Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BART EN KEES

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BART EN KEES

Ruth

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

VEERTIENDE SAMENSPRAAK.(Vervolg). 

Bart. Maar Boaz weet nog meer van Ruth.

Kees. Wat zal dat wel zijn?

Bart. Hij weet van de keus die zij gedaan heeft-

Kees. Dat is die goede keus, waarover we gesproken hebben naar aanleiding van hoofdstuk 1 : 16, 17.

Bart. Boaz weet, hoeveel zelfverloochening dat eiscbte. En hoeveel zij moest verlaten.

Kees. Ja. Hij zegt in onzen tekst, dat zij verlaten had: haar vader en moeder en het land harer geboorte. Dat is juist datgene, wat ons het liefste is op aarde, vooral voor zoo'n kinderlooze weduwe, hé?

Bart. Boaz weet ook, wat zij beoogde.

Kees. Zij was heengegaan tot een volk, dat zij tevoren niet kende — en „om toevlucht te nemen onder de vleugelen des Gods van Israël" zegt hij.

Bart. En nu, nog veel beter dan Boaz deze dingen van Ruth wist, weet de Heere dit van ons en van al Zijn volk. Hij weet wat er in ons hart omgaat. Wat is die alwetendheid des Heeren toch een zoete troost voor Zijn volk. Ach, wij weten vaak niet wat we bidden zullen, wij kunnen onze behoeften en onzen toestand vaak niet in woorden uitdrukken; en dan te mogen weten, dat Hij, ook zonder dat wij het Hem zeggen, het alles weet. De heele honderdnegenendertigste psalm had de Koninklijke zanger noodig, om zijn verwondering en bewondering uit te drukken, van en voor de deugden van Gods alomtegenwoordigheid en alwetendheid.

Kees. Jawel, maar de Heere is er ook bij als wij zondigen, en Hij weet ook wat er al in ons booze brein en in ons booze hart omgaat.

Bart. Ja, maar de Heere weet ook, dat dit niet van harte is. Hij weet, dat die zondige aard ons grootste kruis is, die ons met Paulus doet zuchten: Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaams dezes doods. De Heere weet ook, dat als wij het in onze macht hadden, dat dit van al Zijn volk waarheid is als zij met den Apostel zeggen: Zoo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vleesch de wet der zonden. (Rom. 7).

Kees. Ik hoop, dat dit ook van mij naar waarheid kan gezegd worden. Maar het is bij mij alsof de Heere altijd met vlammend oog op mijn zonden en gebreken neerziet.

Bart. Zouden dit de oogen van den Tuchtmeester kunnen zijn, die u naar Golgotha drijven? Opmerkelijk: het kwaad dat Ruth deed, daar hoort men Boaz niet van, wel van haar goede keus en gedrag. Zoo kende de Heere Jezus Nathanaël als een Israëliet, in welke geen bedrog was. Van Abraham heet het: dat hij door ongeloof niet getwijfeld heeft. Van David zegt de Heere dat hij met heel zijn hart den Heere diende. En van hun zonden en gebreken — die toch waarlijk niet weinige en niet gering waren — spreekt Hij niet. En zoo ervaren wij het ook. Als de Heere tot ons overkomt om ons te troosten, dan hooren wij geen woorden van verwijt, maar enkel van troost.

Kees. Ja, dan is het alsof de Heere van mijn afmakingen niet weet. Maar dan zijn er die deze goedheid Gods misbruiken tot een oorzaak om te zondigen, en dat vind ik gruwelijk.

Bart. Van dat soort menschen behoef je niet te gelooven, dat de vreeze Gods in hen is. Die tellen hierin niet mee.
Zeggen we nu nog iets van:

Boaz' wensch.

„De Heere vergelde u uwe daad".

Kees. Vergeldt de Heere zulke daden?

