Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VRAGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Afhouden Heilig. Avondmaal.

V. K. te Gr. R. stelt een vraag over het afhouden van het Heilig Avondmaal van hen, die ergerlijk wandelen. Is dit afhouden van het Nachtmaal te beschouwen als eerste trap van censure of niet?
Tot beantwoording van deze vraag moge ik verwijzen naar de artikelen 76 en 77 der Dordtsche Kerken Ordening (D.K.O.). Art. 76 spreekt van het afhouden van het Avondmaal. Dit art. luidt als volgt:
„Zoo wie hardnekkiglijk de vermaning des Kerkeraads verwerpt en desgelijks wie een openbare of anderszins een grove zonde gedaan heeft, zal van het Avondmaal des Heeren afgehouden worden. En indien hij, afgehouden zijnde, na verscheiden vermaningen geen teeken der boetvaardigheid bewijst, zoo zal men ten laatste tot de uiterste remedie, namelijk de afsnijding komen, volgens deforme naar den Woorde Gods daartoe gesteld. Doch zal niemand afgesneden worden, dan met voorgaand advies der classe".
Onze vaderen spreken in genoemd art. 76 der D.K.O.:
a. van hen, die hardnekkig de vermaning des kerkeraads verwerpen, en
b. van hen, die een openbare zonde gedaan hebben.
Voor de tucht wordt de zonde aldus onderscheiden. Bij elk geval dat de kerkeraad te behandelen heeft, hebbe hij in de allereerste plaats te vragen, of de zonde heimelijk dan wel openbaar is. Want daardoor wordt de tuchthandeling bepaald. Voor heimelijke zonden geldt de regel, die de Heere gegeven heeft in Matth. 18. Openbare zonden moeten in het openbaar beleden worden.
Bij verwerping der kerkelijke vermaningen wordt een heimelijke zonde echter openbaar. En wanneer nu iemand de vermaningen des kerkeraads hardnekkig verwerpt of (ziedaar het andere geval) een openbare of anderszins een grove zonde gedaan heeft, en dus geheel de gemeente heeft bedroefd en beroerd, dan zal hij van het Avondmaal des Heeren worden afgehouden. Daardoor wordt hij in het diepste recht als lid der gemeente getroffen. Nog vóór van de censure sprake is, wordt deze afhouding voorgeschreven. Art. 76 spreekt van twee graden der tucht-oefening, n.l.
1. het afhouden van het H. A.
2. de afsnijding.
In de afhouding van het H. A. zijn geen trappen. De kerkeraad is genoodzaakt daartoe te besluiten, als bij heimelijke zonden de vermaningen verworpen worden, of een openbare zonde ergernis verwekt in de gemeente.
Blijven ook na de afhouding van het H. A. alle teekenen van boetvaardigheid ontbreken, dan eerst zal men tot de uiterste remedie, n.l. de afsnijding, komen. Van de afsnijding wordt gesproken in art. 77. Ook dit art. drukken wij duidelijkheidshalve hier af. Het luidt:
