Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BART EN KEES

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BART EN KEES

Tempel

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En hij zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen wat David gedaan heeft? Mark. 2 : 25. 26.

XIa.

Kees. We krijgen nu zeker wat je noemde:
II. Een stoute daad.

Bart. Ja, een stoute daad, dat was het, die David deed. En waaraan bovenstaande tekst ons herinnert.
Vraag maar eens:
A. Wat hij deed. Dan moet geantwoord: Hij pleegde een onwettelijke daad. Hij was niet uit het geslacht der Priesters, en toch at hij van toonbrooden, die het niemand geoorloofd was te eten dan den Priesteren alleen, zegt de Heere Jezus.

Kees. Dat ging dus vierkant tegen de wet in!

Bart. Ja. Je begrijpt dan ook, dat die zoon van Isaï een zeer gevaarlijke daad deed.

Kees. Dat dacht ik er ook van!

Barta Als men toch doet hetgeen de Heere in Zijn wet verbiedt, door te eten van datgene waarvan de Heere niet wil dat wij eten zullen, loopen we dan geen gevaar dat de wet ons vloekt, en God op ons toornt?

Kees. Ik zou tenminste bang zijn, dat ik me een vloek zou eten inplaats van een zegen.

Bart. En toch was het een begrijpelijke daad. Denk je maar eens in Davids toestand: Hij moest vluchten voor Saul die hem haatte en hem niet dulden of verdragen kon.

Kees. Waarom zou die Saul toch zoo verbolgen op David zijn geweest? Was David dan zoo'n groot zondaar?

Bart. Neen, daar zat het niet. Maar David riekte naar de heilige zalfolie, en dat was een reuke des dopds ten doode voor Saul. Daarom haatte hij David, zocht hij David te dooden, zoodat hij vluchten moest. En nu heeft David een groote reis voor zich. En ach, hij heeft zoo'n honger! Dat werd nog al erger, toen hij die stapels van dat heerlijke brood zag. En daarom. . . . wat scheelt hem de wet. Hij heeft nu teveel honger om te vragen of het geoorloofd is of niet, of de wet het goed vindt of niet, hij zal nog sterven van den honger! Neen, wederrechtelijk nemen zal hij het niet.

Kees. Eerlijke menschen zijn geen dieven, hé?

Bart. Hij vraagt het aan den Priester des Heeren.

Kees. En die Priester?

Bart. Wel, die man toonde een echt priesterhart te hebben. Hij breekt ook uit de banden der wet. En geeft aan dat hongerige kind van Israël van het kinderbrood, al zal het hem ook zijn leven kosten.

Kees. En hoe liep dat af?

Bart. Best! David en zijn mannen hebben zich aan dat brood heerlijk vergast!, ten spijt van den verrader: Doêg-, den Edomieter.
En zelfs duizend jaren daarna, prijst de Heere Jezus, de Heere van den tempel, die daad van David en Zijn Priester, en sprak er over uit:
III. Een hooge goedkeuring,
tot ergernis van de Schriftgeleerden en Farizeërs.

Kees. Maar 't was toch tegen de wet; en spreekt de Heere Jezus dan Zijn goedkeuring uit over onwettige daden?

Bart. De wet is juist ingesteld om de hongerigen tot het brood in het broodhuis te drijven; de wet is niet gegeven om ons te verderven, maar te behouden, Kees.

Kees. Noemt men dit niet: „Van den nood een deugd maken?" Mag dat?

Bart. Ach, m'n lieve jongen, wat zal ik zeggen. Toen in de dagen van Elisa Samaria belegerd was, en de inwoners van den honger schier omkwamen, toen gaf men tachtig zilverlingen voor een ezelskop (2 Kon. 6:25) en toch was het in Lev. 11:3 verboden om van ezel te eten. De Heere Jezus verdedigde Zijn discipelen, toen zij op den Sabbat aren plukten en Hij prees het gedrag van David en Achimelech den Priester. En ik wenschte wel dat gij en al Gods bekommerde volk, hieruit een leerles nam.

Kees. Ik, een leerles? Wat is hier dan uit te leeren voor ons?

