Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een bladzijde uit bet leven van Ds. Wilhelmus å Brakel

Bekijk het origineel

Een bladzijde uit bet leven van Ds. Wilhelmus å Brakel

6 minuten leestijd

Dat Ds. Brakel in moeilijkheden kwam met de regeering van Frieslands hoofdstad was uit oorzaak van hetgeen geschied was met den Godzaligen en door Gods volk zoozeer beminden Ds. Jacobus Koelman. Geboren te Utrecht in 1632 en aldaar opgeleid tot het predikambt aan de voeten van den in Gods kerk beroemden Gijsbertus Voetius, was Ds. Koelman eerst te Brussel werkzaam geweest, doch daarna beroepen te Sluis in Vlaanderen, waar hij 13 Augustus 1662 door Ds. David Montanus is bevestigd. Sluis behoorde tot de zoogenaamde Generaliteitslanden. Daar, gelijk trouwens in geheel Zeeland heerschten de Algemeene Staten over de kerk en deden maar al te veel hun invloed en macht gelden in zaken, die alleen der kerk toekomen. En dat kon Ds. Koelman niet verdragen. Hij was een kampvechter voor de eer van Christus en de wetten en rechten, die de Heere Jezus aan Zijn kerk heeft gegeven om haar te besturen. Hij handhaafde streng de tucht in Zijn gemeente en getuigde zonder aanzien des persoons tegen doorbrekende zonden. Daarbij kwam zijn verzet tegen het sleurgebruik der formulieren en zijn afkeuring over de uitgebreide viering van feestdagen. Gevolg was, dat hij het mikpunt werd van de Algemeene Staten. Door het volk bemind, werd hij door de Staten veracht, en gebruik makend van hun macht, werd Ds. Koelman in 1675 uit zijn ambt ontzet, niet door de kerk, maar door de Staten, ja zelfs uit Staats-Vlaanderen verbannen, terwijl de Staten van Zeeland hem het prediken en de bediening der Sacramenten in de geheele provincie verboden. Had hij zich dan zoo ernstig misgaan? Immers neen. Hij was een Godzalig man, ijverig en zuiver in de leer en uitblinkend in een teederen wandel. Geheel Sluis kon Ds. Koelman bezien in zijn in- en uitgaan. En al moge hij, afkeerig zijnde van den te Sluis diep ingewortelden sleurdienst, eenigszins ver gegaan zijn, wat betreft het gebruik der formulieren, zooals van den Heiligen Doop, dit gaf allerminst aan de Staten het recht om zoodanig een waardig leeraar der kerk af te zetten.
Maar hoe kwam nu Ds. Brakel daardoor in moeilijkheid? Deze was toch predikant in Friesland? Zeker, maar de zaak van Ds. Koelman bleef niet verborgen. Op 15 Juni 1682 vergaderden de Friesche kerken en kwamen in Synode bijeen. Ds. Brakel was voorzitter dier vergadering, waar ook bij tegenwoordig waren twee afgevaardigden of gedeputeerden der Friesche Staten, die mede een adviseerende stem hadden en hunne goed- of afkeuring over eenige zaak konden uitspreken. In onze Oud-Vaderlandsche kerk heeft de invloed der Staten of van de Overheid heel wat moeilijkheden veroorzaakt. Op de agenda, welke door deze Synode moest worden behandeld, was ook de vraag gesteld, „of Ds. Koelman (afgezet in Sluis) in Friesland mocht prediken?" Over deze zaak werd geruimen tijd gedelibereerd. En de uitslag? Neen, het strekt niet tot eer van de politieke afgevaardigden en nog veel minder van de afgevaardigden der kerken van Friesland, dat allen eenstemmig oordeelden, „dat Ds. Koelman in de gemeenten in Friesland niet mocht prediken." Zij bevestigden dus het harde vonnis van de Staten van Sluis en Zeeland.
Was er dan niemand, die het voor Ds. Koelman opnam? We hebben tevoren gezegd, Ds. Brakel was voorzitter. Als zoodanig sprak hij het laatst. En deze? Neen, hij ging niet mede met het oordeel dier gansche vergadering, maar sprak het onomwonden uit, dat Ds. Koelman overal, zoo in de kerken buiten als ook in Friesland mocht prediken om de eenvoudige reden, dat hij een door God geroepen wettig predikant was, door de kerk wettig toegelaten en aangesteld. Nooit was Ds. Koelman gecensureerd, noch gedeporteerd van zijn predikdienst. Onomwonden sprak hij uit, dat de overheid geen macht heeft om een predikant te deporteeren.
