Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bart en Kees

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bart en Kees

Ruth

6 minuten leestijd

Vijftiende samenspraak

Ruth’s ootmoedig verzoek

En zij zeide: Laat mij genade vinden in uwe oogen, mijn heere, dewijl gij mij getroost hebt en dewijl gij naar het hart van uwe dienstmaagd gesproken hebt, hoewel ik niet ben gelijk eene uwer dienstmaagden. Ruth 2 : 13.

Bart. Met het oog op bovenstaanden tekst dacht ik aan David. Hij kon zeggen: „Gij hebt veel goeds bij Uwen knecht gedaan”. De Heere had hem van achter de schapen zijns vaders gebracht op den troon van Israël. En wat nog veel meer is: Hij had hem bekeerd, gered, getroost, enz. En wat werkte dat bij hem uit?

Kees. Zeg het eens?

Bart. Diepen ootmoed en weer nieuwe behoeften. En zoo gaat het gewoonlijk bij al Gods begenadigde volk. Eerst bewijst de Heere hun Zijn weldadigheid. Dan erkennen zij, dat ze dat onwaardig zijn. En dan eindigen zij met een verzoek om nog meer van Gods weldaden te mogen ontvangen.
Zoo ging het bij Ruth ook. De vorige maal stonden we stil bij Boaz’ wetenschap en wensch.

Kees. Ik vond dat een heerlijken en leerzamen wensch: „De Heere vergelde u uwe daad, en uw loon zij volkomen van den Heere den God van Israël, onder Wiens vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen”. Daar kon Ruth het mee doen!

Bart. Die toespraak van Boaz ontlokt bij Ruth ten eerste:

Een smeekbede om genade.

„Laat mij genade vinden in uwe oogen”. En welk een hartroerende bede is dit, hé?

Kees. Wat is „genade” Bart?

Bart. Daar staat iemand voor zijn rechter — het is een deugniet — alles is aan hem ten koste gelegd, tevergeefs, hij wil niet oppassen — eindelijk is de maat van zijn ongerechtigheid vol — hij wordt in het gericht getrokken — geen verzachtende omstandigheden zijn er aan te wijzen — hij moet gestraft, dat eischt het recht. Maar zijn Vorst met innerlijke ontferming bewogen zijnde, hergeeft hem, zonder eenig inzicht van waardigheid of verdiensten, de vrijheid. — Ziet, dat is genade. Zoo iemand heet een „begenadigde”. Zoo noemt men ook wel weldaden, die men onwaardig is, die men niet verdiend heeft, genadeweldaden. Brood, dat we niet verdiend hebben, heet men wel genadebrood. Ook die gunstbewijzen, die men weet dat ons niet toekomen, en die we onszelven niet waardig keuren, is genade. Nu dáár bad Ruth om.

Kees. Laat mij genade „vinden” zegt zij; waarom spreekt zij juist van vinden?

Bart. Genade is niet te verdienen, en niet te koopen; want dan is het „loon” geen genade meer. Men kan genade nooit anders dan krijgen of vinden.

Kees. En dan begeerde zij die genade te vinden „in uwe oogen” zegt zij tot Boaz.

Bart. Ja. Het scheelt zooveel, wiens genade, wiens gunst men begeert. Ruth begeert genade te vinden in de oogen van Boaz, van dien waarlijk grooten en edelen weldoener; dat is haar innige begeerte! En die bede, ach jongen, het is de lievelingsbede van al Gods volk; het is en blijft de ademtocht onzer ziele. Is dat ook jouw bede niet? Heere, laat mij genade vinden in Uwe oogen?

Kees. Jawel, Bart, dat durf ik niet te ontkennen.

Bart. Die bede wijst: op dat gevoel van onze onwaardigheid; op dat levendig besef, dat wij de geringste en minste van ’s Heeren weldaden verbeurd en daarop dus geen recht of aanspraak hebben. Toch wijst die bede ons ook op een werk Gods in het hart. Van nature zijn we vijanden van genade, dan willen we werken en verdienen en koopen. Maar genade, dat is te beleedigend voor onze trotsche natuur. En welk een kracht moet de Heere dus aanwenden om ons voor genade vatbaar te maken en om ons om genade te leeren roepen.