„Aleer men tot de afnsijding komt, zal men de hardnekkigheid des zondaars der Gemeente openbaar te kennen geven, de zonden verklarende, mitsgaders de naarstigheid aan hem bewezen in het bestraffen, afhouden van het Avondmaal, en menigvuldige vermaningen en zal de Gemeente vermaand worden hem aan te spreken en voor hem te bidden. Zoodanige vermaningen zullen er drie geschieden. In de eerste zal de zondaar niet genoemd worden, opdat hij eenigszins verschoond worde. In de tweede zal met advies der classe zijn naam uitgedrukt worden. In de derde zal men de Gemeente te kennen geven, dat men hem, (tenzij dat hij zich bekeere) van de gemeenschap der Kerk uitsluiten zal, opdat zijne afsnijding, zoo hij hardnekkig blijft, met stilzwijgende bewilliging der Kerk geschiede.
De tijd tusschen de vermaning zal aan het oordeel des Kerkeraads staan."
De excommunicatie of uitsluiting uit de gemeente heeft dus drie trappen:
a. bekendmaking aan de gemeente, zonder den naam te vermelden;
b. herhaalde bekendmaking met vermelding van den naam. (Voor de bekendmaking is de toestemming der classe noodig. Men verzuime niet die toestemming te vragen eer men, tot deze bekendmaking komt; ook om niet met den rechter in moeilijkheden te geraken).
c. de excommunicatie of uitsluiting met den ban. Daartoe moet gebruikt worden het formulier achter in elk kerkboek te vinden.
Nu zal voor ieder duidelijk zijn, dat vóór de kerkeraad komt tot de censure hij hebbe af te houden van het H. A. Art. 76 moet eerst worden toegepast, eer men tot Art. 77 komt. En Art. 76 spreekt van de afhouding van het H. A. De kerkeraad handele nooit overhaast. De zaak is van zoo groote beteekenis. Bij verharding moet de excommunicatie volgen, het uitsluiten uit het Koninkrijk der Hemelen. Zouden wij, de kracht en heiligheid van de censure beseffend, niet omzichtig handelen? Zou de kerkeraad niet het alleruiterste inspannen, om den overtreder te behouden? Gij mocht liever sterven op het schavot, zegt Smytegeldt, dan met den ban te worden afgesneden van de gemeente. Zoo de kerkeraad dit eenigszins beseft, zal hij verstaan waarom onze vaderen zulk een langen weg hebben bepaald, eer men tot de afsnijding, die alleruiterste remedie, overging. De kerkeraad handele dan ook nooit overhaast.
Evenmin mag hij terugschrikken voor de toepassing van de censure, als hij daartoe door de hardnekkigheid des overtreders in den Naam van Sions Koning, geroepen wordt. Ook zoeke hij de afsnijding niet te ontgaan, door den betrokkene maar zonder vorm van proces van het lidmatenboek af te voeren. Het recht des Konings moet gehandhaafd tegen de zonde. Maar die handhaving moet geschieden waardiglijk en met beleid. Welnu de weg daartoe is ons aangegeven in de beide genoemde artikelen der D. K. O. En die artikelen leeren, dat er een afhouden is van het H. A. aleer men komt tot de eigenlijke censuur, waarvan in art 77 gesproken wordt. Het afhouden van het H. A. is dus niet te beschouwen als de eerste trap der censure. Ook wordt dit afhouden van het H. A. in de gemeente niet bekend gemaakt.

