Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Nederlandsche belijdenisschriften

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Nederlandsche belijdenisschriften

B. De Nederlandsche Geloofsbelijdenis

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE INHOUD DIER BELIJDENIS

Zoo komt dan in de genadige rechtvaardigmaking niets van de zijde des zondaars in aanmerking. Neen, God rechtvaardigt niet den geloovige. God is het, Die den goddelooze rechtvaardigt om niet (zonder werken) uit Zijne genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is. Hier komt noch de Jood met zijn offer, noch de Griek met zijn wijsheid, noch de heiden met zijne deugden in aanmerking. Hier kan de rijke met zijn geld, de rechtzinnige met zijne rechtzinnigheid, de ootmoedige met zijn tranen, Rome met zijn biecht, aflaat of boetedoeningen, niets ter betaling bijbrengen. God rechtvaardigt den goddelooze. Niet iemand, die goddeloos geweest is, doch nu eenige goede werken zou doen door het geloof, of eenige goede geschiktheid zou vertoonen. Neen, onze staat is die van een goddelooze, vervallen aan Gods rechtvaardig oordeel, onder de verbintenis van de straf der zonde, vervallen aan het onkreukbaar richterlijke Gods. En God rechtvaardigt zulk een goddelooze zonder de werken en zonder zijn toedoen. Vraagt niet of zulk een goddelooze eenige waardigheid in zichzelf bezit; zoekt niet of hij eenige geschiktheid of deugzaamheid in zich hebbe; speurt niet na of hij eerst geloovig is geworden, of hij in Christus gelooft. Neen, niets van onze zijde komt in aanmerking. Geen tranen, door ons geschreid; geen zuchten, door ons geslaakt; geen oprechtheid of ootmoed, door ons getoond om ons dan te rechtvaardigen. Welk offer zouden wij moeten brengen, welke de waarde van eenen penning zou kunnen hebben in de weegschaal van Gods recht? Met welke deugden of goede werken zouden we één onzer misdaden kunen bedekken? Neen, de Heilige Schrift weet van geen tolereeren, weet van geen middenweg tusschen rechtvaardig en goddeloos, tusschen rechtvaardigen om Christus' wil en verdoemen.
God rechtvaardigt den goddelooze en dat om niet uit Zijne genade, uit Zijn verborgen welbehagen. Dat is de bron, waaruit deze met alle andere weldaden voortvloeit. En genade is vrije, souvereine gunst, die aan schuldigen, aan misdadigers wordt bewezen. Zij sluit dan ook alle verdiensten uit. Genade en verdienste, genade en werk of waardigheid sluiten elkander uit. Hoort Paulus: „Indien het is uit de werken, zoo is het niet meer uit genade, anders is het werk geen werk meer, en indien het uit genade is, zoo is het niet meer uit de werken, anders is de genade geen genade meer", Rom. 11 : 6.
Maar die rechtvaardiging van den goddelooze uit louter genade geschiedt nu niet zonder grond, ja, niet zonder een hechten en alleszins genoegzamen grond. Als in de Heilige Schrift gesproken wordt van de vergeving der zonden; dezelve voorbijgaan, bedekken, niet toerekenen, achter den rug werpen, kwijtschelden, dan wil dat niet zeggen, dat God, die heilig en rechtvaardig is, de zonde, gelijk wel eens gezegd wordt, door de vingers ziet of gering acht, en Hij, de beleediging van Zijne Majesteit, door de zonde Hem aangedaan zou kunnen voorbijgaan. O neen. Dat God den Goddelooze rechtvaardigt zonder werken uit louter gena, is een eervolle rechtvaardiging, omdat ze steunt op een volstrekt algenoegzamen grond. Niet op het gebrekkige doen, niet op het nietswaardige van een mensch, maar op de volmaakte gerechtigheid van Christus, of „door de verlossing, die in Christus Jezus is". Die heeft betaald. Wat beteekent verlossing anders dan: door losgeld vrijkoopen? Hij heeft aan het onkreukbaar recht Gods genoeg gedaan en een eeuwige gerechtigheid aangebracht. En die genoegdoening en gerechtigheid van Christus rekent God den in zichzelf goddeloozen doch uitverkoren zondaar onmiddellijk, dat is zonder tusschenkomst van iets aan de zijde des zondaars, toe. Op die onmiddellijke toerekening valle alle nadruk. Neen, niet de geloofsvereeniging met Christus is de grond. Het geloof in Christus is wel het middel om, wat uit loutere gena mij is toegerekend en geschonken, hetzelve te omhelzen, maar de grond, de eenige, algenoegzame grond onzer rechtvaardigmaking voor God is de gerechtigheid van Christus. En daarom is het ware wezen der genadige rechtvaardigmaking een gansch eervolle.
Eervol ten opzichte van God als Richter, die in Zijn onkreukbaar recht niet is verkort, maar verheerlijkt, door de volmaakte genoegdoening van Christus. God is door God bevredigd.
Eervol ten opzichte van Zijn heilige wet, wier vloek volkomen is gedragen en volkomen gehoorzaamheid is opgebracht.
Eervol ten opzichte van Christus Zelf, als de eenige grond, waar Hij door Zijn volkomen gehoorzaamheid een oorzaak is geworden van eeuwige zaligheid voor al de Zijnen en op een gansch wettige wijze eeuwig in Zijn gekocht en verlost erfdeel zal leven.
Eervol ten opzichte van allen, die zalig worden, waar hun zulk een gerechtigheid wordt toegerekend, die alleszins volkomen en met Gods wet volmaakt in overeenstemming zij, en niet de minste aanvulling behoeft van iets van het hunne.
Eervol ten opzichte van den troost, die Gods volk door het geloof daaruit mag genieten, waar hun die gerechtigheid zóó wordt toegerekend, evenals hadden zij nooit zonden gehad of gedaan en als hadden zij zelf alle gerechtigheid volbracht, die Christus voor hen volbracht heeft.
Gods Molk heeft een genoegzamen, welgegronden troost in leven en in sterven. Hoe arm de leer van Pelagius, Hoe doodelijk arm de troost van allen, die eenig werk of deugd of geschiktheid in de weegschaal van Gods recht willen doen gelden. Neen, dat is geen troost, dan een valsche en zal op eeuwige teleurstelling uitloopen. Maar het oprechte volk zegge met de belijdenis:
En daarom houden wij dit fundament altijd vast, Gode alle de eere gevende, ons vernederende en bekennende zoodanigen als wij zijn, zonder iets van ons zelven of van onze verdiensten te vermeten, steunende en rustende op de gehoorzaamheid van den gekruisten Christus alleen, welke de onze is, wanneer wij in Hem gelooven.

Ds. J. D. Barth

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 december 1932

De Saambinder | 4 Pagina's

De Nederlandsche belijdenisschriften

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 december 1932

De Saambinder | 4 Pagina's