Kees. Ja, Bart, voorheen meende ik wel geschikt te zijn voor genade, maar nu zie ik tot mijn smart hoe langer hoe meer, dat ik er een vijand van ben.

Bart. Ja, jongen, ’t is genade die ons om genade leert smeeken. Zoo was het ook bij Ruth. Boaz had haar al genade bewezen, zij zelf heeft dat al beleden in die vraag: „Waarom heb ik genade gevonden in uwe oogen?”

Kees. Ja! dat is waar, dat zegt zij in vers 10 van dit hoofdstuk.

Bart. Nu, zoo is het bij al Gods volk. En zooveel meer genade ons wordt bewezen, des te inniger wij genade begeeren, en des te meer wij genade noodig krijgen. Hoort die tollenaar uit de gelijkenis roepen: ,,O God, wees mij zondaar genadig!'' En toch had de Heere kennelijk genade aan hem bewezen. Zie maar zijn eerbied voor het Opperwezen en zijn schuldgevoel; hij wilde zelfs zijn oogen niet opheffen naar den hemel, van heilige schaamte

Kees. Ja, dat zou een tollenaar uit en van zichzelven niet doen, evenmin als een Farizeër. Daar moet genade aan te pas gekomen zijn om zulk een om genade te doen roepen!

Bart. Maar zoo is het dan toch bij jou ook? Of ben jij uit jezelf om genade gaan smeeken? Genade is het eenige uitzicht van dien mensch, die onder zijn schuld gebogen gaat; die Gods Geest ontdekt aan zijn totaal bederf; die het ziet en erkent dat hij zijn, toch reeds hemelhooge schuld, nog dagelijks meerder maakt. „Gena, o God, gena! Ach, Heere, genade! Dat is het eenige wat er overschiet, Kees.

Kees. Ja, Bart. Ik zie wel dat het dien kant uit gaat. En als men dan maar genade verkrijgen mag. Maar ik wil u wel eerlijk bekennen, dat ik daar niet zoo zeker op ga. Ik vrees dikwijls dat al mijn roepen vergeefs zal zijn, dat God mij niet verhooren zal en ik aan het einde als een genadelooze in het verderf zal storten. En dat zal toch vreeselijk zijn!

Bart. Gelukkig, Kees! Wij mogen al die kermers om genade, troosten met de verzekering, dat zij zekerlijk genade zullen ontvangen.

Kees. Ja, u denkt daar nog al ruim over.

Bart. En op goede gronden. Immers, de Heere is rijk in genade. Hij heeft Zelf Zijn Naam uitgeroepen voor de ooren van Zijn knecht Mozes in Ex. 24. Daar riep Hij Zelf: „Heere, Heere God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid”. En in Ps. 103 daar zingt de kerk: „Barmhartig is de Heere en zeer genadig; schoon zwaar getergd, lankmoedig en weldadig; de Heere is groot van goedertierenheid”. En, Hij kan genade bewijzen zonder krenking van Zijne deugden. Denk maar aan Bethelehem en Golgotha en wat daar geschied zij. En Hij heeft de mildheid Zijner genade bewezen aan Noach, Loth, David, en aan een ontelbare menigte van zondaren en zondaressen. En ook wij, ook wij mogen roemen: „En uit Zijne volheid hebben wij — ontvangen,, ook genade voor genade”. Daarom, Kees, denk en spreek vrij hard over mij, en over je zelf, en over al Gods knechten en kinderen, dat kan ik wel hebben, maar spreek nooit hard van dien lieven Heere, want dan doe je me zeer! Daar heeft de Heere het nooit naar gemaakt. Hij kan ons veel laten, waarvan we verlost wenschen te worden, en onthouden wat we gaarne ontvingen, maar genade zal Hij ons niet onthouden. Denk maar aan Paulus. Zijn doorn nam Hij niet uit zijn vleesch, maar Zijn genade zou Paulus genoeg zijn. (2 Cor. 12 : 9).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juli 1934

De Saambinder | 4 Pagina's

Bart en Kees

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juli 1934

De Saambinder | 4 Pagina's