Bart. Ook gij en al Gods volk rieken naar de zalfolie. Gij hebt de zalving van den Heilige; het heeft den Heere behaagd een deeltje van Zijn Heiligen Geest mede te deelen.

Kees. Waaruit weet ge dat?

Bart. Uit je afkeer van de zonden; uit je liefde tot heiligheid en deugd; uit je hongeren en dorsten naar God en Zijn gerechtigheid. Datzelfde gevoelen is in ulieden, dat ook in Christus Jezus is.
En daarom is Saul; is de satan boos op u en op al Gods volk, want hij weet, hij is u kwijt. De duivel kent ook dat versje van wijlen Ds. Los:

„De duivel moge plukken,
Aan die voor Jezus bukken,
Maar hij is, tot zijn spijt, 
De arme kruipers kwijt".

En nu zijt gij als David, een vluchteling. Gij zijt satans paleis en dienst ontvlucht; is het zoo niet? En nu hebt ge zoo'n honger; honger naar de verzoenende gemeenschap met God; hongeren doet ge naar Zijn gunst en gerechtigheid, naar dien vrede die Gods verder gevorderde volk geniet; naar die reine zielevreugde.
En nu is er zoo'n heerlijk brood in Gods huis: n.l. die lieve, zoete Heere Jezus en Zijn kruisverdiensten, enz. enz.
En ge hebt nog zoo'n groote reis voor u: de eeuwigheidsstad, die veilige plaats, waar ge beveiligd zult zijn tegen vloek en dood, en toorn, en hel, en duivel.
En nu zucht uw ziel: ach, had ik maar brood! Dat Brood des levens! Dien gekruisten Christus!
Waarom tast ge dan niet toe? Ach, die wet is tegen u; die veroordeelt, die vloekt, die verbiedt u; en daarom durft ge niet, vreest ge dat ge uzelven een oordeel zult eten in plaats van een zegen. Is het zoo niet? En nu hoort ge wat u redden kan: Door tasten! De wet laten praten! Doen als David deed toen hij nood had! Wat vroeg hij naar die wet, hij gaat dood van honger. En honger maakt brutaal.
Zie dit eens in den verloren zoon. Heel het goed van zijn vader heeft hij op een schandelijke wijze er doorgebracht; de dood en de hel was hij waardig. Maar de honger dreef hem met schuldbelijdenis tot zijn vader.
En zie eens dien tollenaar! Het was bij dien man stenen of smeeken: o God, zijt mij zondaar genadig.
En die bloedvloeiende vrouw! 't Was haar door de wet strengelijk verboden iemand aan te raken; ieder die zij aanraakte werd verontreinigd. Maar, toen zij nood had? 't Was sterven of de zoom van Jezus' kleed vastgrijpen!
En de Kananeesche? Ze liep de deur open als Jezus in huis ging. En of de Heere al zeide: het is niet behoorlijk, enz. Heere, help me! zegt ze. En zoo is nu elk doorgeleid kind van God door den honger doorgebroken, als David en die met hem waren.
En wat smaakte dat brood lekker en zoet! Nooit heb ik lekkerder gegeten dan toen ik door 't geloof, van dat priesterbrood at! Dat was echt Sabbatsbrood, Kees!
O ja; de wet zei dat het onbehoorlijk was. Maar Jezus prees het. Hij hechtte er Zijn hooge goedkeuring aan. En God gaf op die daad Zijn absolutie en de engelen juichten. Ze hebben meer blijdschap over één zondaar, die door den nood van dit ware brood des levens eet, dan over negen en negentig bekommerde zielen, die niet durven, die zeggen: ik ben het niet waardig, ik moest me een oordeel eten, enz.

Kees. Ja wel. Maar men moet dan toch maar eerst dien geloofsmoed hebben. En die mis ik.

Bart. Kees, — David en die met hem waren, hadden „honger", waren in „nood". En jij kunt het zonder Jezus nog wel stellen, jongen. Daarom breekt ge niet door, tast ge niet toe.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 januari 1933

De Saambinder | 4 Pagina's

BART EN KEES

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 januari 1933

De Saambinder | 4 Pagina's