Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BART EN KEES

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BART EN KEES

Tempel

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ps. 122:1b.

Ib.

Bart. Hebben we dus iets gezegd van de plaats, die wij zullen betreden; van het Huis, dat wij willen bezien en van de Wijsheid, die het ontwierp. Nu moeten we ook nog iets zeggen van:
d. De Kunstenaar die het bouwt.

Kees. Dat zal wel de kunstigste Bouwheer, die er ooit geweest is, zijn.

Bart. Van den Tempel op den Moria was de bouwheer Salomo, de wijste mensch, die volgens Gods eigen Woord, ooit op aarde geleefd heeft.

Kees. Behalve de Heere Jezus toch?

Bart. Natuurlijk. Dat was de Opperste Wijsheid.
Het was in Davids hart om den Heere dat huis te bouwen. Hij sprak er met zijn leeraar over; hij vroeg, wat die er van dacht. En zijn leeraar — Nathan de profeet — vond dit een uitstekend plan. „Doe al wat in uw hart is, want de Heere is met u", zei hij (2 Sam. 7:3).

Kees. Dat laat zich denken! Wie zou den Heere nu liever een mooi huis gunnen dan zoo'n getrouwe leeraar als die Nathan was. En dan zoo'n bouwmeester als David! Neen maar, ik kan begrijpen, dat Nathan daar voor te vinden was, dat hij er accoord mee ging.

Bart. Jawel. Maar alles wat lieve menschen in hun hoofd en hart halen en dat door de leeraars als goed geijkt wordt en dat mooi en goed lijkt, is daarom Gode nog niet welbehagelijk, lees maar eens wat er de Heere van zegt in het vervolg van 2 Sam. 7.
De Heere kwam in dienzelfden nacht tot Nathan met een andere boodschap voor David. David mocht dit huis niet bouwen. David mocht wel de bouwstoffen, die er tot dit huis noodig waren, verzamelen en bereiden — gelijk hij dan ook vlijtig gedaan heeft, want hij verzamelde goud en zilver, enz. in groote hoeveelheden. Maar het huis bouwen mocht hij niet. Dat zou Salomo doen.

Kees. Dat zal David tegengevallen zijn.

Bart. De Heere gaf bij die weigering zooveel zoete woorden en zalige beloften, dat David in aanbidding wegzonk. — Je moet dit hoofdstuk maar eens aandachtig lezen.

Kees. Toch zou men willen vragen: waarom zou niet David en wel Salomo den Tempel bouwen?

Bart. Ook dit zijn zaken van diepe beteekenis.

Kees. Welke beteekenis?

Bart. David en Salomo zijn beiden typen van Christus. Doch David was een schaduwbeeld van den lijdenden, den vernederden Christus, en Salomo van den verhoogden, van den in eer en hoogheid gezeten Christus. Als je nu maar even doordenkt, dan voel je dat David niet de bouwer, maar de voorbereider moest zijn. Immers, de Christus overwint in den staat Zijner vernedering de vijanden, die den bouw — of wilt ge, het zalig worden van Gods uitverkorenen — in den weg staan. Satan, zonden, wereld. Ja God zelf — door Zijn leven, lijden en sterven? Maar de verheerlijkte Christus bouwt den tempel op door ziel bij ziel te arresteeren, wederbaren, ontdekken, wasschen, enz. enz.
En gelijk Salomo den Tempel bouwde door middel van o zoo veel knechten, die ieder hun eigen werk hadden, zoo nu bouwt ook onze Goddelijke Bouwheer en Kunstenaar Zijn geestelijken Tempel door Zijn dienst en knechten, die ook ieder het hunne toebrengen naar de mate der gaven, die de Heere hun verleent.

Kees. Ik meen gelezen te hebben, dat Salomo niet minder dan honderd vijf en tachtig duizend man aan het werk had. En dat hij er elf jaar over bouwde.

Bart. De bouw van den geestelijken Tempel duurt langer, èn er zullen er meer aan gearbeid hebben. Immers, de bouw van het Huis Gods begon in het paradijs en zal voltooid zijn als de laatste is toegevoegd aan de gemeente die zalig wordt.

Kees. En dan zal er het einde zijn, hé?