Bart. Gewis! De Heere vergeldt in het openbaar, wat ge in het verborgen weldeed. Dat zegt toch de Heere Jezus in Zijn bergrede van de aalmoezen die ge in het verborgen deed? „Uw Vader, Die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden". Hoort den Heere Jezus Zijn discipelen antwoorden op hun vraag, wat hun, die alles verlaten hebben, zou geschieden: Gij zult honderdvoudig ontvangen zegt de Heere. En Hij vergeldt reeds in den tijd. Ziet maar het vijfde gebod: „Eer uw vader en uw moeder, opdat het u welga en gij lang leeft". Maar nog veelmeer hiernamaals; dan zal Hij zeggen tot degene die het goede gedaan heeft: „Wel gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal Ik u zetten: Ga in in de vreugde uws Heeren". Dan vergeldt de Heere nog het goede dat wij niet eens goed genoemd hebben en wat wij reeds lang vergeten zijn. Wanneer hebben wij dat gedaan?", zullen wij vragen. En Hij zal zeggen: „Voor zooveel gij dit één van Mijne minste broeders gedaan hebt, zoo hebt gij dat Mij gedaan".

Kees. Is er dus toch een loondienst, dat Boaz zegt tot Ruth: „Uw loon zij volkomen van den Heere, den God Israels, onder Wiens vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen".

Bart. Zeker is er die. Maar niet zoo'n roomsche loondienst. Maar zulk een, waar de Catechismus van spreekt in antwoord 63: „Deze belooning geschiedt niet uit verdienste, maar uit genade".
Bijvoorbeeld: Abraham verlaat op Gods roepstem zijn land en maagschap, en de Heere is zijn loon zeer groot. Is dat loon naar verdienste? Immers neen. Mozes weigert een zoon van Farao's dochter genaamd te worden, want hij zag op de vergelding des loons en hij ontving het hemelsche Kanaan. Is er een verhouding tusschen Mozes' keus en dit loon?

Kees. Dat lijkt er nu niets op.

Bart. En Ruth kiest zooals zij koos; en waarlijk „haar loon zal volkomen zijn van den Heere", zooals Boaz haar wenschte.
En zoo zal het ook zijn met .al diegenen onder de schaduw van Jezus' vleugelen. Veel hebben zij verlaten, maar oneindig meer ontvangen zij terug. Smaadheid moeten ze nu lijden, maar een eerekroon wacht hun. Menig voordeeltje ontgaat hun omdat ze een „fijne" zijn die met God en hun geweten rekenen, maar de Heere vergeldt dat straks tienvoudig.

Kees. Alles wat je daar zegt is naar den Woorde Gods, dat durf ik niet te ontkennen; en toch kan ik het zoo moeilijk gelooven; en ik ben niet de eenige die dit voor zichzelven haast niet gelooven kan.

Bart. En hoe komt dat, dat jelui dat niet gelooven kunnen?

Kees. Dat kan ik niet in juiste bewoording brengen.

Bart. Omdat Gods kind niets verdienstelijks in zijn goede werken vindt. Hij weet dat hij tot het doen van goede werken verplicht is. En dan moet de Heere hem tot het doen van goede werken zelf in staat stellen, anders komt er niets van.

Kees. Juist: „Zoo wij sterk zijn, daarvan hebt Gij alleen de eer; Vermogen wij ook iets, zulks alles komt o Heer', Van Uw goedheid", zegt de godzalige dichter van den negenentachtigsten psalm.

Bart. Maar met hoeveel gebrek zijn dan nog hun werken. Zij stemmen zoo van harte met onzen Catechismus in, waar het heet, in antw. 62: Dat onze beste werken in dit leven alle onvolkomen en met zonden bevlekt zijn. Dat ziet Gods volk wel.
Hun goede keus, is niet hartelijk genoeg.
Hun gebed, dat vinden zij niet innig genoeg.
Hun liefde, bevinden zij niet gestadig genoeg.
Hun bekeering, vinden zij niet oprecht genoeg.

Kees. Toch zegt Boaz: „Uw loon zij volkomen van den Heere". Hoe kan hij dat dan wenschen?

Bart. Omdat Boaz weet, dat het een genadeloon zal zijn Kees, wij ontvangen loon, naar Jezus' verdiensten. Hij deed het werk en wij krijgen Zijn loon. Daarom wordt het ook genoemd : Een erfenis; een genadegift; een zegen. Gods gelukzalige kinderen roemen in vrije gunst alleen!

„Ook is bij U de goedheid. Heer';
Dies heeft van U elk sterv'ling weer,
Vergelding naar zijn werk te wachten".

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 juni 1934

De Saambinder | 4 Pagina's

BART EN KEES

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 juni 1934

De Saambinder | 4 Pagina's