Institueering Gemeente.

X. vraagt hoe te zijner plaatse gehandeld worden moet, om te komen tot institueering der Geref. Gemeente. Er wonen enkele personen, die als lid bij een naastbijzijnde gemeente zijn ingeschreven.
Zoolangen tijd het niet gekomen is tot institueering, is de kerkeraad der gemeente, waar de ter plaatse wonenden lid zijn, verplicht te zorgen voor geregelde bediening, met name voor het lezen eener predikatie. Men zou een ouderling kunnen verkiezen en een diaken, die alsdan leden zijn van den kerkeraad van bedoelde gemeente. Zoo kwam men tot ambtelijken arbeid, die niet kan gemist worden. Wanneer dan de tijd rijp geacht worden kan voor zelfstandig optreden, vrage de kerkeraad zulks aan ter classe (Zie art. 38 D.K.O.). Indien de kerkeraad op niet geldend geachte gronden den wensch der leden tegenstaat, kunnen deze zich van den kerkeraad op de classe beroepen.

Lid worden?

X vraagt of iemand die uit een ander kerkgenootschap tot de Geref. Gemeenten over komt, belijdenis des geloofs afleggen moet.
Er zijn twee wegen waardoor men belijdend lid eener kerk wordt, ik heb het reeds meer gezegd, n.l. het afleggen van belijdenis en het komen met attestatie. Een afgegeven attestatie geldt alleen voor den kerkengroep, die in een kerkverband leeft. Een Geref. Kerk of Chr. Ger. Kerk (waarover de vrager sprak) kan niet een attestatie afgeven naar de Geref. Gemeenten, en zeker niet naar een gemeente in dezelfde plaats. Het weigeren van zulk een gevraagde attestatie behoeft men niet aan vijandschap toe te schrijven. Waar nu een attestatie, die in de Geref. Gemeenten geldigheid geeft, ontbreekt, is slechts één weg meer over om belijdend lid te worden, n.l. die van belijdenis. De wijze waarop de kerkeraad die afneemt kan onderscheiden zijn; maar wel dient de aandacht er op gevestigd, dat de kerkeraad belijdenis heeft af te nemen, opdat niet allerlei wind der leer in de gemeente gebracht worde. Ook geschiede de bekendmaking niet dat die en die is overgekomen uit een andere kerk, doch dat voor den kerkeraad is belijdenis afgelegd.
V. te A. vraagt of het geoorloofd is, wanneer de stemmen voor verkiezing van ambtsdragers staakten, direct tot herstemming over te gaan. Ik zou niet kunnen zeggen, dat de gemeente niet bevoegd is daartoe te besluiten. De herstemming is er m.a.w. niet onwettig om.
Voorts heeft V. enkele vragen die de tucht meer raken. Die zou hij met den kerkeraad en den consulent moeten bespreken; zoo noodig op classe en Synode brengen. De Saambinder leent zich tot beantwoorden van dergelijke vragen niet, en dat te minder, omdat ik eenzijdige mededeeling ontving.
M. te H. vraagt of particuliere personen mogen voorgaan in plaatsen waar nog geen gemeente geïnstitueerd is.
De Heere heeft in Zijn Kerk ambten verordineerd en ambtdragers gegeven. Dezen zijn geroepen den dienst te leiden. De kerkeraad der gemeente waar de leden ter plaatse zijn ingeschreven, voorzie in den dienst des Woords.

Een kruis op de kerk.

N. vraagt wat te denken van het schrijven van een predikant der Geref. Kerken, die pleitte voor een kruis op de kerk.
Dat, gelijk meer zaken, bewijst hoever men Rome is toegevallen. In zijn hart is men verroomscht. Het gevolg van het samengaan met Rome blijft niet uit. Men verzwagert zich er mede en gevoelt hoe langer hoe minder de vreeselijke afgoderij van Rome. Zelfs zijn er predikanten die een kruis in hun huis hebben. Nog onlangs werd mij dit gezegd van een Geref. predikant in de omgeving van Rotterdam. Zoo valt men Rome toe; zelfs in de vormen en heeft men openlijk deel aan Rome's superstitie. Want anders is het plaatsen van kruisen op de kerken en torens van Rome niet. Wel heeft de Roomsche kerk een schoon voorwendsel, maar dit dient slechts om de blinde schare te misleiden. Rome beweert dat die kruisen dienen tot gedachtenis van het kruis van Christus, Precies wat Rome zegt ter vergoelijking van de afgodische beelden in de kerk. Maar de Heere wil Zijn volk niet door stomme beelden en kruisen onderwijzen, doch door de levende verkondiging van Zijn Woord.
Zich noemende Gereformeerden, die een pleidooi voeren als de vrager bedoelt, bewijzen zeer sterk dat de neo-Gereformeerden het beter met Rome kunnen vinden dan met de oude Hervormers, ja met de onvervalschte leer van Gods Woord. Wacht u van zulke leiders want zij zijn verleiders.

Opleiding.

S. te R. Ik moge den briefschrijver en velen anderen met hem, die hetzelfde onderwerp aanroerden, mededeelen, dat aan de Theologische School te Rotterdam niemand kan worden aangenomen, dan die door de kerk is toegelaten. Voor deze toelating behoeft men van den kerkeraad der Gereformeerde Gemeente, waartoe degene die de opleiding verzoekt, behoort, een attest. Met dit attest hebbe men zich te vervoegen tot Curatoren, die van hun vergadering in de Saambinder kennis geven. Het schrijven aan mij om predikant te worden in de Geref. Gemeenten blijft dus zonder gevolg. Men wendde zich dus tot zijn eigen kerkeraad.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 augustus 1933

De Saambinder | 4 Pagina's

VRAGEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 augustus 1933

De Saambinder | 4 Pagina's