Bart. Ja, dan zal er het einde zijn van deze bedeeling. Dan zal de Bouwheer Zijn werk afleveren. Zijn Tempel overdragen aan God. En dan zal de Vader Zijn werk keuren, of het alles zal zijn, of het geheel en elk onderdeeltje is overeenkomstig het gemaakt bestek. En dan zal het volkomen de goedkeuring des Vaders wegdragen.

Kees. Nu, dat geloof ik ook, dat het werk van den dierbaren Heere Jezus in orde zal bevonden worden.

Bart. „Van al degenen die Gij Mij gegeven hebt is niemand verloren gegaan", kan de Heere zeggen.

Kees. „Dan de zoon der verderfenis", zoo laat Jezus er opvolgen. Dat was zeker Judas. Maar was Judas dan een uitverkorene?

Bart. Judas was uitverkoren tot het Apostelschap en als zoodanig aan Christus gegeven. Maar hij was niet uitverkoren tot de zaligheid, en niet opdat Christus hern bewaren zoude.
Nu willen we tenslotte iets zeggen van:
e. De heerlijkheid die we zullen aanschouwen.

Kees. Dat belooft een rijke stof te worden.

Bart. Over die heerlijkheid, die in het Huis des Heeren te aanschouwen is, zullen we nooit uitgepraat komen. En toch kunnen wij die heerlijkheid in één woord uitdrukken. ,

Kees. Door welk woord dan?

Bart. „Verzoening". Er is „verzoening!"

Kees. Maar voor wie is er verzoening?

Bart. Voor dood- en doemschuldigen, die, door Gods genade, hun zonden leeren betreuren. Die naar God bedroefd zijn geworden, met die droefheid, die een onberouwlijke bekeering tot God werkt. Er is verzoening voor hen, die leerden hongeren en dorsten naar Hem en Zijne gerechtigheid. Ja er is verzoening voor die verlegen zijn om Jezus.

Kees. Maar waarin is er verzoening?

Bart. In dat bloed van het eeuwig dierbaar Offerlam. In het bloed van den Heere Jezus. Zijn bloed is het, dat afgebeeld werd door die stroomen bloeds, die dagelijks aan den voet van het altaar uitgegoten werden en in de beek Kidron wegvloeiden. Dat bloed, dat uit het lichaam van Gods heilig Kind Jezus afdroop van het kruis van Golgotha. Zie Kees, als de Heere ons het leven en den welstand geeft, dan zullen we die groote genade Gods, dat er in Christus verzoening is voor den grootste der zondaren, bewonderen. Dat wonder is het toch, dat ons in het Huis des Heeren voorgesteld is door dienende priesters, rookende offers en stroomen bloeds.

Kees. Maar wanneer is er verzoening voor de zulken?

Bart. O, als alle andere middelen gefaald hebben. Als we gansch melaatsch zijn. Als we een welgevallen hebben in de straffen van onze ongerechtigheid. (Lev. 26:41).
Ziedaar dan ons plan, ons voornemen. „Wij zullen in het Huis des Heeren gaan", om die heerlijkheden te aanschouwen en te onderzoeken in Zijnen Tempel. Is het dan wonder dat het Huis des Heeren het liefste plekje was voor David en de andere heiligen van den ouden dag? Dat Simeon en Anna uit den tempel niet weken, dat ze daar dagelijks te vinden waren?

Kees. Maar zoo als David, Simeon en Anna in Gods huis vertoefden, zoo kunnen wij het toch nu niet meer; dat huis is toch verwoest?

Bart. Neen, zoo kunnen wij er niet vertoeven, en zoo behoeven wij er niet te vertoeven. Wij mogen daar nu vertoeven „in Geest en waarheid". Wij kunnen er vertoeven in onze gedachten en als ons die dingen gepredikt worden en ook in onze samenspraken.
En mocht de Heere dezelve nog willen gebruiken om nog steenen tot Zijn Tempel toe te voegen en tot leering en vertroosting voor Zijn volk en dus tot verheerlijking van Zijn naam! Psalm 116:11.

Kees. Dat zij zoo!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 september 1931

De Saambinder | 4 Pagina's

BART EN KEES

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 september 1931

De Saambinder | 4 Pagina's