Wat zou de Synode doen? Zou zij haar advies vasthouden of zich scharen aan de zijde van haar voorzitter? Helaas, Ds. Brakel bleef alleen staan. Voor zoover ons bekend, was er niemand ter vergadering, die het met Ds. Brakel voor den zoo kwalijk bejegenden Ds. Koelman opnam. Het besluit viel, „dat Ds. Koelman niet toegelaten werd in Friesland te prediken", zeer ten genoege van de afgevaardigden der Friesche overheid.
Maar daarmede was de zaak nog niet afgeloopen. De Heeren Staten konden het niet verkroppen, dat Ds. Brakel zoo vrijmoedig had getuigd, dat het der overheid niet toekomt zich te bemoeien met zaken, die naar Gods Woord alleen der kerke aangaan. Dat zij in het minst geen zeggenschap hadden om een predikant af te zetten en te verbannen. Zij gevoelden zich gekleineerd. Ds. Brakel moest het hoofd buigen voor hen, van deze zijne meening terugkomen en alzoo zijn beginsel verloochenen.
Maar Ds. Brakel was er de man niet naar om ter wille van de Heeren Staten zijn welgegronde overtuiging los te laten. Het ging immers niet om zijn eer? Het ging om de eere van Christus, den Koning van Zijn duurgekocht erfdeel, die Hij verheerlijkt in de roeping en zending van Zijn dienaren. Gods getrouwe knechten ontvangen toch hun roeping en zending niet van de overheid? Hoe zouden ze dan door de overheid uit hun bediening kunnen worden ontzet? Op welken grond door de overheid kunnen worden belet niet meer te spreken tot het volk in den Naam des Heeren? Dat heeft Ds. Brakel goed begrepen. En die gegronde overtuiging kon hij niet loslaten. Het ware een verloochening van de eer van Christus.
Ongeveer een maand ging voorbij sinds de Synode gehouden was. Daar ontving Ds. Brakel last onverwijld voor de heeren Staten te verschijnen. Aanstonds was hij bereid. Daar gekomen werden hem drie vragen gesteld:
a. Of hij ter Synode gezegd had, dat Ds. Koelman niet wettig was afgezet en dat de overheid geen macht had een predikant te deporteeren?
b. Of hij deze overtuiging nog vasthield?
c. Of hij, hoewel hem bevolen was te zwijgen, toch voortgegaan was over deze zaak te spreken?
Daar stond nu Ds. Brakel. Van Frieslands kerken, ter synode vertegenwoordigd geweest, de eenige man, die het niet maar voor Ds. Koelman opnam, neen, maar voor de plaats, , die God aan Zijn kerk op aarde gegeven had. Het ging om hetgeen we te voren noemden: het beginsel van Schotlands kerk. Dat beginsel, dat geworteld is in de Heilige Schrift. Wat zal Ds. Brakel antwoorden? Bekennen zonder meer? Maar daar was hij de man niet naar. Overtuigd van het volle gewicht dezer zaak begreep hij, dat het kwaad in den wortel moest worden afgesneden en de rechten der kerk onverkort moesten worden gehandhaafd.
Zonder schroom antwoordde hij bevestigend op de drie vragen hem gesteld, maar voegde er in alle bescheidenheid terstond aan toe:
a. dat hij niet gehouden was als Dienaar des Woords over een louter geestelijke zaak verantwoording te doen voor een politieke vierschaar ;
b. dat deze zijn verantwoording in het minst niet zal strekken tot eenige schade aan de kerke Christi;
c. dat hij alleen antwoordde om als gezant van Christus de Heeren Staten te onderrichten.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 december 1931

De Saambinder | 4 Pagina's

Een bladzijde uit bet leven van Ds. Wilhelmus å Brakel

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 december 1931

De Saambinder | 4 Pagina's