekend? In welke betrekking staan we tot hem? We kunnen spreken van een tweevoudige betrekking. In de eerste plaats is Adam de natuurlijke vader van al zijne nakomelingen. Uit hem als hun natuurlijk hoofd verkrijgen alle menschen, langs den weg eener natuurlijke voortplanting, dezelfde menschelijke natuur. Hoe blijkt hierin Gods wijsneid en goedheid. Want langs dien weg worden de leden der menschelijke maatschappij ten nauwste aan elkander verbonden en worden zij geroepen elkander lief te hebben. Maar deze betrekking is op zichzelf niet de toerekeningsgrond van Adams ongehoorzaamheid aan al zijne nakomelingen. Wat dan? We antwoorden: Adam is niet alleen de natuurlijke vader van al zijne nakomelingen, maar hij is ook hun plaatsvervangend Verbondshoofd. Hij vertegenwoordigde als Verbondshoofd allen, die door den band der natuur met hem vereenigd zijn, dat is al zijne nakomelingen, die door gewone voortteling van hem afdalen. Toen God, zijn Schepper, het Verbond der werken met hem oprichtte, richtte Hij het op met al zijne nakomelingen als in zijne lendenen begrepen. Ware hij gehoorzaam geweest, dan waren ook al zijne nakomelingen gehoorzaam geweest. Hij stond als een openbaar persoon, vertegenwoordigend al zijne nakomelingen, zou hij op zijne gehoorzaamheid het eeuwige leven hebben verkregen, alzoo ook al zijne nakomelingen. Maar zoo ook, waar hij het proefgebod overtrad en het oordeel des doods over zich bracht, daar overtraden al zijne nakomelingen hetzelve en werden onderworpen aan het oordeel des doods. Alzoo is de erfzonde in hare schuld en smet uitgebreid geworden over het gansche menschelijke geslacht, is elk kind in zijner moeders lichaam ontvangen en geboren, een kind des toorns, dat is, schuldig voor God, der verdoemenis rechtvaardig onderworpen en daarom als gevolg in zonden ontvangen en in ongerechtigheid geboren. De hervormer van Genève, Calvijn, zegt hiervan: „werpt iemand tegen: het is onbillijk, dat onschuldigen boeten voor de zonde van een ander, ik antwoord: al wat God ons in Adams persoon had gegeven, kon Hij met het volkomenste recht nemen, toen deze goddelooslijk afviel. En wij hebben hierbij niet noodig de toevlucht te nemen tot het oud verdichtsel van de voortplanting der zielen. Want niet natuurlijker wijze uit hunne afstamming van Adam hebben zijne nakomelingen het verderf getrokken; veelmeer is dit door de bijzondere ordening Gods, Die, gelijk Hij de gansche natuur des menschelijken geslachts in éénen mensch met de voortreffelijkste gaven had versierd, zoo ook in even denzelfden haar heeft ontbloot. Voorts, nadat wij in Adam verdorven zijn, dragen wij niet de straf van eene vreemde misdaad, maar zijn door eigen schuld strafbaar".

Ds. J. D. Barth

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 juli 1931

De Saambinder | 4 Pagina's

De Nederlandsche belijdenisschriften

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 juli 1931

De Saambinder | 4 Pagina's